Roeping. Jaargang 28(1951-1952)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 173] [p. 173] [Nummer 4] Pierre Kemp Visioen IK zag een oog: hoe 't uit een effen muur mij trachtte te verstenen, toen het keek met een zo eeuwig en zo streng getuur, dat 'k met mijn ogen naar mijn handen week. Niet lang, toen hield die vrees mij niet meer aan. Ik plukte een kamerbloem en hield ze naar dat oog en ben zo met haar blijven staan tot uit dat oog een traan gleed langs een snaar. Vreemd installeren DE dingen meubelen mij en achter ieder van mijn ogen komt een stoel. Ik acteer met mijn wil, ik weet hem vrij, al vraag ik mij, hoe ik dit bedoel. In mijn mond verrijst een tafel en daarop legt zich een boek. Elk blad slaat om met ritselend gerafel uit een weigring van onderzoek. Iets komt het van de tafel te nemen en het te dragen naar een stoel om daar teleurgesteld te temen: hij is er niet, die ik bedoel. De dingen ontmeubelen mij weer en achter mijn ogen word ik leeg. Ik weet niet waarom ik nog acteer, nu mijn tong al zwijgt als deeg. [pagina 174] [p. 174] Zonnebeeldjes DE Melkweg is tussen de bomen gevallen en iedere s'er danst er met een blad. Op de parkgrond ligt 't zongeld in grote getallen, of een kind zijn spaarpot gebroken had. Soms komen er vogels en op hun veren vallen guldens der zon, maar zij hupplen voort. Ook hen kan het uitzicht van 't geld niet deren, zij zien het en blijven onbekoord. Maar nu begin ik er mee te spelen en mijn handen scheppen volop het licht uit het lover om het weer uit te delen aan wie nog wil kijken met kindergezicht. Vorige Volgende