| |
| |
| |
Paul Haimon
De bruiloft
Vierde bedrijf uit ‘Magnficat’
In Joseph's huis te Nazareth.
Joseph leidt Maria na hun verloving voor 't eerst zijn woning binnen.
Nu raad eens waar het is? Ben je nog niet bevreesd
Ben 'k hier niet al geweest?
't Zal geheel aan jou behoren
Wordt hier het heil geboren?
Hier gaan wij beiden wonen en wordt je jeugd bewaard.
En nu, nu is het feest, jij bent een bruiloft waard.
De gasten wachten reeds, zij willen jou begroeten
Met pauken en met luit, graag dansen jonge voeten.
O Joseph, doe dat niet, ik ben geen echte bruid.
Te moe ben ik nu ook, ik rust liever wat uit.
Jij bent veel schoner bruid dan zij zelfs kunnen denken.
Kom mee, Maria-lief, ik zal je wijn inschenken.
Niets wat ons meer verkwikt. - Wat zijn je ogen mooi!
Wat ligt daarin voor glans. En blinken doet de tooi
Van jouw haren, liefste. Wat zullen zij opkijken
| |
| |
Jij doet zoals de rijken.
O Joseph zie mij aan. 'k Ben niet gekleed voor feest.
Jij zelf bent feest genoeg. Hun hovaardij geneest
Als zij jouw eenvoud zien. Wij moeten met hen wonen.
Wij lenen hun gerei. Wij moeten aan hen tonen
Dat wij hun gunstig zijn. Je moet het doen, mijn bruid.
Zij komen niets te weten van ons geheim besluit.
Ik ben geen echte bruid; ik kan nu ook niet dansen.
Neen, Joseph, laat mij hier.
Jij bent de vrouw hier thans en
Ik heb 't voor jou besteld.
Geef ik je steeds verdriet
O trouwe man, bij jou, bij jou wil 'k enkel blijven.
'k Vertel jou dan iets... iets...
Moet ik hen dan verdrijven
Den dag zelf van het feest? Moet ik alleen het zijn
Van onze hele buurt, die plengt geen bruiloftswijn?
Ik spaarde er toch voor, ik heb er wat gekregen.
Zij wachten al te lang. Kun jij daar nu niet tegen,
Dat er een beetje feest en vreugd is om jouw komst?
| |
| |
Ik zal je meer verdriet dan vreugde schenken soms.
Ik bied jou al mijn vreugd. De smart zal 'k bij mij houden.
Wel, liefste die ik zag, ik zal niet meer aanhouden
Als jij het nu niet wilt. 't Was anders mooi geweest,
Jij midden in de kring, het werd vanzelf een feest.
De mooiste feestdag wel, die onze straat mocht hebben.
Zo'n jonge, mooie bruid! Hoe nu de eer te redden?
Wat zeg ik tegen hen? Och, wat heb ik gedaan!
Had ik jou eerst gevraagd, 'k dacht steeds dat dit zou gaan,
Ook bij zo'n bruid als jij. Wat moet ik nu beginnen.
Zij lachen al om ons, lachen ons uit daar binnen.
Maar wat jij zegt geschiedt. Jij hebt er reden voor,
Al ken ik die ook niet. De bruiloft gaat niet door.
Ik zeg het hun terstond en laat hen later drinken
Als jij wat beter bent. Och, hoe jouw ogen blinken!
Je wordt maar mooier steeds, Maria, en vol glans.
God spoedt met mij ten dans.
Het is daarom, Joseph, dat ik nu niet kan feesten.
Jij bent te edel, lief; in de hemel bij de geesten
Moet wel jouw bruiloft zijn. Jij drinkt de zuivre wijn
Der hemelse landouwen. Jij bent, mijn vrouw, te rein
Voor wie hier samen zijn. Reik mij je mantel even;
Ik wijs je het vertrek, waar jij je rust kunt nemen.
God zal 't je lonen, ach, laat mij nu maar begaan.
Ik ben hier in jouw huis, ga hier niet meer vandaan
Zonder dat Hij het wil. Ga jij nu naar de gasten
En laat hen vrolijk zijn. Ik vul wel weer de kasten.
Ik ben hier nu jouw vrouw. Ik ben met jou hier thuis.
| |
| |
Jij bent, Maria, dus voor 'n bruiloft nog te kuis.
Ik ben nu toch verheugd, en wil best feest gaan vieren.
Jij bent nu steeds nabij, jij zult dit huis versieren,
Kom, reik mij 't mantelkleed, ik weet waar het behoort.
Jij weet, Joseph, nog niet hoe God mij heeft bekoord!
Ja, jij bent bruid van God, ik heb maar aardse gasten.
Hier moesten eng'len zijn.
En nu breng ik maar lasten.
Ik neem die lasten graag. Reik mij je mantel aan,
Ik wil jou zijn tot hulp, reden van mijn bestaan,
Oorzaak van al mijn vreugd, ik zou haast dronken worden
Och, dat jij al niet morde,
Joseph, dat is al veel; ik ben zo'n vreemde bruid.
