| |
| |
| |
Boekbespreking
Prof. Dr J. Peters C.ss.R. ‘De Limburgse Academicus Morgen!’ 32 pagina's. Uitgeverij Winants Heerlen.
Dit brochuurtje - no. 2 van de ‘Maasbrug’, uitgavenreeks van het Limburgs Academische Centrum - bevat de rede, welke gehouden werd bij het eerste lustrum van de Katholieke Limburgse Studentenbeweging. Naar aanleiding van een publicatie in een der Limburgse bladen heeft deze rede een zekere ‘beruchtheid’ gekregen, zodat velen - die niet aanwezig konden zijn bij de lustrumviering - nieuwsgierig waren naar de volledige tekst. Aan deze nieuwsgierigheid kan men nu tegemoetkomen door het aanschaffen van dit boekje.
Uiteraard zal de rede meer belangstelling vinden in Limburg dan buiten Limburg. En ik kan mij voorstellen, dat er mensen zijn, die zich afvragen, waarom het verslag in een der Limburgse bladen zulk een sterke reactie heeft opgeroepen. Er verschijnen bijna dagelijks verslagen - in grote Nederlandse kranten over reden van zeer bekende sprekers - die meer afwijken van de oorspronkelijke tekst, dan hier het geval was.
Zeker, het is waar dat de tegenstelling Noord-Zuid een bijzondere gevoeligheid bezit, die niet altijd vrij is van een vrij groot percentage inbeelding. Ik kan me echter niet indenken, dat men het Zuiden een dienst zou bewijzen door alsmaar te wijzen op de fouten van het Noorden, en dat men het Noorden zou helpen door de gebreken van het Zuiden daar tegenover te plaatsen om het evenwicht te bewaren. Zou het niet waar zijn, dat er veel te veel over deze tegenstelling is gesproken, zodat iedereen meent tot oordelen bevoegd te zijn? En zou het daarom niet beter zijn deze tegenstelling te genezen door ze te laten... rusten?
Dr A. GERATS M.S.C.
| |
Karl. Pfleger. Geestelijk gevecht om Christus. Uitg. Firmo Winants, Heerlen. Vertaling Dick Ouwendijk.
De herdruk van bovengenoemd werk van Karl Pfleger door de Firman Winants te Heerlen, is om verschillende redenen verantwoord te noemen: Allereerst omdat het vraagstuk dat behandeld wordt een eeuwig vraagstuk is: de uitroep van St. Augustinus: ‘Onrustig is ons hart, totdat het rust in U, o God’ vindt in alle tijden opnieuw weerklank, zoals ook thans nog blijft uit de geschriften van Thomas Merton en Budenz. Het is tevens een aanwinst door de onberispelijke vertaling van Dick Ouwendijk en de mooie typografische verzorging.
In de behandelde figuren vindt elke geestelijk-levende mens iets terug van het kwellend heimwee naar de oneindigheid, naar de nieuwe Adam, naar de Godmens, Jezus Christus, zij het dan ook in een minder uitgesproken vorm. In het uitvoerig praeludium wordt op zeer heldere wijze uiteengezet, dat het menselijk leven een christo-centrisch Mysterie is en dat het leven zonder Hem geen leven meer kan worden genoemd. Ook de zes schrijvers van wereld-formaat, die Karl Pfleger achtereenvolgens de revue laat passeren, hebben dit op ontzagwekkende wijze ervaren. Eén ding hebben zij alle gemeen, n.l. dat zij zijn voortgekomen uit het Humanisme, een levensbeschouwing, die het uiteindelijk niet kon voldoen wegens zijn onvolledigheid en voor hen het uitgangspunt wordt om op zoek te gaan naar de Nieuwe Mens, het geestelijk avontuur, dat hen allen naar Bethlehem voert.
Charles Péquy, de individualistische christen, de revolutionnair, levend in de ban van Frankrijks heilige, Jeanne d'Arc, en hoewel vurig gelovend in de zending van de Katholieke Kerk, er toch niet binnengaat, omdat hij meent, dat het beter is op de wijze van een geestelijk vrijbuiter voor Christus te strijden, in solidariteit met hen die niet in genade leven. Dit is tevens het tragisch aspect van zijn grandioos religieuse onderneming.
Léon Bloy, de gepassionneerde, de profetische ziener, wiens Wonne des Leids de droefheid om het-niet-heilig-zijn, hem een lava van verontwaardiging doet uitspuwen om de middelmatigheid aan de kaak te stellen en wiens apocalyptische waarschuwingen al zijn werken doordesemen.
