| |
| |
| |
Bijlage van Roeping, No. 5, Augustus 1950
Bibliografie door de Benedictijnen van de St. Paulus Abdij, Oosterhout
Vetus latina. Die Reste der Altlateinischen Bibel nach Petrus Sabatier neu gesammelt und herausgegeben von der Erzabtei Beuron. 1 Verzeichnis der Sigel. Freiburg, Herder, 1949, 32 × 22.5 cb. 104 blz.
Het belang van de oude latijnse vertalingen voor het nader bepalen van een tekst-critische bijbeltekst zal door niemand meer worden ontkend: om die reden is een critische uitgave van de Vetus Latina, ofwel gewoon de Itala genoemd, een dringende behoefte.
In 1743 heeft de Benedictijn Dom Sabatier een voor die tijd goede critische uitgave ervan gegeven, terwijl na hem verschillende geleerden hun krachten daaraan hebben gegeven. In het bijzonder echter moet hiervoor genoemd worden J. Denk, van wie de voorbereidende studies en het verzameld materiaal in 1927 in handen van de monniken van Beuron zijn overgegaan. Eindelijk dan zal een eerste uitgave verschijnen en wel het eerst noodzakelijk boekdeel, dat de lijsten bevat van de geconsulteerde handschriften, de bibliotheken waarin zij bewaard worden, de door Sabatier gebruikte handschriften en tenslotte de Kerkvaders met hun voornaamste werken. Wat het belang van dit werk, en in het bijzonder van het laatste gedeelte, algemener maakt, is dat al de critische uitgaven van de teksten zijn aangegeven en er een duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de geschriften van de Kerkvaders zelf en die welke hun valselijk zijn toegeschreven.
Spoedig zal de uitgave volgen van de tekst van Genesis, ‘bij wijze van proef’, misschien wel uit bescheidenheid gezegd. Voor de uitgave van de andere boeken schijnen de bewerkers pessimistisch gestemd te zijn, het zal volgens hen veel afhangen van de ‘economische toestand’. Laten wij hopen, dat een en ander een vlot verloop mag hebben.
F.R.
| |
A. Retif. Jean le Baptiste missionnaire du Christ. Paris. Ed. du Seuil, 1950, 19 × 12 cm., 127 blz., 180 fr.
Rang nemend in de serie La Sphère et la Croix, die gewijd is aan missie-problemen, wil dit boekje in Sint Jan een voorbeeld van een missionaris tonen. Omdat de schrijver een beeld van de voorloper ontwerpt met behulp van de rijke patristische litteratuur, staat het boekje vol prachige gedachten. Waar de auteur korte toepassingen op het leven van de missionaris maakt is hij o.i. dikwijls in een genre meditatie vervallen, dat afbreuk doet aan de gaafheid van het werkje. Ondanks dit kleine voorbehoud, warm aanbevolen.
C.V.
| |
G. Brillet. Isaie; J. Steinmann: Job; id.: David. Collect. Témoins de Dieu’. Paris, Editions du Cerf. 18,5 × 12 cm., 180 fr. per boek.
Op alle mogelijke wijzen wordt in de na-oorlogse jaren getracht om tegemoet te komen aan de algemene drang een dieper en vooral meer persoonlijk contact op te nemen met de geinspireerde boeken. De collectie, waarin deze boekjes verschenen zijn, beoogt de bijbelse personen of teksten op een populaire wijze weer te geven om zodoende een bredere kring van lezers te bereiken, en wel speciaal studenten en onderwijzers. Als uitgangspunt en om aan deze studies een verantwoorde wetenschappelijke ondergrond te geven, zijn de beste katholieke standaardwerken betreffende de verschillende vraagstukken geconsulteerd, terwijl er grote zorg is besteed aan het ‘actueel’ maken van de personen en gebeurtenissen.
Het deeltje dat slechts het eerste ge- | |
| |
deelt van Isaias behandelt, de z.g. proto-Isaias, is met zijn grote keuze van teksten, die een volledige beheersing van de stof bewijst, een uitstekende inleiding op deze profeet. Misschien is het hier en daar toch nog wat te technisch opgebouwd, zodat de tekst niet altijd even vlot gelezen kan worden.
De auteur van de inleiding op het Wijsheid-boek Job, waarin het geheim van het lijden behandeld wordt, even oud als de zondige mensheid, probeert een dieper inzicht te geven in het probleem, dat elke mens kwelt als het ergste wat hem kan overkomen en hetgeen hem nutteloos schijnt te maken. Vanzelfsprekend wordt het goddelijk antwoord op deze levensvraag behandeld, niet alleen zoals het in het boek Job zelf gegeven is, maar vooral in de volmaaktheid van het N. Testament door het lijden van de God-Mens zelf.
