Roeping. Jaargang 28(1951-1952)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 116] [p. 116] Harriet Laurey Toren GIJ zijt de windvlaag in mijn klokketoren en gaat mij breedgevleugeld in en uit. Ik kan mijn eigen hartslag niet meer horen, mijn eigen adem niet, waar gij mij luidt. Gij zijt mijn lied, ik raak in u verloren, gij zingt mij torenhoog hoven mij uit. Ik sta doortuimeld van duizend accoorden, ik sta te gonzen van zwermen geluid. En waar gij mij diep en welluidend maakte, verzinken duizend echo's zaligheid. Ik ben niet, die ik ben. Ik word geboren, telkens opnieuw, telkens méér dan tevoren. Met handen, bijna aan de hemel rakend, maar toegespitst van ontoereikendheid. Vorige Volgende