Anaré Gide, de Verloren Zoon uit het
| |
| |
Evangelie, die het Vaderhuis verlaat omdat hij de religie vervangt door de kunst als opperste waarde en die het thuisgekomen, weer verlaat omdat hij zich enkel wil onderwerpen aan zijn eigen evangelie en niet aan dat van Christus.
G.K. Chesterton, de mens van de paradoxen, de origine'e avonturier en bewonderaar van het gewone, dat hij tot iets buitengewoons maakt door zijn blijmoedige, briljnte geestigheid en zijn diepe genegenheid. Het is de enige eerzucht van zijn leven om op zijn eigen wijze, naar zijn eigen aard, de lof te zingen van het altijddurend wonder, dat deze wereld is: het werk van de Almacht van God.
Dostojewsky, wiens leven en werken ligt in de spanning tussen de beide polen: de tragiek der vrijheid in het ondergrondse door een verkeerd gebruik van de menselijke wil en het tweede brandpunt: Christus als het heils- en genade-mysterie in en boven de mens. Het is de onsterfelijke droom van de Russische ziel: ‘Omnia resterare in Christum’.
Solowjew, de vaandeldrager van de gedachte van de centrale heerschappij van het absolute Koningsschap van Christus. Dit absolute Christendom, waarin op mystieke wijze door Christus, de Logos, de mens met God verenigd wordt, is de laatste fase van een verhelderend denken omtrent Christus als absoluut midden. Daarom is de leer de ziener van het Godmensdom, Solowjew het geestelijk sluitstuk van Pflegers boek.
A.M. DUSCH.
Twee boeken van het Thijmfonds.
‘Eeuwig groene oevers’ van Erig West is een Surinaamse roman die met grote deskundigheid in locale sfeer is geschreven; men ondergaat er de geladenheid van oerwouden, slaven komen in opstand, wreedheden worden begaan. Het is een spannende roman; de figuren zijn wat schril, als kleuren in de felle zon; maar de allesoverwinnende goedheid van een enkeling bindt tenslotte vrijen en slaven.
Dan is er ‘De Bastiaensen’, een Vlaamse roman van Minus van Looi. Een arme mandenmaker en zijn vrouw, die O.L. Heer van 't kruis gebeden hebben om een kindje, worden tenslotte beloond met een vondelingetje. Dit is de eerste Doktoor Bastiaens, de stamvader van een stoer en origineel geslacht, waarvan sommigen leven als echte Pallieters, christelijk en gezond, met daverende levensvreugde. Je zou er soms onder bedolven raken! Een goede, vlotte, blijmoedige familie-roman, in overeenstemming met de bedoelingen van het Thijmfonds.
M.P.O.
| |
Eve Lavallière. Van Cabaret tol Kruis, door Annie Salomons. Uitgave No. 653. Verzendhuis ‘Marienburg’ Den Bosch, van het Geert Grote Genootschap.
‘De Geest Gods waait waar Hij wil’ en àls Hij waait, dan is het een orkaan van heilig geweld, die zó sterk is, dat het natuurlijke in de mens in dat uur begint af te brokkelen, totdat het geheel verstorven is. Dit is wat wij lezen in de korte, maar briljante levensschets die Annie Salomons schreef over de France actrice Eve Lavallière (± 1929). Wij lezen hierin met grote letters, dat God tenslotte altijd de regie van het leven veel romantischer en boeiender kan maken dan het spannendste toneelstuk. Maar het belangrijkste wat wij lezen uit dit kleine boekje is, dat God uit het ruwste materiaal de schoonste diamant kan slijpen en dat de bereidheid van de mens om Zijn Wil te doen voldoende is om de extravangantie, de zedeloosheid en de ijdelheid om te toveren tot een volkomen ootmoed en een heldhaftig geduld in het lijden. Eve Lavallière is na haar bekering tot O.L. Heer gegaan, zoals zij de mensen placht tegemoet te komen: uitbundig, luid, vurig, maar vol overgave. Ondanks de hindernissen, die haar moeilijk eerzuchtig karakter haar ongetwijfeld hebben bereid, is haar weg zo steil omhoog naar Hem gegaan, omdat zij, evenals haar voorgangster Maria Magdalena, groot was in het kwade, maar na Damascus ook bezeten door het goede: zij heeft nooit met God gemarchandeerd en dat is haar grootheid in deze halfslachtige tijd.
A.M. DUSCH
| |
Dr. O. Hendriks. Aan de diepe bronnen van het lijden. - Paul Brand, Hilversum.