Het vlotst geschreven deeltje is zeker dat van het leven van David. Inderdaad leent zich deze figuur het gemakkelijkst tot een aantrekkelijke beschrijving. Zeer duidelijk wordt juist die geniale activiteit van David uitgebeeld, waardoor het nog ongevormde en gedecentraliseerde volk tot een homogeen geheel met een gemeenschappelijk ideaal wordt opgevoerd en gestabiliseerd. Verschillende overzichtelijke kaartjes verhelderen de dikwijls gecompliceerde politieke situaties.
F.R.
| |
J. Danielou. Sacramentum futuri. Etudes sur les Origines de la typologie biblique. Paris, Beauchesne, 1950. 22.5 × 14 cm., XVI-265 blz.
Toen Pius XII in zijn Bijbelencycliek de exegeten opwekte meer notitie te nemen van de kostbare schatten van de christelijke oudheid en deze te gebruiken ten gunste van de moderne exegese zelf om haar tot volle wasdom te doen komen, was het niet te verwachten, dat aan die oproep zo'n algemeen gehoor zou worden gegeven. De na-oorlogse jaren hebben talloze werken zien verschijnen, die alle het probleem trachten te benaderen en op te lossen. Een van de grote voorvechters van dit onderzoek is wel Professor J. Daniélou, die hier nu een studie aanbiedt, welke ons de meest rechtstreekse weg toeschijnt om de modern gevormde geesten tot het inzicht te brengen waarin eigenlijk de exegese van de oude kerkvaders bestaat. De S. neemt dan één gegeven van de H. Schrift bijv. het aardse Paradijs en de eerste mens, en gaat daarvan de ontwikkeling na, eerst in de H.S. zelf, het O.T. even goed als het N.T., om daarna het verder verloop bij de kerkvaders te volgen, in het bijzonder bij die van de 2e en 3e eeuw, terwijl van de 4e eeuw slechts de resumerende vertegenwoordigers worden gegeven. Door zodanige methodische studie kan inderdaad het best worden nagegaan in hoever nu de Schriftuur-gegevens zelf door de kerkvaders verder ontwikkeld en uitgediept zijn, dus wat de objectieve betekenis van de H.S. uitmaakt, en hetgeen door zijdelingse invloeden (o.m. Philo) erin is gedrongen en als subjectief opzij gezet moet worden. Deze methode brengt heel duidelijk de harmonische samenhang en opbouw aan het licht tussen de H.S. en de overlevering der kerkvaders, die op haar beurt dan weer een levend element kan worden in de vorming van de geesten, i.p.v. als afgedaan opzij te worden gezet.
Aan deze methode nu onderwerpt de S. buiten het paradijs-verhaal, ook nog de zondvloed, het offer van Isaac, de uittocht en de verhalen rond Josue, om dan met enkele stellingen te eindigen, waarvan de laatste hier genoemd mag worden: dat er in de grote verscheidenheid van scholen en stromingen er toch bij de kerkvaders een grote eenheid kan worden vastgesteld wat betreft de fundamentele figuren, waardoor de overlevering een levende en aanvaardbare realiteit wordt.
F.R.
| |
A.S. Kapelrud. Joel Studies. Uppsala (Zweden) A.B. Lundequistska Bokhandeln, 1948, 24,5 × 16,5 cm., 211 blz.
De door de Universiteit van Uppsala uitgegeven theologische werken onderscheiden zich door gedegenheid, helderheid en ook uitwendig goede verzorging. Evenzo deze in het Engels geschreven studies over den profeet Joël. Het is geen eigenlijk gezegde commentaar op den profeet, doch een reeks studies over de verschillende problemen van dit boek: de eenheid, oorsprong, hoofdgedachten; ver- | |
| |
volgens de profeet zelf, zijn verhouding tot de priesters, de koning Jeremias, en de datum van zijn boek. Stuk voor stuk worden de verzen behandeld. Het grootste gedeelte bestaat in het weergeven van de diverse opinies en in het weerleggen van de dwaze beweringen van Duhm, welke hiermede wel voor goed uit den weg zijn geruimd. Schr. concludeert tot de eenheid van het boek, het figuratief karakter van de inval der sprinkhanen, en is van mening, dat de profeet in de zesde eeuw heeft geleefd, doch dat zijn profetie eerst veel later, op zijn laatst in de derde eeuw, te boek is gesteld. Schr. heeft hiermede een grote dienst bewezen aan de bijbelwetenschap, en zijn werk zal voortaan onmisbaar zijn voor elke wat diepergaande studie over de profeet Joël.
