Roeping. Jaargang 28(1951-1952)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 117] [p. 117] Nico Verhoeven De toren TOREN in mij die zijn galmgaten uitzet, iederen morgen beklim ik mijzelf, Luiaardsmembraan van mijn betere leven, Luiaardmembraan van mijn betere levenx tril op het brons in dit bronstig gewelf. Vogels in mij, in mijn oksels genesteld, ben ik uw boom niet, uw stenen behoud, ben ik uw tijgenhuis niet, o mijn liefste, ik ben uw, opvlucht, hoe tuur ik u na. Vlak aan mijn voet is wat mensengewemel; ik ben hun wenteltrap, koker naar God: Zie als bewijs voor mijn trekkracht de namen van de vervoerden gegrift in mijn huid. Dagjesmensen, zo hijgden zij opwaarts, vierend den ommegang door mijn spiraal: zeven maal zeven en zeventig treden, zeven maal front voor een mystisch portaal. Dagjesmensen, een bloem in hun knoopsgat, schreven extatisch hun potloden bot, krasten hun namen, - haast eendere namen als die der uitgelezenen tot tinnen triomfen en spitsen van liefde waaraan mijn blauw nanorama bezwijkt. - Rept u, toeristen, die nog niet gezien hebt, gij zijt een trap naar het hemelrijk rijk: Sierlijker bruiloft van heiliger minne is niet te vinden beneden de maan. Zie hoe in shorts en in shirts de gezinnen rinkelbomzingend ten uiterste gaan: dit is de helle orewoed het oerwoud van de orewoed het oor van an de oranoet dat baren gaat en boete doet in een lianen haarwrong en de rivier daaronderdoor de voorsprong en de sprong daarvoor de oorsprong van de metafoor is met de haarwrong van het oor van anna los gesneden. Zomervacantiemaand '51 Vorige Volgende