Roeping. Jaargang 27(1950-1951)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 497] [p. 497] [Nummer 11] Vic. Reinders Aan mijn geboortestad Hoe leeft gij in mijn hart, mijn wiegestad, mijn Tricht; ik zie uw torens, pleinen, straten, ik hoor uw taal, dat bijna zingend praten, en weet: ik heb u altijd liefgehad. Hoe welgelegen in uw welig dal, heft gij uw torens boven grijze en rode daken, en, waar uw volk werkt en bidt, daar waken uw heil'gen, dat geen ramp u deren zal. Hoe waart gij d'eeuwen door bedreigd, begeerd: beleg en plund'ring sloegen diepe wonden; toch, hoe belagers ook uw schoonheid schonden, uw geest is ongebroken, jong, weer opgeveerd. Hoe bruist die geest bij carnaval en feest, als speelse vreugd' en scherts uw volk regeren, maar ook: hoe vroom weet gij uw God te eren, stad van Servaas, Mariastede méést. Hoe hunkerde mijn hart naar u, mijn stad, wanneer ik, node, ver van u moest leven; hoe is uw beeld mij altijd bijgebleven.... Ik heb u heel mijn leven liefgehad. Maastricht '50 Vorige Volgende