G.S.
| |
L.N. Boutin. La Pénitence; le plus humain des Sacrements. Ottawa, Editions de l'Université. 1950. 21 × 13 cm., XXIII-264 blz. Doll. 1,50.
In dit aantrekkelijk boek bespreekt de schrijver de psychologische kant van berouw, belijdenis en voldoening, dus van de akten van boetvaardigheid van den biechteling. De opbouw is helder, de uitleg duidelijk en, omdat de schrijver over het algemeen de gewone thomistische leer volgt, veilig. Wel is het jammer dat tengevolge van den opzet van het werk de sacramentele kracht van de Biecht op den achtergrond wordt gedrongen. Het gehele proces van de christelijke boete is toch meer een uitwerksel van de genade van Christus, waarmede wij in de Biecht verbonden worden, dan een gevolg van onze eigen werkzaamheid.
V.T.
| |
Maurice Blondel, La Philosophie et l'Esprit chrétien, t. I Autonomie essentielle et connexion indéclinable. Paris, Presses Universitaires de France 1950. 14 × 22 cm., XVI-328 blz., 700 fr.
Bij de aankondiging van deze vierde, ongewijzigde uitgave van een reeds in 1944 verschenen werk, kan een uitvoerige bespreking gevoegelijk achterwege blijven. Wij mogen volstaan met in herinnering te brengen, hoe Blondels eerlijke poging om zijn philosophie met de leer der Kerk in overeenstemming te brengen, indertijd ieders ontzag heeft afgedwongen en hem toen zelfs een gelukwens van Paus Pius XII bezorgd heeft, (in welk stuk overigens wel niemand een soort van canonisatie van het Blondélisme zal zien). De ondertitel geeft den inhoud van dit eerste deel weer: de philosophie is wezenlijk autonoom en staat toch ontegenzeggelijk in nauw verband met de goddelijke openbaring. Volkomen juist, maar vooreerst: hoever gaat dat verband? en vervolgens: beantwoordt het Blondélisme aan deze maatstaf van wat de philosophie behoort te zijn? M.a.w., is het waar dat het natuurlijk verstand, (zoals hier betoogd wordt), den mens voert tot op den drempel van alle christelijke mysteries: Triniteit, bovennatuurlijke orde en eeuwig leven, Menswording en Verlossing? dat dus de christelijke openbaring steeds en uiteraard een goddelijk antwoord is op natuurlijke menselijke aspiraties? En zou dit juist blijken te zijn, (ons dunkt van niet), dan vraagt men zich nog af, of Blondel met zijn integrale philosophie eigenlijk den drempel niet overschrijdt? Een definitief antwoord op deze tweede vraag zal eerst mogelijk zijn, als wij schrijvers laatste werk volledig zullen bezitten, het naast zijn eerste boek, ‘L'Action’ van 1893 (dat weer ter perse is) zullen kunnen leggen, en dan uitmaken of de leer van den beroemden Fransen wijsgeer tijdens zijn leven een wezenlijk transformerende evolutie in goeden zin doorlopen heeft.
H.D.
| |
J. Paliard. Maurice Blondel ou le dépassement chrétien. Paris, Julliard, (Sequana), 1950, 19 × 12 cm., 301 blz., 450 fr.
Dit boek wil een ‘getuigenis’ zijn. Het was Blondel niet te doen om een ‘mooi geheel van abstracties’ te bouwen, maar om zich door een ‘totale inzet’ aan de waarheid te geven. Het boek willekeurig openslaand valt ons oog op dezen zin: ‘Wij verstaan onder concreet universale het hogere en gemeenschappelijke ideële object van de liefde en de kennis’. Dit is de kern van de zaak. Paliard heeft Blondel van dichtbij gekend. Hij geeft een goed résumé van zijn meester in een serie hoofdstukken waarvan de titels
| |
| |
voor zich spreken: Over de rectitudo (intellectuele en zedelijke in één), Over den Meester (Blondel), Levensgang (Blondel), De twee methodes (theorie en praktijk, wijsgeer en mens), Metaphysiche deugd (ascese en speculatie in één), Dialectiek van het concrete, De menselijke gedachte (bewustzijn en overschrijding, immanentie en transcendentie), Het Godsprobleem, Het menselijke alternatief, Raadsels en Geheimen, Logica en Leven, en een laatste hoofdstuk dat misschien enige verwondering zal wekken: Het anti-existentialisme van Maurice Blondel, want getrouw aan het systeem zal Blondel een antiexistentialistische existentialist blijken te zijn, zoals Blondel zelf in Malebranche een anticartesiaan en in Pascal een anti-Jansenist ziet. De beste kenner en beoordelaar van Blondel blijft voor ons de Tonquédec. Door zijn boeken zal men een juiste kijk op het Blondelisme krijgen en er groot nut uit kunnen trekken, want wat Blondel wil is authentiek en hebben wij allen met hem gemeen.
