Roeping. Jaargang 28
(1951-1952)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Dr Mr Herman van den Bergh
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
voorts Lirica, niet alleen een compleet tableau opleveren, maar tevens het beeld bieden van die ‘années cruciales’ waarin de literatuur een even hartstochtelijke als vergeefse poging deed om uit haar provincialisme te geraken en zich in te lijsten in de Europese cultuur. Het zijn vóór alles de jaren waarin de banden met de Franse letteren (Mallarmè, Rimbaud, Valéry) werden aangehaald, deels in reactie op het Duitse Hegelianisme en romantisch idealisme, gepatroneerd door Benedetto Croce en zijn idealistische school. Men vergeve ons de op dit punt uiteraard wat oppervlakkige schematiek. Wat werd er van de poëzie? Het interessantste fenomeen was de geboorte van een soort poëtisch proza, het frammento, dus van het ‘fragmentisme’. Het was geen verval van het verbale element, maar de vastberaden poging om de taal aan het ‘rijmvers’ te ontrukken, aan de oratorische mechaniek; om - naar Verlaine's vijftig jaar ouder woord - de welbespraaktheid de nek om te draaien. De nieuwe dichters, en onder hen Ungaretti, al had hij als halfwas aan de demon van het futurisme geofferd, hebben sindsdien alle min of meer duidelijk het drama binnen-in hen uitgedrukt: de strijd van elk uur met de onvatbare, vloeiende geestessubstantie die de taal is. Zo Ungaretti ‘afgrond’ noemt ieder woord dat hij in zijn levensstilte uitgehakt vindt, zo een Eugenio Montale ons vraagt niet van de dichter het woord te vergen dat verlicht ‘in letters van vuur’, en zo Salvatore Quasìmodo met haast Dantesk beeld spreekt van de syllaben ‘die (hem) verscheuren’, dan is hier geen sprake van alexandrinisme of van cultureel spel, maar van een regeneratie der poëzie, in haar oorspronkelijk element. Ungaretti nu is de eerste Italiaanse dichter geweest die, uiteraard op zijn manier, deze getormenteerde aspiratie naar de lyrische essentialiteit heeft verwezenlijkt. De eerste, chronologisch, maar ook omdat hij ook de eerste is in wie, zij het nog nevelig, een ernst en een zedelijk bewustzijn, een gloeiende behoefte zich openbaarde tot geloof in iets: zichzelf, het leven, en vooral de kunst. Dat leven schijnt hem niet, als aan zijn voorgangers, een materie toe om te bejammeren of te plunderen, maar als een spiritualiteit die, stellig, de mens te boven gaat doch die niettemin bereikbaar is door een minnelijk en oprecht ingaan in het eigen ‘ik’ bij wege van een innerlijke morele perfectie. Een in brede, zij het dan ook activistische, zin religieuze opvatting van het leven; sereen ook dàn, indien ze doorschokt wordt door schaduwen en verdolingen. Giuseppe Ungaretti debuteerde in Lacerba, onder de barokke vlam van Papini en Marinetti, en deed zich er kennen met héél korte verzen, elke regel van luttele syllaben, en wat toon betreft volmaakt ‘sotto voce’, gedempt, zonder enige behoefte de stem te verheffen. (Uit die tijd is het befaamde distichon Mare e cielo: - ‘M'illùmino / D'immenso’; 'k Verlicht mij / Met onmeetlijkheid). ‘Korte vlucht’, zei destijds Papini van dit werk, ‘maar op vleugels die niet van de pennen der doden zijn gemaakt’. Daarna werd hij een tijd lang geslingerd tussen futuristen en ‘Vociani’, maar welk een afstand van hem tot een Marinetti of Govoni, tot de centrifugale, enkel benaderende poëzie van grote woorden of van zielige ‘schemer’-dingen; of tot die van een Palazzeschi, de bizarrerie van het scepticisme! Meer dan een afstand: een afgrond. De lyrische synthese, sinds een vijftien woelige jaren tevergeefs nagestreefd, vond in hem al- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
