het ons heeft bevolen. En ten derde om voldoende genade te verkrijgen voor onze zaligheid’. Lips zag de man die zich verveeld over het voorhoofd streek en een hartgrondige geeuw maar half kon verbergen: moeder die geïrriteerd haar dochtertje aanstiet om op te letten. Hij zag de kaarsen die op het tabernakel gouden schaduwen bewogen. ‘En we moeten bidden met volharding’, zei de kapelaan, terwijl hij de r mooi liet rollen, ‘zoals Jezus het zo schoon heeft voorgesteld in zijn parabels.’ Maar er kwamen geen parabels. Glimlachte Lips zo verdrietig naar het tabernakel, waar de verhaaltjes-verteller besloten zat tussen vier metalen wanden? En wat ging er toen toch om in dat zonderlinge mannetje, dat hij ineens rechtop ging zitten en zijn magere handen vochtig werden van het zweet en hij nerveus op zijn lip begon te bijten.
Toen slingerde de kapelaan zijn slotvermaning de kerk in: ‘Wie bidt wordt zalig, wie niet bidt gaat verloren, Amen’, en maakte opgelucht een groot kruisteken over hoofden, die ineens in beweging kwamen. Hij stak zijn hoofd handig in het gat van het kazuifel. En zie, terwijl de stoelen nog stommelden, zag de middengang het mannetje Lips vlug naar voren sluipen. En plotseling stond hij op de preekstoel. Hij schrok, misschien van die zee witte gezichten, hij keek even naar het altaar, waar de kapelaan het Credo bad. Toen begon hij te praten, zomaar luid te praten tegen de mensen die hem stomverbaasd aanstaarden, het was zo intens-vreemd, het mannetje Lips daar op de preekstoel, in zijn rode jasje; het was volkomen stil.
‘Beste mensen’, zei Lips, ‘ik moet u een verhááltje vertellen. Ik móet u een verhaaltje vertellen’. Hij glimlachte om verontschuldiging tegen al die gezichten, die strak naart hem gekeerd waren. Van achter uit de kerk kwam de Suisse hulpeloos naar voren, hij plukte aan de gouden franjes van zijn sjerp. Kinderen rekten zich op de voetenbankjes. De collectantenbank was vol initiatief en bezwerend gebaar. De kapelaan stokte met uitgespreide armen in zijn Dominus vobiscum.
‘Eens werd er op een sportterrein een ballondemonstratie gehouden. Drie grote ballons zouden opstijgen. De hele stad was uitgelopen en natuurlijk stonden de kleine jongens vooraan’. - Lips knipoogde. -’ De ballons wiegden dik en bol aan de touwen die door helpers werden vastgehouden. Op een teken van de commandant lieten ze los en dan steeg de ballon licht en vlug omhoog. Het was mooi om te zien hoe ze afdreven naar de verte en als grijze stippen in de lucht hingen.’ - Lips tuurde met een hand boven de ogen naar een verre hoek van de kerk. - ‘En het ging allemaal prachtig. Maar bij de derde gebeurde er iets bijzonders. Toen die omhoog ging, zagen de mensen aan een van de touwen een man hangen. Misschien had hij niet opgelet en te lang naar de andere ballons gekeken; hij had te lang vastgehouden en was met een ruk mee omhoog getrokken. En daar hing hij nu tussen hemel en aarde.’ - Lips wees en keek naar het gewelf, hoofden bogen ver achterover. - ‘Wat moest die arme kerel aanvangen. De mand kon hij onmogelijk bereiken en hij rilde, toen hij diep beneden zich het land zag wegglijden. Hij klampte zich vast aan het touw, hij knelde zijn vingers er om heen, dat ze pijn deden; even gleed het langzaam tussen zijn klamme handen door, wanhopig zocht hij steun in een nieuwe greep. Zijn armen gingen pijn doen, zijn lichaam woog zo zwaar aan zijn vingers. Maar hij móest