N.B.
| |
Essai sur Dieu, l'Homme et l'Univers, publié sous la direction et avec une introduction de Jacques de Bivort de la Saudée. Tournai, Casterman, 1950, 14 × 22 cm., VIII-508 blz.
Dit boek is een bundeling van vijftien wetenschappelijke verhandelingen van verschillende schrijvers met het gemeenschappelijk doel, ware wetenschap (philosophie, geschiedenis en natuurkunde) tegenover de valse wetenschap van het huidige materialisme (marxisme) te stellen en zo het atheïsme met zijn eigen wapenen te bestrijden. Die bedoeling lag duidelijker uitgedrukt in den oorspronkelijken titel van het werk, door de twee eerste edities gedragen: Essai d'une Somme catholique contre les sans-Dieu. Maar de nieuwe redactie heeft het boek zo grondig herzien en gemoderniseerd, dat blijkbaar een andere titel nodig was.
Een woord over het tweede opstel, gewijd aan den oorsprong van den mens, van de hand van Prof. Vandebroek (Leuven). De schrijver behandelt zijn onderwerp van louter ‘wetenschappelijk’, d.i. natuurkundig standpunt, zonder zich te bekommeren om wat de philosophie of de theologie wellicht over deze kwestie te zeggen zouden hebben. Het is zijn goed recht, maar het is uiterst gevaarlijk, zoals hier opnieuw blijkt. Beslist voorstander van het evolutionisme in zijn meest vooruitstrevenden vorm, maakt hij daarbij geen enkel voorbehoud, zodat de redactie het artikel moet sluiten met een voetnoot waarin verklaard wordt, dat de auteur noch de schepping der ziel, noch zelfs de providentiële leiding der evolutie door de goddelijke causaliteit wil loochenen. Dat is echter niet voldoende. Zoals Pius XII op 30 November 1941 verklaarde, zou het met de waardigheid van den naar Gods beeld geschapen mens in strijd zijn, als ooit een mens het dier zijn vader had moeten noemen. De vraag of de dierenwereld iets bijgedragen heeft tot de vorming van het lichaam van den eersten mens, echte voortplanting uitgesloten, blijft dan nog geheel open. Wij meenden evenwel dat zelfs deze laatste vraag door de paleontologie, de biologie en de morphologie minder stellig beantwoord werd, dan schrijver het hier doet vermoeden. 11 Aug. 1950.
H.B.
| |
J. de Tonquedec. Questions de Cosmologie et de Physique chez Aristote et St. Thomas. Paris, Vrin, 1950, 20 × 12 cm., 127 blz., 210 fr.
Een zeer nuttig boekje, waarin op de heldere wijze die aan de T. eigen is, het wereldsysteem van Thomas, zijn theorieën over het licht en de kleur en zijn theorie over de maat worden uiteengezet. Allerlei teksten van Thomas en Aristoteles, waar vele studenten noodgedwongen als onbegrijpelijk overheen gaan - technische voorlichting daaromtrent is nergens te vinden - worden hun aan de hand van deze drie opstellen zo klaar als de dag. Het nut van dit boekje strekt zich veel verder uit dan de schrijver in zijn eenvoud veronderstelt. Ieder die zich interesseert voor Aristoteles, de Klassieken, de Vaders, de Scholastiek, de Geschiedenis, de Letterkunde, de Kunst, de Wiskunde zal er zich mee verrijken en er tegelijk grotelijks van genieten. En dan te weten dat er van de T. ‘een dik werk bestaat, onuitgegeven, over de Natuurphilosophie, vervolg op zijn Critique de la Connaissance’!