lengs - met zijn bundel Sentimento del tempo - haar eerste, vooralsnog partiële, realisatie. Geboren werd een nieuwe, de huidige, Italiaanse poëzie, die zich bovenal openbaart als behoefte aan een panische, religieuze gemeenschap van de mens met de natuur en met alles; beter gezegd: aan intellectieve en sensitieve harmonie tussen het menigvuldige en de eenling. ‘Ik heb in mij herkend’, zong Ungaretti reeds in 1918, ‘een volgzame vezel van het Al; mijn kwelling is wanneer ik niet in harmonie geloof te zijn’. Veertien jaar later schrijft iemand over ‘zijn (U.'s) kosmisch verlangen, zijn bekwaamheid tot geloven’, en daar ligt ‘het zeer nobele drama... van Ungaretti, uomo di pena (zwaar-arbeider), voor wie een illusie genoeg is om hem moed te geven’. Ethische arbeid, die aesthetische arbeid is. Een schijnbare dorheid van woord, waaronder een diepe menselijkheid schuilgaat, een wrevel soms tegen zichzelf, de mensen en de natuur, maar waarmee in zijn diepste correspondeert een breed gevoel van mededogen, een beklemd begeren naar ontboezeming, een kuisheid van gevoelen en contemplatie, een vredig uitzien naar de dood (zoals overigens naar de liefde), - de dood als opperste schenker van perfectie. Maar van welke perfectie? Voor Ungaretti, zo zal in 1949 Luciano Nicastro (in dl 5 van Francesco Flora's Storia della letteratura italiana) zeggen, is er geen vorm-perfectie, zo de dichter er niet in slaagt zich te perfectionneren als mens, en deel te verkrijgen aan het diepste leven van zijn tijd. Terecht waarschuwt Ungaretti zelf, in een voorwoord tot de op-één-na laatste editie van L'Allegría (in eerste lezing, 1919, nog de verzameltitel dragend Allegría di nàufragi, vreugde van schipbreukelingen), dat slechts door een bewust en bezield doorvoelen van dat leven zich het universele laat uitbeelden en afstemmen op de singuliere stem van de dichter. Zijn lyriek, die bij tijd en wijle nog impressionistisch aandoet, wordt met de jaren verhelderd en van elke last bevrijd, ingevolge een revelatie die onze ziel raakt; en voor haar laat hij, in lichte en essentiële termen, alomgeldige noten horen, die het verlangen en de smart verheffen tot een zang van een puurheid, welke soms aan Leopardi (zijn toonbeeld!) herinnert:
Magica luna, tanto sei consunta
Che, rompendo il silenzio,
Poggi sui vecchi lecci dell'altura
(Magische maan, zó zeer ben je verbruikt - Dat je, de stilte brekend - Leunt op de oude steeneiken der hoogte.) En elders:
Lenta luna, fantasma quotidiano
Del triste, estremo sole
(Trage maan, jij dagelijks fantoom - Der droeve, laatste zon.) Ungaretti's impressie geeft de dingen weer met die fortuinlijk snelle en als aangeboren schildering die de ‘Vociani’ zochten in Pascoli's Myricae, wanneer ze verlangend waren, in het ogenblik de absolute sensatie van het Worden te ondergaan:
L'uva è matura, il campo arato
Si stacca il monte dalle nuvole.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Sui polverosi specchi dell'estate
Caduta è l'ombra...
Colle rondini fugge
L'ultimo strazio.
(De druif is rijp, het veld geploegd, / De berg ontdoet zich van de wolken. / Op de bestofte spiegels van de zomer / Is de schaduw gevallen / ... Met de zwaluwen ontvlucht / Het laatst verscheurd-zijn.) Dan, stouter en intenser wordend, houdt deze poëzie halt bij het ogenblik, met oneindige herinnering:
Giunta la sera
Riposavo sopra l'erba monòtona,
E presi gusto
A quella brama senza fine,
Grido torbido e alato
Che la luce quando muore trattiene.
