Kritiek
Eerste en tweede voorstelling
DE, van verschillende standpunten gezien, onrechtvaardige omstandigheid, dat de kritiek altijd of vrijwel altijd bij de première van een toneelvoorstelling aanwezig is in Nederland, wordt in Engeland en Amerika ondervangen door de maatregel, dat men het stuk alvorens dat in de hoofdstad te brengen, in de provincie speelt om eventuele feilen bij te kunnen schaven en een definitieve versie van het stuk en de vertoning vast te stellen. In ons kleine land is het alleen al vanuit het standpunt der nieuwsvoorziening in de dagbladen noodzakelijk dat de pers de eerste voorstelling van het stuk bijwoont. Maar de ‘onrechtvaardigheden’ waarvan ik boven sprak, blijven bestaan. In Nederland hebben we nu eenmaal altijd te maken met de zogenaamde repertoire-troepen. Iedere avond van de week spelen de acteurs en al zal het in de practijk niet vaak voorkomen dat een speler aan een repertoire van meer dan drie stukken ‘door elkaar’ werkt, toch bestaat theoretisch de mogelijkheid dat hij iedere avond van de week in een andere en ook (en dat is het ergste) anders-geaarde rol staat, terwijl hij overdag zijn nieuwe rol in een nieuw stuk repeteert.
Een acteur is geen gramofoonplaat. Het is dus duidelijk dat zijn creatie van een rol de ene avond wel eens anders uitvalt dan op een andere. Dat is vanzelfsprekend vooral het geval bij intuïtieve kunstenaars, die, sterk aan stemmingen onderhevig en zeer gevoelig voor de reacties van de zaal uit, hun spel, soms willens en wetens maar vaker onbewust, daarop instellen.
De criticus heeft natuurlijk alleen te maken met de weergave van een rol zoals hij die ziet voor zijn ogen. Zo kan het voorkomen dat een toneelspeler een slechte critiek krijgt op een rol, die hij na verloop van enige tijd voortreffelijk speelt. Omgekeerd, en dat is vaker het geval, gebeurt het meer dan eens, dat de première-stemming de acteur tot een mooie weergave van de rol brengt, terwijl hij ‘als de spanning eraf is’, zoals dat heet, het ‘laat afweten’ en de theaterbezoeker, aangemoedigd door de critiek, teleurgesteld naar huis gaat. Soms gebeurt het dat, als ttvee critici ieder een andere voorstelling hebben gezien, hun oordeel zozeer uiteenloopt, dat de krantenlezer er geen touw meer aan vast kan knopen. Wat de een wit noemt, noemt de ander zwart.
Dit is het geval geweest, bij twee opvoeringen, op de première-avond en de daaropvolgende Zondagavond, van Benavente's ‘De Passiebloem’ door het Rotterdams Toneel. De mannelijke hoofdrol, Ko van Dijk, behorend tot de categorie: intuïtieve spelers, schijnt door bijzondere omstandigheden de eerste avond de rol ‘sterk te hebben aangezet’, dat wil zeggen, dat zijn temperament af en toe met hem wegliep en hij vele accenten zo nadrukkelijk plaatste dat hij het er voor sommige smaken, zoals men dat in de wandeling zegt: wat dik oplegde. Dit zou men moeten concluderen uit kritieken van recensenten die de première hebben bijgewoond. Andere critici zagen de voorstelling op de tweede avond. Zij zouden aperte onwaarheid hebben geschreven als zij niet hadden beweerd, dat de weergave van de rol door van Dijk op die avond,