N.B.
| |
| |
| |
A. Cance. Le Code de Droit Canonique, T. IV. Des procès. Paris, Gabalda, -949, 19 × 12 cm., 782 blz.
Het commentaar van C. op de Codex geniet een grote bekendheid bij de Seminaristen en de parochiegeesteiijkheid van Frankrijk. Het is tamelijk beknopt maar voldoende om een practische kennis van de huidige kerkelijke wetgeving te geven. Jammer genoeg beperkte de S. zich hoofdzakelijk tot de eerste drie boeken; een commentaar op het vierde achtte hij, gezien het practisch doel dat hij nastreefde, overbodig, daar de processen niet talrijk zijn en de betrokkenen zich gemakkelijk van de procedure op de hoogte kunnen stellen. Maar daarin heeft hij zich blijkbaar vergist: de praktijk heeft bewezen dat velen, zelfs officialen der diocesane rechtbanken, vaak de vereiste procedure niet kennen, en de Romeinse Congregaties, met name die der Sacramenten, hebben met het oog op die onwetendheid, verschillende richtlijnen gepubliceerd.
Het is dan ook zeer toe te juichen dat C. zijn nuttig werk heeft voltooid met dit commentaar op het vierde boek van de Codex, dat handelt over de processen: zoals de drie andere delen munt het uit door heldere taal en practische bruikbaarheid. Om deze laatste nog groter te maken geeft de S. in tien aanhangsels de latijnse tekst van de laatste instructies en formulieren die de Romeinse Congregaties hebben vastgesteld voor de processen betreffende het huwelijk en de wijdingen.
J.M.
| |
Dr. H. Emonds O.S.B. Archiv für Liturgiewissenschaftf. Band I, Regensburg, F. Pustet 1950, 24 × 17.5 cm., 507 blz. Kart. 32 D.M., geb. geb. 35 D.M.
De abdij Maria Laach is sinds jaren een middelpunt van vurig liturgisch leven, waarvan reeds vele belangwekkende werken, zowel van wetenschappelijken als populairen aard blijk gaven. Na het overlijden van Dom Odo Casel in den Paasnacht van 1948 wordt het nu door hem uitgegeven Jahrbuch für Liturgiewissenschaft (het 15o en laatste deel verscheen in 1941) onder den titel van Archiv für Liturgiewissenschaft voortgezet. Zowel door diepzinnige artikelen als zorgvuldige besprekingen van talloze publicaties blijft dit Jaarboek een onmisbaar liturgisch repertorium. De betekenis van het levenswerk van Dom Casel vindt erkenning tot in protestantse kringen, zodat zelfs het Teyler-genootschap daarover een prijsvraag uitschreef, en de Dominicanen van Le Saulchoir in hun serieuitgaven La Maison-Dieu er gretig gebruik van maken ter verdieping van het liturgisch leven. In het onderhavige nieuwe deel zegt Casel in een nagelaten artikel tegenover Harnack en Prümm uitvoerig uiteen, dat bij St. Paulus, speciaal in de brief aan de Colossenzen, uitdrukkingswijzen voorkomen aan de mysteriëncultus ontleend. Het gaat daarbij echter nooit om ontlening van de ideën zelf. Het syncretisme, dat te Colossae voorkwam, de macht die de idee van mysteriën met cultus-symbolen op het gemoed van de mensen van het hellenistisch tijdvak uitoefende werd aanleiding om de dwaling met haar eigen terminologie te bestrijden. E. Norden: Die antike Kunstproza II, 466, had een en ander reeds uitgestippeld.
Cassel laat aan de hand van voorbeelden uit de oud-christelijke literatuur: Didachè, brief aan Diognetus, Clemens van Alexandrië duidelijk zien, dat de Oude Kerk de terminologie van de mysteriën assimileerde en ze tot vast bezit van de christelijke traditie heeft gemaakt.
Casel leverde ook nog meer dan 200 pagina's geharnaste Kritieken; verder vinden we er een eveneens posthuum artikel van Peter Browe S.J. over de geschiedenis van het feest der H. Drievuldigheid en een zestal kortere bijdragen over verschillende onderwerpen. De rest van het boek (meer dan de helft) wordt ingenomen door het kritisch overzicht der betreffende literatuur. De waarde van het gehele werk wordt nog ten zeerste verhoogd door een uitnemend register.
C.C.
| |
Dr. A. Dold O.S.B. Die im Codex Vat. Reg. Lat. 9 vorgeheftete Liste Paulinischer Lesungen für die Messfeier. Erzabtei Beuron 1944, 23 × 16 cm., VIII - 52 blz.
