Roeping. Jaargang 27
(1950-1951)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 343]
| |
Hendrik Hartwijk
| |
[pagina 344]
| |
haar talloze meren kon niet anders dan een machtige invloed uitoefenen op de ontvankelijke jongeling, die we op 18-jarige leeftijd als leerling-apotheker te Hämeenlinna de Finse literatuur zien studeren. Het vreemdtalig, Zweeds schoolonderwijs had zijn liefde voor eigen volk en taal niet kunnen uitroeien en tot geluk van beide vond deze liefde een nieuwe aandrift op de universiteit van Turku, waar Lönnrot zich de 10e October 1822 als student liet inschrijven. Toen Lönnrot zijn universiteitsstudie begon, zag de toestand van Finland er heel anders uit dan bij zijn geboorte in 1802. Het achttiende-eeuws Scandinavisch vraagstuk, waarvan de oplossing onvermijdelijk de staatspositie van Finland zou vaststellen, was door de Finse oorlogGa naar voetnoot1) uitgemaakt: de vroegere quasi-provincie van Zweden was in 1809 een met Rusland onafscheidelijk verenigd zelfstandig Groot-Hertogdom geworden. De bijna zeven eeuwen oude banden, die Finland met Zweden hadden verbonden, waren plotseling door het zwaard afgesneden. Het was dus natuurlijk, dat het eenzaam Finland met bezorgdheid de sombere en onzekere toekomst tegemoet zag. Deze omstandigheid treedt ook in de letterkunde naar voren. Het eerste decennium na de verovering was in | |
[pagina 345]
| |
Elias Lönnrot
9. IV. 1802-19. III. 1884. | |
[pagina 347]
| |
dit opzicht zeer arm. De enige letterkundige poging van meer belang - de dichtkalender Aura (1817-18) - had geen bijster grote waarde. Het ontstaan van een Finstalige, nationale beschaving was nog niet denkbaar. Het leek eerder of het oorspronkelijke Finse volk reeds geestelijk dood was en zijn culturele herleving een hersenschim. Maar wie dieper zag, ontdekte leven. De leerlingen van de geschiedkundige, Henrik Gabriël Porthan (1739-1804): Jaakko Juteini en Kustaa Renvall, legden de grondslag voor de nieuwe Finse spelling. Laatstgenoemde schreef in de jaren 1815-19 een Finse spraakkunst, die echter eerst in 1840 gedrukt werd. Van de groeiende belangstelling voor de taalkunde getuigen ook de in 1816 door J. Strahlmann uitgegeven ‘Finnische Sprachlehre’ en de spraakkunst van Juteini ‘Försök till utredande af finska sprakets grammatik’ (1818). Er waren nieuwe krachten aan 't werk. Ongeveer terzelfdertijd herleefde ook het verlangen naar de kennis der oude volkszangen. De jonge studenten Antti Juhana Sjögren, Abraham Poppius en Kaarle Akseli Gottlund trachtten geestdriftig de oude Finse volksrunen aan de vergetelheid te ontrukken. Gottlund werd de eerste grote verzamelaar, van wie de in zijn geboortedorp Juva opgetekende runen ook in Zweden de aandacht trokken. Aan de universiteit van Upsala ontwaakte een levendige belangstelling voor de toestanden van het vroegere broedervolk, en deze gezindheid werd steeds algemener op een tijdstip, waarop in Finland Juteini de enige was, die in zijn spraakkunst en door de uitgave van zijn bundel ‘Valittuja suomalaisten sananlaskuja’ (Uitgezochte spreekwoorden der Finnen, 1818) de oude volksdichtkunst enigszins beroerde. | |
[pagina 348]
| |