Deze bijdrage tot de Thomistische spiritualiteit door Dr. Olaf Hendriks (Assumptionist) en door Paul Brand te Hilversum uitgegeven, draagt niet op de
| |
| |
eerste plaats een apologetisch karakter, noch is zij bedoeld als meditatie. De schrijver tracht echter, in navolging van de Grote Kerkleraar, de nadruk te leggen op de ascetische waarde van het lijden en het probleem te verlichten door de wijsbegeerte, de theologie en de mystiek.
Dr. Hendriks toont aan dat, volgens de leer van St. Thomas, het metaphysiek, physiek en het morele kwaad in zijn verschillende betrekkingen slechts verklaard kan worden in het licht van een Goddelijke Voorzienigheid.
Het bewijs tot rechtvaardiging van het schuldeloos lijden steunt bij St. Thomas voornamelijk op het begrip van de genezende en de zuiverende straffen: ‘En elke rank, die wel vrucht draagt, zuivert Hij, opdat zij nog meer vrucht moge voortbrengen’. Heel deze leer is opgebouwd oop het Boek Job. het Boek der Wijsheid, maar vooral op de visie van St. Paulus, die de nadruk legt op de sociale kant van het lijden ‘Om aan te vullen wat aan Christus' Lijden ontbreekt’ voor het Corpus Christi Mysticum en op de noodzaak om nergens op te roemen dan op Christus' Kruis, om tot de aanschouwing Gods te komen.
Vervolgens werd uiteengezet, dat voor de deelname aan het Goddelijk Leven het lijden een morele eis is, daar Christus als hoogste teken van Zijn Liefde voor ons het lijden vrijwillig en tot de alleruiterste consequenties heeft willen aanvaarden en dat wij als aangenomen kinderen van God op dezelfde wijze behandeld worden als Zijn eigen Zoon. Na op de noodzaak te hebben gewezen van de actieve zuiveringen (ascetisme) volgt een verhandeling over de passieve zuiveringen, welke God de ziel doet ondergaan alvorens haar tot de contemplatie op te heffen. Volgens St. Thomas kan de ziel eerst volkomen in God worden omgevormd, als de liefde geheel zuiver alleen op Hem is gericht: nl. door een gehele onderwerping van de hele mens: d.w.z. de onderwerping van het verstand door het geloof, van de wil door de liefde en van de werking door de gehoorzaamheid. Dit is in extenso de leer van de H. Johannes van het Kruis, hoewel zij wat indeling en chronologische volgorde betreft, afwijkt van de Engelachtige Leraar, die meer aandacht schenkt aan de problemen, welke zich in het mystieke leven vordoen. Deze leer over het lijden van de rechtvaardigen, die een leer is van de hoogste volmaaktheid, is op de klassieke wijze ingedeeld in: beginnenden, vooruitstrevenden en volmaakten en het is vooral daarom dat wij menen, dat het een boek is voor een wijdere lezerskring - mits enigszins geschoold in de theologie en de mystiek - omdat de uitleg welke St. Thomas geeft over het schuldeloze lijden nauw aansluit bij de indeling in het geestelijke leven. Voor de mens die op deze wereld niet ontkomen kan aan de schaduw van het Kruis is dit werk een veilige en betrouwbare gids om aan te tonen, dat de duisternis de absolute voorwaarde is om tot het Licht te komen.
A.M. DUSCH
| |
Dante Alighieri, Die Göttliche Komödie. Durchblick und Auswahl von August Vezin. Herder, Freiburg i. Br. 1950. 390 S. D.M. 7,50.
Dat de Dante-kenner August Vezin in samenwerking met de Herder Verlag, die reeds in vroegere jaren menige uitstekende Dante-studie van katholieke zijde in het leven heeft geroepen, het heeft aangedurfd om aan de vele bestaande en vaak goede Duitse vertalingen van Dante's ‘Divina Comedia’ - zoals die van Philalethes von Sachsen (1829-49), Karl Witte (1865), Konrad Falke (1921), Richard Zoozmann (1907, 1908, 1921), Reinhold Schöner (1929) en Karl Vossler (1942) - nog een nieuwe toe te voegen, kan op het eerste gezicht een overbodige en gewaagde onderneming lijken.