Reeds meer dan dertig jaren wijdde Dom Dold zich aan de zorgvuldige uit- | |
| |
gave van handschriften, die onmisbaar zijn voor de studie der oude Westerse liturgiën en voor de kennis der oudste latijnse bijbelvertalingen. In de eerste jaren was het resultaat minder opvallend, maar later werden de stille arbeid, volharding en bizondere begaafdheid van D. Dold voor dit zeer bizonder soort werk met schitterende resultaten bekroond. Dank zij een door hem uitgevonden fotografisch belichtingsprocédé wist hij o.m. onleesbare palimpsest-teksten te ontcijferen. Met pijnlijke nauwgezetheid moest dit alles worden uitgegeven; Dom Dold schrok er niet voor terug persoonlijk het omvangrijke werk van het indelen, zetten en drukken op zich te nemen, omdat slechts een kenner van bizonder moeilijke teksten zoals b.v. het ‘Prager Sakramentar, deze arbeid op bevredigende wijze tot stand kan brengen. De verkregen resultaten voldoen inderdaad aan de hoogste eisen, die men stellen kan. Aldus ook bij het onderhavige zevende eeuwse lectionarium, waarschijnlijk uit Pavia afkomstig; daarin blijkt Oosterse invloed over Ravenna de oorzaak te zijn van het voorkomen van Oosterse naast plaatselijke heiligen in de merkwaardige kalender.
C.C.
| |
Y. en E.R. Labande. Rome. Grenoble, Arthaud, 1950, 23 × 17 cm., 246 blz., 202 héliogravures, 960 fr.
Een fijnzinnig boek over Rome, zonder de gezwollen ophemelarij, die de meeste Romeboeken kenmerkt. De meer dan 200 foto's zijn ieder op zich iets bijzonders. Ze geven een getrouw beeld van de werkelijkheid, en er staan er dus verscheidene in die volgens de moralisten in een christelijk huisgezin niet thuishoren. Het is het zintuigelijke beeld van Rome dat wij hebben willen oproepen, zegt de schrijver, van een stad die bewondering, liefde, soms ook afkeer kan opwekken, maar die geen verstand koud, geen oog onverschillig en geen hart onberoerd kan laten. Maar wie Rome wil kennen, voegt hij er aan toe, moet er heengaan: hij zal erdoor gevormd en gerijpt worden. - De uitgave, verrijkt met vier losse kaartjes, is smetteloos van druk en volmaakt van paginering.
N.B.
| |
Dom A. le Bail O.C.R. Un siècle de vie monastique: Abbaye N-D de Scourmont. Forges-les-Chimay (België). Uitgeverij van de Abdij. 1950, 21 × 14 cm., 131 blz. geill. 50 frc.
Met medewerking van een van zijn monniken, E.P. Columbanus Bock, heeft de welbekende abt van Scourmont een boekje uitgegeven om het eeuwfeest van de stichting van de abdij te herdenken. Het levert een korte geschiedenis van de Orde van Citeaux, van de abdij van Scourmont, en een hoofdstuk over cistercienser kloosters met een opsomming van al de geschriften die door de monniken van Scourmont zijn uitgegeven.
E.M.
| |
Cloîtres et Abbayes de France; tekst van G. Pillement. Paris, Edit. des Deux Mondes, 1950, 25 × 33 cm., 62 blz., tekst plus 130 heliogravures 20 × 23 cm., gecart. 1950 fr.
Het grote publiek begint steeds meer belangstelling te tonen voor kastelen, kloosters, kathedralen en kerken. Daarom hebben de Editions des deux Mondes besloten een uitzonderlijke prestatie van moderne uitgeverij te leveren en een collectie te publiceren die gewijd is aan de godsdienstige en profane monumenten, zowel van Frankrijk als daarbuiten. De collectie heet: ‘Trésors de pierres’. Ieder deel bevat een inleiding, gevolgd door uitgebreide aantekeningen over ieder monument in het bijzonder, plattegronden, tekeningen en een groot aantal photographische reproducties, verzorgd door de drukkerij Georges Lang te Parijs.
Het deel dat wij bespreken ziet er prachtig uit. De inleiding is bestemd voor het grote publiek. De aantekeningen, die we hier en daar hebben getoetst, bleken nauwkeurig. De foto's zijn schitterend mooi en in het gevoelige genre waar men tegenwoordig van houdt. Ze zijn gewoonlijk van onderaf genomen zodat de lijnen naar boven sterk convergeren. Torens en kolommen schijnen naar elkaar toe te lopen. De lens ziet heel anders dan het oog, maar het moderne publiek zal dit eerder appreciëren dan afkeuren.