In deze omstandigheden kwam einde 1818 naar Upsala de jonge Duitse doctor in de rechten H.R. v. Schröter, die in 1819 onder de titel ‘Finnische Runen’ een verzameling oude zangen met begeleidende Duitse vertaling uitgaf. Ofschoon deze uitgave zeker niet dezelfde waarde had als wanneer ze in het vaderland der runen zelf zou ontstaan zijn, was ze nochtans van grote betekenis: ze wekte de Finnen eindelijk uit hun slaap en leerde ze de waarde der oude volksrunen begrijpen. Nog in 't zelfde jaar vertrekt R. von Becker naar Noord-Pohjammaa, Fins Lapland en Russisch Carelië, op zoek naar oude zangen; met hetzelfde doel reist A.I. Arvidsson van Turku naar Noord-Savo. De belangstelling voor het Finsdom wordt met de dag levendiger. De Finse Beweging scheen aanvankelijk echter geen lang leven te hebben. In 1821 werd het lijfblad van Arvidsson ‘Abo Morgenblad’ verboden, zelf werd hij 't jaar daarna om zijn ‘Finsheid’ van de universiteit gejaagd en op de ontluikende Finse lente volgde plots een strenge nawinter. Op dit ogenblik leidde de Voorzienigheid Elias Lönnrot als huisleraar in de familie van de chirurg prof. J. Törngren, die de zomer op het buitengoed Laukko bij Vesilahti doorbracht. In deze familie maakte Lönnrot kennis met bovengenoemde von Becker, hun verwant, die zich juist op het terrein bewoog, waarheen Lönnrot's neiging ging. Van zijn reizen had hij een mooi aantal oude volksrunen meegebracht en in 1820 in ‘Turun Viikko-Sanomat’ (Weekberichten van Turku) een artikel over Väinämöinen geschreven. In dit artikel verwerpt von Becker de opvatting dat Väinämöinen een der Finse heidense goden zou geweest zijn, en besluit op grond van geschiedkun- | |
[pagina 349]
| |
dige gegevens, dat hij een mens wasGa naar voetnoot1). De naam van de vader van Väinämöinen Väki-Turilas wijst ontegenzeggelijk op het geslacht Turilas, dat we voor het uit de Scandinavische sagen bekende Troll- of Trullvolk mogen houden. - Hoe het zij, het artikel van von Becker maakte diepe indruk op Lönnrot. In zijn voorrede op het nieuw (volledig) Kalevala zegt hij zelf, dat het plan voor de samenstelling van zijn volksepos aan het artikel van von Becker te danken is. - Maar terzelfdertijd onderging Lönnrot ook nog de invloed van een zijde, vanwaar hij nauwelijks een aanmoediging had verwacht: Hoog-op in Pohjanmaa, in het kleine stadje Uudenkaarlepyy (het tegenwoordige Kokkola), had de districtsdokter, Z. Topelius Sr., jarenlang oude Finse runen verzameld, die hij in 1822 onder de titel ‘Suomen Kansan Vanhoja Runoja ynnä myös Nykyisempiä Lauluja’ (oude runen en ook nieuwere zangen van het Finse Volk) te Turku uitgaf. Deze bundel legde een dichtgebied bloot, dat tot dan toe geheel onbekend gebleven was, en in plaats van de vroegere onsamenhangende brokstukken der oude volkszangen mocht men nú lange volledige runen lezen. De verzameling van Topelius was tevens een schitterend bewijs, dat de runenzang niet dood was. En toen op de eerste bundel een tweede (1823) en nog een derde (1826) volgde, kende de geestdrift der beoefenaars van de oude volksdichtkunst geen grenzen meer. In zijn levensbeschrijving van Topelius zegt Lönnrot: ‘De grote verdienste van Topelius was deze, dat hij het eerst van allen aan onze oude volkszangen de waarde toe- | |
[pagina 350]
| |