Toch is deze, zoals uit de ondertitel blijkt, niet volledige en als volksuitgave gedachte vertaling, ten volle verantwoord. In 1921 stelde Ernst Troeltsch in zijn feestrede bij gelegenheid van de Dante-herdenking in Berlijn de dichter van de ‘Divina Comedia’ aan het Duitse volk als 'n helper en redder uit de toenmalige geestelijke en stoffelijke nood voor. Ook Vezin wil Dante en diens levenswerk, dat ‘den Menschen, die Welt, die Geschichte, das ganze Dasein ins Ewige trägt ohne dass die endliche Gestalt aufgelöst wird’ (Romano Guardini) nader tot jeugd en volk te brengen.
Daarbij is hij er zich van bewust, dat de grote werken der wereldliteratuur in hun geheel slechts voor enkelen, en dan nog moeilijk toegankelijk zijn. Zo ook
| |
| |
Dante's Comedia. Er is in dit werk veel, dat voor 'n volledig begrijpen en waarderen 'n uitvoerig commentaar verlangt. Voor de meesten is de inspanning, die daarvoor geeist wordt, te groot en zij gaan liever 'n minder moeizame weg. Deze weg nu biedt genoemde vertaling.
De inleiding bevat de kultuur-historische achtergrond der Comedia, en 'n overzicht van leven er werken van de dichter.
Die gedeelten van de Comedia, die wegens hun gebondenheid aan de tijd slechts moeilijk toegankelijk zijn, zijn niet in de vertaling opgenomen en de zo ontstane leemten worden door 'n beknopte, duidelijke inhoudsopgave opgevuld, waardoor het verband met het geheel bewaard blijft.
In inhoudsoverzichten, die aan ieder ‘Gesang’ voorafgaan, worden de levenswaarden, de christelijke ethiek en theologie van het werk belicht.
Wat de vertaling betreft, heeft Vezin in afwijking van de opvatting der vroegere Duitse vertalers, dat de versvorm van het origineel het Duitse gevoel ongewoon en kil aandoet, wel naar 't voorbeeld der romantici (Schlegelterzine) de vorm der Terzine behouden.
Men moet het aan de behoefte en smaak van iedere lezer overlaten aan welke vertaling van Dante's Comedia hij de voorkeur geeft, maar velen zullen vertaler en uitgever dankbaar zijn, dat deze uitgave hen helpt om Dante's bed van de eeuwige, ongestoorde orde der schepping voor hun rusteloos leven vruchtbaar te maken
Vermeld zij nog, dat van de hand van August Vezin als supplement op deze vertaling bij A. Laumann, Dülken i. W. is verschenen, ‘Dante. Seine Welt, sein Leben und sein Werk’.
Dr. H. SPEE
| |
Jacques Maritain. Son oeuvre philosphique. Bibliothèque de la revue Thomiste. Desclée de Brouwer, Paris.
De Revue Thomiste heeft aan Jacques Maritain en zijn wijsgerig werk een speciaal nummer gewijd op zijn zestigste verjaardag. In een inleidende beschouwing wordt beschreven hoe hij en zijn vrouw Raissa - onder leiding van Pat r Clérissac de wijsbegeerte van Thomas leerden kennen en verrukt werden over de helderheid en de diepte, de orde en volheid van diens sythese, maar vooral onder de indruk kwamen van die wonderbare verenigng in dezen heilige van verstandelijk inzicht en liefde, van zin voor het essentiële en overgave aan het mysterie. Toen begreep Jacques Maritain zijn roeping: in de Kerk van Christus een christen-denker te zijn. Aan deze roeping bleef hij trouw. Vanaf het begin past hij de fundamentele regel toe: distinguer pour unir. Maar zijn speurend intellect voelde steeds kontakt met het geloof waarin hij leefde en bleef bewust van het licht dat de openbaring schonk. Trouw aan de vaste grondslag van de Thomistische wijsbegeerte overdacht hij de grote vraagstukken van deze tijd en wist telkens een rijp-overwogen en verantwoorde proeve van oplossing aan te bieden.
Door zijn werken wil hij aantonen hoe aandacht voor en overgave aan de beginselen die het verstand en geloof moeten leiden, het inzicht verruimen en in staat stellen de eigentijdse problemen vrij en onbevangen te beschouwen en op te lossen.
Enkele aspecten van zijn persoonlijkheid en denken vinden dan een beschrijving. Drie vrienden, Gilson, L. Massignon en B. Bruckberger vertellen over zijn onverwoestbaar vertrouwen in de verlossende kracht der wijsheid, zij onthullen de waarde van zijn vriendschap, zijn diepe eerbied voor het mysterie en zijn liefdevol doordringen in het hart der werkelijkheid. Tristan d'Athaide bespreekt zijn werkzaamheid in Amerika.