God, die een hart verrukt, buit ook de liefde uit.
Jij vreest, Maria-lief, dat 'k met God twist zou krijgen.
Zijn wij, lieve, dan niet van Zijn boom beiden twijgen?
Zijn levensstroom voedt ons met sappen ongeteld.
Hij maakt een mens van ons, hoe ook het hart rebelt.
Jij bent een goede man, hier wil ik gaarne schuilen,
Zo hecht is jouw geloof en trouw als tempelzuilen.
| |
| |
Reik mij je mantel nu. Ik zie wel, je bent moe.
Hier is jouw kamer, lieve. Ik doe de deur wel toe.
Zij gaan binnen, Maria doet de mantel af en Joseph ziet Maria opeens ontsteld aan. Hij komt, geheel in verwarring, alleen terug.
Maria, zuiverste! Maar God, het is niet mogelijk!
Toch zag ik het, en goed, al is het ongelooflijk.
Zij is geen kind, maar vrouw, zelfs zwanger is haar schoot.
En zij was bruid van God. 't Is dit wat haar verbood
Om hier de bruid te zijn, toen ik haar binnen noodde.
Ben ik een domme man, ik die haar als vergoodde,
Omdat God met haar was? Ze zei: ze was Gods bruid.
En nu komt 't anders uit. Nu komt het anders uit.
Zij wil geen kind van mij, en toch, toch is zij zwanger.
O, God, zegt Gij nu zelf, verdroegt Gij dit dan langer?
Een kind, geen kind van mij. Van wie kan het dan zijn?
O Joseph, zag jij goed? Benevelt je geen wijn?
Neen, neen, ik zag het goed. De glans van hare ogen,
De weemoed van 't gezicht, hadden mij haast bedrogen.
Och, Joseph, laat haar zijn en ga nu elders heen.
Zend alle gasten heen en laat de vrouw alleen. -
Ik ga, ik ga van hier. Ik kan dit niet verdragen.
En toch, toch is zij goed. Hoe zou zij 't anders wagen
Bij mij te komen en te zijn in dit mijn huis.
Haar ogen blonken nog als van een kind zo kuis.
Zij draagt een kind bij 't hart, zij durfde niet naar binnen.
Deed zij het niet voor mij? O wat moet ik beginnen?
Men daagt haar voor 't gerecht, die zo haar man verraadt.
Maar zij, zij is niet slecht, en ik ben niet gebaat
Bij een zo bruut proces. Ik kan het niet geloven
Haar ziel glansde zo rein, en diep en niet te doven
Haar grote ogen uit. Wat is met haar gebeurd?
Ik maakt' een kamer haar, zie en de bloemhof geurt.
En nu, nu ben 'k alleen, ik kan met haar niet spreken.
Ik beef al als zij 't zegt, en 't einde komt der weken
Dat zij zal zwanger zijn. Dan schreit bij mij een kind,
| |
| |
En 't is geen kind van mij. O God, was ik maar blind
En hoefd' ik niet te zien wat er zich gaat voltrekken
Bij haar die leefde als de zuivre zonder vlekken.
Maria, o mijn hulp, wat moet ik zonder jou.
Mijn God, die alles weet, wat is met deze vrouw?
Ik ga naar 't bruiloftsfeest. Ik bied hen aan te drinken.
'k Vergeet den toestand maar, wij zullen samen klinken
Dat geen hier naar haar vraagt. En dan trek ik van hier.
Ik laat haar in het huis. De winkel geeft vertier.
Dat zij er dan van leeft. Vaarwel, vaarwel, o schone,
Ik scheid heel stil van U. Gij kunt hier blijven wonen. -
De fluitspeler houdt op. Nu moet ik naar hen toe.
Och, was ik nooit geboren, ik wist niet van 't gedoe
Dat zich de mens bereidt, ik hoefde niet te zuchten,
En dit heelal te zien als 'n samenstel van kluchten.
'k Begon de dag zo mooi. Ik was nog nooit zo blij.
Dit was mijn grootste dag, dit werd mijn eerste Mei.
En nu, nu ben ik dood, en moet toch verder leven.
Een domme man, zegt men, en eens wou 'k voor haar sneven
Zoals een goed soldaat; ik ben reeds op de vlucht.
Bij 't eerste zwaar gevecht keer ik haar al den rug.
O zachte, lieve vrouw! Toch kan ik hier niet blijven.
De dingen staan niet stil, en zullen mij verdrijven.
Ik zie maar steeds het kwaad, en ik bespeur het niet.
Ik vind het niet bij haar en dat geeft juist 't verdriet.
Een gast komt in feestgewaad uit het feestvertrek.
Hei, Joseph, hier alleen? Komt soms je bruidje niet?
Zij moest zo'n mooie zijn als wij nog niet aanschouwden!
Was haar jouw huis niet goed, is zij 't die het berouwde
Voortaan van jou te zijn? Wij trekken jouw partij.
Dit raakt jou niet alleen, dit raakt de straat erbij.
Och, laat mij nu alleen, drink maar zoveel je lust.
Ik kan je nog niets zeggen, ik ben slechts ongerust.