(D'avond gekomen, / Rustte ik op het eentonig gras, / En kreeg behagen / In dat verlangen zonder einde, / Troebele en gevleugelde kreet / Die 't licht wanneer het wegsterft vasthoudt.) Andere malen is het rhythme van een betoverde lichtheid:
Va la nave, sola
Nella quiete della sera.
Qualche luce appare
Di lontano, dalle case
Nell'estrema notte
Va nel fumo a fondo il mare.
Resta solo, pari a sé,
Uno scroscio che si perde...
Si rinnova...
(Het schip gaat, eenzaam / Doorheen de rust van d'avond. / Een enkel licht verschijnt / Van verre, uit de huizen. / In 't verste van de nacht / Gaat 't schip in rook ten onder. / Enkel blijft, zichzelf gelijk / Een gebruis dat zich verliest / ... Dat zich vernieuwt.) Doch in L'Isola (het Eiland) maakt de zang zich los van de impressie en brengt ons een fabel, die (naar Flora's woord) de bronnengratie heeft der antieke mythen, en die ons een Ungaretti toont geheel verlost en gezuiverd:
A una proda ove sera era perenne
Di anziane selve assorte, scese,
E s'inoltrò
E lo richiamò rumore di penne
Ch'erasi sciolto dallo stridulo
Batticuore dell'acqua torrida,
E una larva (languiva
E rifioriva) vide:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Ritornato a salire vide
Ch'era una ninfa e dormiva
Ritta abbracciata a un olmo.
In sé da simulacro a fiamma vera
Errando, giunse a un prato ove
L'ombra negli occhi s'addensava
Delle vergini come
Sera appié degli ulivi:
Distillavano i rami
Una pioggia pigra di dardi,
Qua pecore s'erano appisolate
Sotto il liscio tepore,
Altre brucavano
La coltre luminosa;
Le mani del pastore erano un vetro
Levigato da fioca febbre.
(Een kust langs waar het altijd avond was / van oude in zich-verzonken bossen / daalde hij af / Ging dieper voort / En een gerucht van vleugels deed hem keren / Dat zich bevrijd had uit 't doordringend / Hartbonzen van het gloeiend water / En zag een schim (zij kwijnde / En herbloeide) / En weer omhoog gaand zag hij / Dat het een nimf was, een die slapend / Rechtop stond met de arm een olm omvattend. / En in zich dwalend tussen schijnbeeld / En ware vlam, kwam hij een weide op, waar / De schaduw zich verdichtte in de ogen / Der maagden, zoals / Avond doet aan de voet van de olijven: / De takken scheidden af / Een luie regen van spiesen, / Daar lagen schapen zoetjes ingesluimerd / Onder de gladde lauwte, / Andere ontgraasden / Hun lichtend doodsdek; / De hand van de herder ware' een glasruit / Die gepolijst is door een zwakke koorts.)
Wij zeiden, dit is later werk, en pas in het licht daarvan ziet men de veel-eenheid van deze dichtergestalte. Al in de goeddeels in de loopgraven (van de Karst, 1916-17) gerijpte lyriek, dus lang vóór die welke wij zojuist citeerden, is de zorg voor het expressieve even humaan, ofschoon het vers er soms zó tooiloos en ijl is dat men zich al lezend het woord van Valéry herinnert: ‘Je vous donne l'haleine et les mécanismes de la voix, ou rien que leur vertu qui se concilie avec le silence’. Daarin komt dit diep aangrijpende voor:
Lasciatemi cosi
Come una
Cosa
Posata
In un
Angolo
E dimenticata.
