Jezussen van Poussin, Ingres enz. in het boudoir verzeild geraken. Het sensualisme en de picturale ijdelheid ‘die zelfs van de dis des laatsten avondmaals een luxueus festijn maakt (Veronese enz.) ontaardde in de achttiende tot een gepoederd, gevoelig, liefelijk tafereelmanierisme in de kerk’. Niemand zal ontkennen dat de Christus-uitbeelding van Vézélay een bijna abstracte verhevenheid heeft die later verloren ging. Maar dan gaan mijn gedachten naar het eerste ogenblik dat ik voor Michelagniolo's Laatste Oordeel stond. Het werd me, na tien minuten, te machtig. Bepaald niet te zoet of te zacht, maar te machtig. Ik ben vaak teruggekomen om het weer en opnieuw te zien. De majesteit van Michelagniolo's Wereldrechter is anders dan Vézélay, niet abstract doch uiterst reëel, antiek-lichamelijk, doch, laat ons toch de ware grootheid erkennen, welk een verpletterende macht heeft deze Christus!
Nooit is Christus' Lijden aangrijpender uitgebeeld dan in de late gothiek, door Slüter, door Rogier van der Weyden, Geertgen tot St. Jans, Matthias Grünewald. Dit werd eerst mogelijk door de ‘neergang’ welke de aandacht opende voor Christus' menselijkheid. Niet alleen Poussin en Ingres (beiden overigens te zeer klassicisten om zich sterk tot het religieuze onderwerp aangetrokken te voelen en daarom als voorbeeld slecht gekozen, doch ook Rembrandt en Rubens hebben Christusgestalten geschapen, die inderdaad, rijker gecoiffeerd zijn dan de romaanse en desalniettemin een warme mildheid uitstralen, waarvan de kunstenaars vijf eeuwen vroeger eenvoudig nog niet droomden. Sensualisme en picturale ijdelheid? Boudoirkunst?
De enkele overtuigende Christusverbeeldingen uit die eeuwen, zo zullen de heer Franquinet en de zijnen zeggen, zijn uitzondering tegenover de enorme productie van beelden en schilderijen waarop de aangehaalde termen wèl van toepassing zijn. Het zij zo, tenminste bij dat wat ook artistiek onder de maat was. Meesterwerken zijn altijd schaars. De algemene richting der kunst in de 17e en 18e eeuw was bepaald niet sacraal maar werelds en feestelijk, hetwelk een vurige vroomheid allerminst onmogelijk maakte, zoals de Romeinse barokkerken en een beeld als Bernini's St. Theresia wel aantonen. De byzantijnse en de romaanse kunst waren wèl sacraal, en hadden dientengevolge een vormentaal ter beschikking om het goddelijke te verzichtbaren, zoals andere tijden minder of niet hadden. Verder waren zowel de romaanse als de byzantijnse kunst meer beperkt in hun mogelijkheden. Doch nu gaan we in gedachten nog even verder terug, naar de oudste Christusvoorstellingen, de Goede Herder in het Lateraan-museum of het mozaiek in de absis van de Santa Pudenziana te Rome. Zouden daarop dezelfde onvertogen woorden niet van toepassing zijn? Laat-antiek is de vormgeving mild, op het weke af het sentiment. En toch ligt daar het uitgangspunt van de christelijke kunst.
Twintig eeuwen liggen achter ons, waarin de Kerk geleden en gestreden heeft en soms even scheen te triomferen, eeuwen waarin als heiligen niet alleen barre asceten maar ook milde humanisten vereerd werden. Ongeveer achttien eeuwen overzien wij, gebrekkig uiteraard, waarin kunstenaars getracht hebben naar beste weten en kunnen iets van de rijkdom des geloofs in beeld te brengen en aan Gods Huis glans en schoonheid te geven. De ene eeuw was gelukkiger dan de andere, doch in iedere tijd, zelfs de meest ongunstige, ontstond wel ergens iets soms dank zij, soms ondanks de tijd, dat de moeite waard was en waarop een volgende generatie kon voortbouwen.
Waar iets groots ontstond, daar was een groot talent aan het werk. De opvattingen, de stijlbeginselen, het schema, het programma of hoe men het noe-