Honderd-dertig prachtige foto's, waar men niet op uitgekeken raakt: het mooist denkbare souvenir voor hen die de harmonische en edele architectuur van
| |
| |
Frankrijk mochten genieten; een troost en vervanging voor hen die ervan verstoken moeten blijven.
Dit boek langzaam doorbladerend maakt men echt een reis door het heerlijke franse land, dat nooit overdonderend of geheimzinnig, maar helder, redelijk, menselijk, van geest doortrokken, en volmaakt beschaafd en eenvoudig is. We hadden ook gewoon kunnen zeggen dat het katholiek is. Drink er een glas franse wijn bij, en de illusie is volkomen.
N.B.
| |
M. Aubert, Suger. Ed. de Fontenelle. Abbaye St. Wandrille (Seine Inf.) 1950, 23 × 14 cm., 190 blz., 600 fr.
Een waardevolle bijdrage, niet alleen voor de monastieke geschiedenis, maar ook voor de historie van de Kerk in Frankrijk, gedurende de eerste helft van de 12de eeuw. Suger immers was zowel de abt, die St. Denis beroemd maakte, als ook de raadsman van Lodewijk VI en een der bekwaamste bestuurders van het Rijk onder Lodewijk VII, terwijl deze deelnam aan een Kruistocht, en zelfs nog daarna vanwege zijn voortreffelijk administratieve talenten.
Hij is evenwel, in de grond van zijn hart, altijd een echte monnik gebleven, en zijn belangstelling ging ook steeds op de eerste plaats uit naar alles wat de eredienst betrof. Men denke aan zijn hervormingen en aan de bouw van de Abdijkerk, een der eerste in Gothische stijl. Daarom neemt hij met ere zijn plaats in onder ‘les figures monastiques’, in welke serie reeds verschillende andere interessante biographieën verschenen zijn.
C.P.
| |
Les vingt siècles de l'Eglise: atlas géohistorique avec commentaires. Paris, Ed. du Témoignage chrétien, 1950, 24 × 31 cm., 42 blz., 325 frc.
Een uiterst kort overzicht van de geschiedenis der Kerk in woord en beeld. Interessant om zijn beknoptheid, leerzaam door de kaarten, die de vooruitgang en de strijd van de Kerk illustreren; overigens een zeer goedkope en volkse uitgave.
C.V.
| |
Emm. Mounier. Feu la chrétienté. Paris, Ed. du Seuil, 1950, 19 × 12 cm., 277 blz., 330 fr.
Mounier, redacteur van het zeer bekende tijdschrift ‘Esprit’, is enkele maanden geleden overleden. Zijn persoonlijkheid had zo'n vermaardheid in de vooruitstrevende intellectuele kringen, dat Jean Daniélou in de ‘Etudes’ van hem getuigde dat ‘met zijn verscheiden een bladzijde van onze geschiedenis eindigt.’
Mounier was een der bekendste figuren onder de ‘chrétiens-progressistes’, die vooral onder de Franse jongeren een waar geestelijk leiderschap vervulde. Welke zijn ideën zijn, vindt men genoegzaam in ‘Feu la chrétienté’. Van de ene kant had hij een diep besef van de geestelijke kracht der Kerk, die als een zuurdesem op de wereld moet inwerken, van de andere kant meende hij, dat de christenheid die geestelijke zending in de tijd slecht vervuld heeft. De Kerk zou te veel vergeten zijn, dat Christus' Rijk niet van deze wereld is en zich aldoende te veel met het rijk van de wereld zou hebben ingelaten, in plaats van op haar rein geestelijke hoogte te blijven, waar zij alleen meesteres is. Mounier ziet de opdracht van de Kerk zo buitentijds, dat zij zich nooit aan een bepaald sociaal systeem binden kan, maar alleen ieder systeem moet kerstenen zonder nog van een compromis te mogen spreken of dit systeem te wijzigen. Welnu zegt hij: wij staan thans voor het communisme. De Kerk moet dus niet te vuur en te zwaard ten strijde trekken maar ook dàt systeem onveranderd kerstenen, en daartoe is het nodig dat christenen rang nemen onder de communisten. Door de scheiding tussen sociaal leven en geestelijke leer van de Kerk praktisch absoluut te stellen, of liever door aan ieder sociaal systeem inhoud aan geestelijke of morele leer te ontzeggen, kan men tot een dergelijke stelling komen. Lijkt dit niet verdacht veel op hetgeen de vijanden van de Kerk zo graag verkondigen: Godsdienst is privézaak?