kende, dat ze in zich zelf aanspraak mogen maken op verzameling en bekendmaking, afgezien van alle toevallige bijzonderheden, waarmee mythologie, oudheidkunde en taalkunst hun voordeel kunnen doen.’ De geestdrift van Lönnrot beperkte zich niet bij woorden, hij toog aan 't werk. Een onvoorzien geval kwam hem daarbij te hulp. Daar nl. niet alle lezers gedichten verstonden, had von Becker zijn artikels in de ‘Weekberichten van Turku’ moeten onderbreken. Om die reden begon Lönnrot in 1826 een academisch proefschrift over dezelfde stof. Het eerste gebeelte van deze verhandeling: ‘De Väinämöine priscorum Fennorum Numine’ verscheen reeds in 1827. Het is in zes paragrafen vervat. In de eerste paragraaf somt Lönnrot de eerste navorsers der oude volksrunen op en legt tevens de nadruk op de noodzakelijkheid van zijn werk, daar... ‘de nieuwere runen nog niet waren bestudeerd en voor de onervarenen in de Finse taal begrijpelijk gemaakt.’ In de tweede paragraaf geeft hij een uitleg van de geboorte en afstamming van Väinämöinen. De derde paragraaf behandelt de naam, epitheta, uiterlijke verschijning en levenswijze van de held. De vierde paragraaf vertelt de schepping van de wereld, waarin Väinämöinen volgens de opvatting der Vienna-Careliërs een groot aandeel had. In de vijfde paragraaf wordt de vervaardiging en bespeling van de kanteleGa naar voetnoot1) besproken. De zesde paragraaf eindelijk beschrijft de minnereizen van Väinämöinen. Van het tweede gedeelte van de verhandeling weten we niets: het op de pers liggende handschrift ging bij de brand van Turku verloren. | |
[pagina 351]
| |
De betekenis van het proefschrift ‘De Väinämöine’ is met betrekking tot het Kalevala-epos van groot gewicht. Allereerst maakte Lönnrot bij deze studie grondig kennis met de toenmalig bestaande en opgetekende runen; ten tweede sloot hij zich bij de opvatting van von Becker over de mens-Väinämöinen aan; op de derde plaats opende zich voor hem de weg om zelf te beproeven uit de onsamenhangende runen een enkel, gaaf geheel te vormen. In dit opzicht mogen we het proefschrift als het eindpunt van de eerste ontwikkelingsperiode van Lönnrot beschouwen.
* * *
Ofschoon Lönnrot na zijn candidaatsexamen in de philosophie (1827) op aandringen van zijn beschermer, Dr. J.E. Sabelli, in de medicijnen ging studeren, kon hij toch niet lang aan het verlangen weerstaan om meer van de oude runenzangen te mogen weten dan waartoe de universiteitsstad gelegenheid gaf. Zijn gedachten gingen voortdurend naar de dichtvelden van Viena-Carelië (Russisch Carelië). Toen in 1828 tengevolge van de brand van Turku en de overbrenging van de Hogeschool naar Helsinki, de lessen aan de universiteit werden onderbroken, was het ogenblik voor een reis gunstig. Lönnrot liet dit niet ongebruikt en besloot door de provincies Häme, Savo en Fins Carelië naar Viena te trekken en over Pohjanmaa terug te keren. Einde April ging hij van huis met even over de honderd mark op zak. Om des te gemakkelijker tot het volk te kunnen doordringen en zijn vertrouwen te winnen, stelde hij zich voor als boerenzoon, die naar zijn verwanten in Carelië reisde. Maar terwijl hij met ransel en geweer op de rug en een aan het knoopsgat ben- | |
[pagina 352]
| |
gelende fluit voortschreed, bracht zijn uiterlijk de mensen dikwijls in dwaling: ze hielden de runenverzamelaar nú eens voor handwerksgezel, dán weer voor rover of landloper. Zolang Lönnrot in streken vertoefde, waar geen oude runen leefden, bestudeerde hij de taal, zeden en bestaansvoorwaarden der bewoners. Eerst in 't dorp Rantasalmi ontmoette hij de eerste boerenbard, Matti Hukkanen, die reeds in de ‘Weekberichten van Turku’ oude volkszangen had gepubliceerd. In Kesälahti bezocht hij de beste zanger van heel de reis, Juhana