Qui
Non si sente
Altro
Che il caldo buono -
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Sto
Con le quattro
Capriole
Di fumo
Del focolare
(Laat mij / zó / als een ding / in een hoek geplaatst / en vergeten. / Hier voel ik / niets dan / de goede warmte. / Ik sta er / met de vier / capriolen / van rook / uit 't open vuur.) Maar er is ook geen oorlogspoëzie denkbaar, die méér dan déze het naakte Karstland en het schrijnend lijden van de soldaat uitdrukt. Wij geven ze u in de oorspronkelijke graphie, met een bescheiden vertaling ernaast:
Evocatief en teder, heeft Ungaretti, eenmaal de impressie voorbij, een nieuw en waarachtig doorvoelen, dat in vele verzen zich tot een zéér hoge poëzie verheft. Zijn innerlijke meditatie, zijn biecht, zijn herinnering, zijn gebed hebben sinds veertig jaar het lyrisch woord gevonden dat het allermeest het hart raakt, en ontroert. Zijn simpele, grondeloze kunst heeft een kim laten openbloeien. Er zijn verzen van hem, die (zonder zweem van twijfel onzerzijds) nooit vergeten zullen worden: I Fiumi, La Madre, Canto beduino, Sentimento del sogno, La Preghiera, Ricordo d' Affrica, om te zwijgen van het reeds geciteerde, L'Isola. Laten wij, om het grote niet zinloos te vergroten, een reserve maken. Ungaretti is in genen dele steeds als dichter zichzelf gelijk. Terwijl vele van zijn vroege verzen, in hun toch korte duur en adem, een gewaarwording van afgerondheid geven, zijn er onder de latere en laatste, hoezeer zij ook in hun onderdelen een wijder adem hebben, die fragmentarisch of op zijn minst niet-continu aandoen - zo zijn ‘hymnen’ La pietà, Canto primo enz., die niettemin, potentieel, de volmaaktheid nabij komen. De dichter zelf moet deze barstjes of kloven hebben bespeurd; hij geeft zich moeite er in te voorzien door de vocabels te combineren in symbolische of metaphysische accoorden, daarbij meermalen toevlucht zoekend bij analogieën en benaderingen, het kneedsel van syllaben en klanken bestuderend; maar het is een uiterlijke studie. Analogieën, accoorden en | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
benaderingen, zij kunnen alleen van binnen-uit worden geboren, tegelijk met de lyrische kern zelf van het gedicht. Vandaar, geloven wij, zekere duisterheden, die Ungaretti hebben doen inlijven bij de ‘hermetici’. Daarentegen, overal waar de zang binnen beperkte limieten begrensd blijft en dus beter beantwoordt aan de wezenlijke kwaliteit van zijn lyrische adem, ontstaat, ook in zijn meest recente oeuvre, poëzie van een menselijkerwijs niet te overtreffen volkomenheid: superieur stellig door een dieper en meer praegnante ‘humane’ inhoud, een beslister en intiemer religiositeit. Enkele der boven aangehaalde verzen behoren daartoe. Dat nu niemand denke, dat dit een verskunst zonder inwendige strijd, zonder de onontkomelijke worsteling met de Engel is. Maar deze strijd, strijd om de harmonie die Ungaretti's ‘humaniteit’ is, woedt in een strikt gesloten vat. En zovaak hij er in slaagt zich ‘in harmonie’ te voelen, en van de top van dit zijn bewust zelfverzaken de fasen van zijn leven doorschrijdt, of voorbijgaande zielstoestanden oproept, dan vullen alle contrasterende ‘sentimenti’ elkaar over en weer aan. Dan hebt ge een heel warm en trillend visioen, dat tòch gedetacheerd, ja dat haast extatisch is. Elk autobiografisch feit, elk element van werkelijkheid is opgenomen in zijn functie van lyriek. Dat zijn Ungaretti's opperste momenten. Eén ding willen wij betreuren, dat wij in de aanvangsnoot al noemden. Dat wij nl. de delen van zijn verzameld werk nog niet bezitten. Acht