4. Het geluk is voor de ongelukkigen. Wij zijn niet ongelukkig.
Het gaat dan ook niet om het geluk, maar om de blijdschap, dit zoveel edeler bezit. Het geluk is niet blijvend, en het kan, op zeker moment, het deel worden van eenieder (men behoeft slechts verloofd te zijn) (of dom). Het is gratis, zonder verplichtingen; het wordt gegéven, - niet verworven. De blijdschap daarentegen (geen geschenk der goden, maar een verworvenheid) is een gesteldheid die ‘niemand u ontnemen kan’: zij is de prijs van de hoogste inspanningen onzer edelste vermogens. Blijde toch is hij, die de orde der dingen gevonden heeft en deze leeft. Hij is vrede. Eén met alles. Hij heeft God gevonden, en zichzelf.
5. Toen onze oudsten onlangs aan tafel over Godfried Bomans spraken, maakte ons vijfjarig dochtertje, dat nog het montessori-bewaarschooltje bezoekt, ons schuchter op haar aanwezigheid attent door óók iets te vragen over die Jezusfried Bomans. Voor de anderen was deze verbluffende combinatie een bron van veel vrolijkheid, maar zij, zoals ik eerst later begreep, had het toch blijkbaar goed in zich opgenomen dat Jezus God is. Bovendien - ook dit verklaart veel - spraken wij met de uiterste welwillendheid over Bomans (kan men anders in het bijzijn van zijn dochters?) en over God spreken wij uiteraard niet mínder welwillend. Er was dus alle aanleiding voor misverstand bij zulk een klein breintje dat eigen wegen gaat. - Toch is het een blijk van ongemene schranderheid, dat zij, de vijfjarige, aan de stelling ‘Jezus is God’ tevens het misverstand verbond: God is Jezus. - Dat God meer is dan Jezus weten er overigens wel meer niet (en onder hen de besten, zei ik haast).
6. ‘Wer eine Weltanschauung schon hat und entschlossen ist, unter allen Umständen an sie Weiter zu glauben, der hat Philosophie für seine Person ganz und gar nicht nötig.’ (Windelband, Einleitung in die Philosophie).
Vandaar de Scholastiek?
Wil het verstand dan ook niet een weinig bevredigd worden?
Maar in ieder geval is het waar voor de tallozen. De tallozen hebben voldoende aan een wereldbeschouwing, - maar de tallozen hebben dan ook geen verstand. Of wel op het terrein van de geest (zolang het gaat om het antwoord), maar niet op het terrein van de vraag. Maar wat is een antwoord waaraan geen vraag voorafging? Iets dat in de ruimte zweeft? Ook dat. En is dat de wereldbeschouwing der tallozen? Ook dat.
7. Wat is God? Ik weet het niet.
Wat wilde Hij, als Schepper, tot uitdrukking brengen? Ik weet het niet.
Ik weet niets van de goddelijke orde.
Ik weet alleen iets, 'n weinig, van mijn eigen orde. Ik weet b.v. dat ik ben. ‘Wat denkt, kan niet niet-bestaan; ik denk, dus ik ben.’ Zo toch leerde het Descartes. Maar dat ik denk is juist precies datgene wat de anderen betwijfelen; veel reden heb ik dus niet om aan mijn bestaan te geloven. Maar goed. Ik weet nog meer. Ik weet: ik ben ergens een klein kamradje; maar dat tandrad-zelf keu ik niet. Ik weet dat mijn getande rand ergens in andere tanden grijpt; ik weet dat mijn omtrek een cirkel is en andere getande cirkelschijven de mijne beroeren. Maar omtrent die andere raderen weet ik feitelijk niets, en of zij mij bewegen of ik hen weet ik al even onnauwkeurig: ik weet, aan de ene kant word ik bewogen en aan de andere kant breng ik in beweging, maar aan welke kant ik in beweging breng en aan welk inzelf bewogen word, is mij nooit recht duidelijk geworden. Ik weet dat, als ik geheel cirkel ben en juist getand, mijn eigen heil verwerkelijkt is en, voor zover het van mij afhangt, ook dat der andere aangrenzende raderen. Maar de prachtige jubileum-druk die ergens uit dat geheel van raderen en schijven en rollen, stampers en zuigers etc. moet te voorschijn schuiven, ken ik niét, en kan ik niet lezen. Ik weet niet wat de bedoeling is. Ik ken wel, ergens, een doel, - geen bedoeling. Allerminst als de bedoeling is: mijn geluk: God. Want:
Wat is God? Ik weet het niet.
Als ik mij in GOD verdiep, deins ik verbijsterd terug.
8. Onverwacht gevolg: De goochelaar toverde het konijntje te voorschijn, en het konijntje goochelde de tovenaar weg. - Wat nu?
- Zo gaat het altijd, zeurt de wijze stem van mijn tante Historica. In haar buurt noemt men haar reeds tante Histerica, hetgeen een flauwe woordspeling is. Achter haar woont haar nichtje: Philosophia Perennis, 'n mooi, ingetogen, verstandig meisje. Van adel, fluistert men, maar dat geloof ik niet. ‘Tout système relève de la volonté plus que