Ja. Ja. Ga heen. Ga heen! Ik wil geen feest meer vieren
Neem je den wijn maar mee, als dat zijn je manieren.
| |
| |
't Lijkt niet de zoete bruid, die het nog gister scheen.
Ga heen, neem alles mee, 'k wil dezen dag vergeten.
Ik ga dan ook van hier, zij zal mijn reden weten.
Wat wil jij nu gaan doen? Verlaat jij nu je huis?
Maar man, je bent een dwaas. En zij, wordt dit háár thuis?
Ik word ook dwaas, ach ja, maar neen, ik kan niets zeggen.
Ik wil niet, o neen ik... Ik moet eerst overleggen
Wat ik nu heb te doen. Eerst moeten die daaruit.
Er zal geen bruiloft zijn, er is immers geen bruid.
Waarom dan in mijn huis, als zij daar niet zal zitten.
Wat blijven zij nog hier en willen ons bevitten.
Ik jaag hen zelf er uit. Mijn huis is toch geen markt,
Waar ik mijzelf verkoop en nog wordt uitgeharkt.
Hij staat vertoornd recht.
Zij komen niet voor mij, zij komen niet als buren.
Wat zoekt dit gierig volk, dat ons hier blijft begluren
En iemand in zijn smart nog pijn wil doen erbij.
Ik jaag hen nu eruit. Het feesten is voorbij.
De gast loopt het feestvertrek binnen waar even een rumoer heerst. - Hij komt met de andere gasten terug.
Bedrogen bruidegom, mag wijn je leed verzoeten.
't Mysterie is al oud, waar jij nu voor moet boeten.
Joseph zegt niets, kijkt hen aan, tot ze zwijgend aftrekken.
Ik spreek niet tegen hen, die mij toch niet verstaan.
Nu ben ik weer alleen en kan alleen weggaan.
| |
| |
Tekening: Marianne van der Heijden
| |
| |
Zij hebben nu hun pret, zij lachen om ons beiden.
Is nu de liefd' ook heen? Is zij 't die ons doet scheiden?
Alleen was 'k nooit alleen, en nu, waar moet ik heen?
Wat geeft het ook waarheen. Ik wil nog meer alleen.
Ik wil zo eenzaam zijn, dat God mij wel moet horen.
Ik vraag Hem op mijn beurt, dat Hij ook mij bekore.
‘God heeft mij zoet bekoord’. Wat is hiervan de zin?
O God, leg het mij uit! O woord, o droef begin.
Ik ga nu maar van hier. God zal mij dan wel vinden
Als Hij mij binden wil. Moet ik mijn ogen blinden
Voor wat ik niet begrijp. - Vaarwel, Maria, 'k ga.
Hier is nu heel mijn huis. Ik laat het aan jou na.
Hoe vaak heb ik gedacht met jou hier saam te wonen.
Dat zou mijn leven zijn, maar weg zijn al die dromen.
Zij raken nooit vervuld. Zij zijn te klein, te groot.
Zij zijn een diepe put, op den bodem gaapt de dood.
Hij blijft op de drempel van het woonvertrek zitten. Na korte tijd hoort hij een boodschap van een engel aan hem gericht.
Wilt gij nu vluchten gaan, gij, Joseph, Davids zoon?
Wilt gij nu hier vandaan, terwijl hier in jouw woon
De maagd Maria kwam, waaruit Hij wordt geboren,
Jezus, de Zoon van God, dien de wereld zal behoren?
Neem, Joseph, haar tot vrouw, want wat bij u geschiedt
Voorspelde dat de stem van Isaïas niet:
'Een maagd zal zwanger zijn en een Zoon gaan baren
Die is Emmanuël'? Mag nu uw vrees bedaren.
Joseph, ga niet van hier, bewaak het goddlijk Kind
Dat in haar groeien gaat. Uw liefde is nog blind
Maar weldra zal zij zien.
Joseph ontwaakt en ziet op.
Gaat nu mijn droom verklaren?
Waar is die engel nu, die mij dus kwam bedaren?
| |
| |
Maria, wat deed ik? Heb ik jou niet geloofd?
Maria, kom bij mij. God zij in jou geloofd!
Hij nadert de deur van Maria's vertrek.
O kom nu uit, jij bruid, wij zullen samen vieren
Je thuiskomst zo het past. Ik zal jouw hoofdhaar sieren
Met bloemen uit den hof. ‘'k Leg appels rond je hoofd,
Mijn schone,’ zo zegt God, ‘ik steun mijn lief met ooft.’
O kom, liefste, kom uit. Je liefde slaat de wijnen.
Je geuren zijn zo zoet. Jouw naam zal doen verdwijnen
Al wat ons hindert, lief. Kom buiten, nu, kom uit.
Jij bent Gods eigen bruid, jij bent Gods eigen bruid.
Getooid met witte bloemen, liefelijk als de bruid uit het hooglied, treedt Maria te voorschijn, terwijl Joseph in blijde vreugde langzaam neerknielt.
Tekening: Marianne van der Heijden
|
|