Daarna worden in een tiental gedegen studie's de voornaamste aspecten van Maritan's wijsbegeerte belicht. Niet dat deze verzameling de pretentie heeft alles uit te diepen, maar zij tracht de hooofdlijnen weer te geven; de rijkdom van zijn nieuwe inzichten wil zij onderstrepen, daarover een kritisch oordeel vellen en soms op zijn gegevens doordenken.
Naar aanleiding van Humanisme intégral bespreekt Charles Journet zijn wijsbegeerte der geschiedenis en van de kultuur. Van hen stammen onderscheidingen die nu langzamerhand gemeengoed worden: b.v. het onderscheid tussen het christendom en de christelijke beschavingen, tussen christendom en christenwereld.
De sociale en politieke wijsbegeerte, door hem hernieuwd, beweegt zich om drie voorname thema's: de vrijheid, het openstaan voor de geest van het evan- | |
| |
gelie waarin ook de vergeestelijking van het tijdelijke ligt vervat, en aandacht voor de algemene uitingen van het normale gezonde verstand. Met de opmerking dat ook hierin hij zijn grote zorg uit om tóch geen breuk toe te laten tussen praktische wetenschap en de wijsheid die alles verlicht, eindigt Olivier Lacombe zijn studie. Ofschoon Maritain slechts enkele bladzijden in zijn Quatre essais sur l'esprit wijdde aan de natuurlijke, mystieke ervaring, meent Louis Gardet dat zij de moeite waard zijn om zijn onderzoekingen door te trekken, te illustreren en te vervolledigen.
Om het wezen der liefde scherper te omlijnen, vergelijkt A. Forest de liefde met de kennis, want beide functie's van de geest, hoe verschillend ook, verschijnen in verband met den ‘ander’.
Maritain, die zich niet zozeer bezig heeft gehouden met de phenomenologische beschrijving ervan, heeft tóch getracht kennis en liefde bijeen te brengen. Het metaphysisch indringingsvermogen van dezen Thomistischen denker wist waardevolle aspecten open te leggen over kunst en poëzie. Voor hen die kunst willen genieten openbaarde hij - aldus P.M. Thomas Calmel - het essentieel onderscheid tussen artistieke schepping die zich richt op de schoonheid èn de kunstmatige vervaardiging welke het nut beoogt, terwijl hij aan den kunstenaar voorhield dat hun kunst uit het leven moet ontspringen, maar dat deze gave niet de hoogste is: trouw aan den Meester blijft het voornaamste.
Over de ‘praktische kennis’ onderneemt M. Michel Labourdette een zware studie. Dit is het terrein waar Maritain's gedachte zo vruchtbaar en vernieuwend werkte - zijn opvattingen hierover zijn voor de plaats en de taak van de moraal beslissend.
Dalbiez, zijn college's volgend aan het institut catholique, werd eens door de opmerking getroffen dat bij de vrijheid van God alle contingentie ligt aan de kant van het object en hieruit tracht hij de kwestie te beantwoorden of wij vrij zijn op het moment van onze keuze of vóór dit moment: een kleine, spannende studie.
In het vierde hoofdstuk van zijn ‘court traité de l'existence et de l'existant’ heeft Maritain het probleem behandeld van de menselijke vrijheid in verband met het kwaad. M.J. Nicolas beschrijft zijn opvatting. Hij signaleert het nieuwe dat er in schuilt en onderwerpt de objectie's er tegen aan een kritisch oordeel.
Het kritisch realisme, beweert J. Hervé Nicolas, is voor dezen katholieken denker een eis van het christendom zelf. In zijn wijsgerig werk komt hij er vaak op terug. Voor velen waren zijn doordachte afwijzing van het idealisme en zijn trouw aan de vaste grond der werkelijkheid een steun: het bleek immers dat men door deze realistische houding geen vaarwel behoefde te zeggen aan het verstand en aan het wijsgerig denken zelf.
Van de hand van M. Leroy is de laatste studie die de verschillende vormen van kennis beschrijft, het begrip wetenschap ontleedt, en laat zien hoe deze denker die algemene beginselen gebruikt in de problemen van de physische, van de metaphysische en bovennatuurlijke kennis. Het is een doorwrochte weergave van Maritain's beroemdste boek: ‘Les degrés du savoir’. Het bewijst opnieuw hoe kennis gericht moet zijn op het bezit van de waarheid.
Wie de hoofdlijnen en grote themata van Maritain's wijsbegeerte wil leren kennen en waarderen, vindt in deze rijke verzameling van studie's een uitstekende gids en handleiding.
A. v.d. LISDONK.
|
|