Voor hen die van deze ‘progressieve’ strevingen op de hoogte moeten zijn, is dit boekje leerzaam; maar vergeten zij niet dat deze auteur, die dan wel 't beste heeft voorgehad, en ook steeds net on- | |
| |
derworpen was aan de directieven van Rome, steeds zover als maar mogelijk was, naar links was gezwenkt.
C.V.
| |
Emm. Aegerter. Les grandes religions. Coll. Que sais-je?, Paris, Presses Universitaires de France, 1950, 17 × 11.5 cm., 128 blz. 90 fr.
Successievelijk geeft de auteur korte beschrijvingen van de bekendste cultusvormen, te beginnen met die van Egypte om tenslotte het christendom en het Islamisme te behandelen. Over het algemeen zijn de notities goed, maar alleen het feit reeds, dat het christendom louter als een historisch phenomeen in de rij staat met allerlei vormen van religie, is op zich reeds een aanwijzing, hoever de schrijver de absolute objectiviteit heeft willen doorvoeren. Het spreekt vanzelf dat het ware geloof nooit een dergelijke objectiviteit verdragen kan zonder in waarheid te verliezen. Vervolgens bespreekt hij het christendom in oecumenische zin waarin dus katholicisme naast protestantisme etc. geplaatst wordt, hetgeen aan het ware christendom - het katholicisme - ten zeerste afbreuk doet, omdat van scheuring en verdeeldheid op essentiële punten in de hoofdstukken over heidense religies bijna nooit sprake is.
Het werkje faalt o.i in zijn objectiviteit, al mogen de beschrijvingen der heidense religies goed zijn; ook aan het hoofdstuk Judaïsme kleven meerdere gebreken.
C.V.
| |
Ch. Hainchelin. Les origines de la religion. Paris, Edit. Sociales. 1950. 23 × 14,5 cm., 300 blz. 350 fr.
Charles Hainchelin, alias Lucien Henry, H. Chassagne etc. is een stakker van een jongen, zoon van een schoolmeester en zelf schoolmeester, van het soort dat de franse jeugd verpest. Toen hij tien jaar was had hij al de boeken van Lavisse verslonden, en hield zich verder geestelijk bezig met de getallen van 1 tot 1000 in de tweede macht te verheffen... Hainchelin weet alles, kent alles, leest alles.’ Dat blijkt uit dit boek, volmaakt voorbeeld van onwetende en gewetenloze journalistiek. Het is daarbij zó dor en vervelend, dat alleen weer nieuwe atheistische schoolmeesters-zoontjes het zullen lezen. Het is een gruwel voor den geest. Het ware beter een dusdanig boek niet te vermelden: men moet het meer schuwen dan pornographie.
N.B.
| |
Max Pohlenz. Stoa und Stoiker; Die Gründer. Panaitos. Poseidonioos. Zurich, Artemis, 1950, 17 × 11 cm., XXIX-386 blz., geb. 1380 fr.
Als aanvulling op zijn grote werk Die Stoa heeft M.P. thans een bloemlezing van teksten uitgegeven: men vindt er de voornaamste werken van de oude Stoicynen en van Panetius en Posidonius in het Duits vertaald. Van deze twee laatstgenoemden krijgen wij een vollediger beeld dan tot nu toe het geval kon zijn doordat Pohlenz ze aanvult en reconstitueert aan de hand van Cicero. De typographie maakt onmiddellijk duidelijk of we te doen hebben met een oud getuigenis, met een inleiding of commentaar of met een authentiek fragment. Dit eerste deel zal nog door drie andere gevolgd worden, respectievelijk over Seneca, Epictetus en Marcus Aurelius. Band en drukwerk zijn geraffineerd mooi.
In de inleiding staat dat Augustinus de leer van de erfzonde, die bij de Oosterse christenen onbekend was, heeft uitgevonden, en zo de breuk met de Stoicynse levensopvatting heeft voltrokken. Maar toen de geesten zich vrijmaakten van de boeien van de Scholastiek en de leiband van de Kerk, keerde men aan de hand van Seneca en Cicero weer naar de natuur en de ware menselijkheid terug. Het wordt vermoeiend zulke onzin door geleerden te horen uitkramen.
N.B.
|
|