dit geen bijkomstigheid. Daar voor Ungaretti de eerste schriftuur van een vers het karakter draagt van een notitie, een schema, een schets, is het nimmer mogelijk bij zijn verzen ‘in voorlaatste editie’ het uiteindelijk woord te zeggen. Dat hij tot nà zijn 60ste jaar gewacht heeft met zijn bundels in édition définitive vrij te geven, is veelzeggend. Het kan een bewuste slotstreep zijn, het kan een nieuw uitgangspunt betekenen. Vraagt men ons, dan geloven wij in het laatste; geloven wij in een hernieuwde bloei, mogelijk met een nader zich verdiepen van zijn dichterlijke menselijkheid. Maar het is een verwachting vol vertrouwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bio-bibliografieGIUSEPPE UNGARETTI, dichter, schrijver, journalist, is geboren te Alexandrië (Egypte) op 10 Februari 1888, als zoon van Antonio Ungaretti en Maria geb. Lunardini, beiden uit landbouwersfamilies herkomstig uit de streek van Lucca. Jong naar Italië gekomen, was hij militant deelnemer aan de literaire strijd rondom de in ons artikel genoemde tijdschriften. Vrijwel de gehele oorlog 1915-18 diende hij zijn land nu in Italië, dan in Frankrijk, bij de infanterie, werd enkele malen gewond. Na '20 werd hij correspondent van de ‘Popolo d'Italia’ te Parijs, werkte tevens met verzen en artikelen over literatuur en politiek mede aan de ‘Gazzetta del Popolo’ (Turijn), waarvoor hij Mussolini's blad verliet, en voorts aan andere bladen en tijdschriften. Hij was mededirecteur van het tijdschrift ‘Circoli’. In 1932 werd hem de prijs voor poëzie (‘Premio del Gondoliere’) van de Biennale te Venetië toegekend, een onderscheiding die reeds het karakter van een bekroning droeg. Nadien was hij Prof. voor Italiaanse literatuur aan de universiteit van Sâo Paulo (Brazilië), en lector voor moderne en contemporaine letteren aan de universiteit van Rome. In December 1942 werd hij tot lid der Accademia d'Italia benoemd. Het laatst ontving hij de San Babila-prijs van de stad Milaan, op 20 Februari 1948. Hij woont te Rome: Piazza Remuria 3.
Werken (verzenbundels): Il porto sepolto (Udine 1917 en Spezia 1923); Allegría di Nàufragi (Florence 1919 en Milaan 1942); L'Allegría (ten dele keur uit voorgaande, Milaan 1932); Sentimento del Tempo (Florence 1933 en Rome 1936); Il Dolore (Milaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
1947). Voorts: La Guerre (Parijs, 919); Traduzioni (Rome 1933). Verzamelde werken thans in druk, bij Mondadori te Milaan, als in de aanvang van dit artikel vermeld.
Literatuur: A. Gargiulo, Ungaretti, in Lett. del Novecento, pp. 318-341; A. Capasso, Incontri con U. (Genua 1933); P. Pancrazi, Il poeta U., in Scrittori del '900; id., met G. Papini, in Poeti d'oggi (1925); G. De Robertis, in Scritt. del '900 (1940); G. Contini in: Primato, 15 Dec. 1942; L. Anceschi, Umanità di U., in: Cronache latine, Febr. 1932; S. Solmi, G.U., in: Libro italiano, 1940, en in: Circoli, 1933; V. Branca, Poesia di U., in: Studium, 1933; A. Bocelli, in: Nuova Antologia, Juli-Aug. 1932; G. Contini, Esercizi, p. 39 vg.; Natalino Sapegno, in Compendio di Storia della Lett, ital., dl 3, 1949, p. 467-469; Fr. Flora, in Storia della lett. ital., gecit., dl 5 (1949), p. 806 vg. - Ouder, buiten Ital.: B. Crémieux. in: Nouv. Rev. Franc.. mars 1924, en in Panorama de la litt. ital. (Paris 1928). Nieuwer: G. Natoli et A. Ricklin, Poètes ital. contemporains (Paris 1936); G. Spagnoletti. Antologia della poesia it. contemp. (Flor. 1946) en id., Antol. d. Poesia ital. 1909-1949 (Modena 1950, thans ook Franse uitg. in voorbereiding). Houtsnede Gène Eggen
|
|