Kainulainen van Humuvaara, die hem gedurende twee volle dagen verschillende runen voorzong. Vandaar wilde hij over Tohmajärvi en Sortavala zijn reis naar Russisch Carelië voortzetten, doch te Nurmes besloot hij naar huis terug te keren, daar zowel de zomer als zijn geldmiddelen ten einde liepen. Toch bracht hij op de terugtocht nog een bezoek aan de beroemde boerenbard Paavo Korhonen van Rautalampi en de 4e September kwam hij op het buitengoed Laukko aan. - Al had Lönnrot het hoofddoel van zijn reis, Viena-Carelië, niet mogen bereiken, zijn runenbuit was toch geenszins gering. Hij wilde die terstond in druk geven, maar om de een of andere reden werd deze vertraagd, zodat de eerste bundel ‘Kantele taikka Suomen kansan sekä Vanhoja että Nykysempiä Runoja ja Lauluja’ (Kantele of Oude en Nieuwere Gedichten en Gezangen van het Finse volk) eerst in de zomer van 1829 verscheen. Een tweede bundel kwam nog hetzelfde jaar van de pers, een derde volgde begin 1830, een vierde in 1831. De verzamelde runen hadden zes bundeltjes kunnen vullen, maar Lönnrot verloor teveel bij zijn uitga- | |
[pagina 353]
| |
ven, zodat hij de druk der laatste deeltjes moest uitstellen. De wijze waarop de dichter zijn Kantele samenstelde, was van grote betekenis voor het latere Kalevala-epos. Hij schreef de opgetekende runen niet slaafs af, maar rangschikte ze, verenigde de varianten over hetzelfde onderwerp tot één geheel, liet hier en daar enkele verzen weg, wijzigde verschillende woorden overeenkomstig de heersende schrijftaal, enz. Zo betrad hij de weg, die hem tot de samenstelling van 't Finse volksheldendicht zou voeren.
Doch de gedachten van Lönnrot gingen steeds naar Vienna-Carelië. Het schijnt, dat hij reeds in de zomer van 1830 daarheen had willen reizen, maar daar was toen niets van gekomen. Des te vaster was zijn besluit geweest het jaar daarop te vertrekken. Dit plan werd werkelijkheid, dank zij het pas gestichte ‘Gezelschap der Finse Letteren’, dat hem voor deze reis honderd papieren roebels toewees. Maar een onderweg bekomen zware verkoudheid vertraagde zowel het werk als de tocht en toen Lönnrot eindelijk op 6 Augustus de grens zou overschrijden, kreeg hij van het medisch hoofdbestuur bevel terstond naar Helsinki te komen. De cholera had zich geopenbaard en de bestrijding daarvan eiste alle geneesheren op. Ontmoedigd en teleurgesteld gehoorzaamde Lönnrot aan de oproep en kwam de 22e Augustus in de hoofdstad aan. De reis naar Russisch Carelië was dus nóg eens uitgesteld. De gelegenheid daarvoor kreeg Lönnrot echter in 1832, nadat hij zijn arts-examen had afgelegd. De 13e Juli verliet hij Laukko in gezelschap van twee universiteitsvrienden, Juhana Törngren en J.E. Wirzén. | |
[pagina 354]
| |
De tocht liep over Tampere, Jyväskylä en Rautalampi naar Kuopio en vandaar naar Nurmes, waar Lönnrot op de Fins-Russische grens van zijn reisgenoten afscheid nam. Vanwege het korte tijdsbestek was deze reis weliswaar niet meer dan een vluchtige kennismaking met het runengebied van Russisch Carelië, maar de voornaamste schatkamers van de oude Finse volksdichtkunst werden toen ontdekt. Daarom vestigde Lönnrot zich als dokter te Kajaani, vanwaar hij Viena het gemakkelijkst kon bereiken. De aanstelling van Lönnrot als geneesheer van het district Kajaani geschiedde onder zeer ongelukkige omstandigheden. In die tijd heerste in 't verre Noorden een ernstige hongersnood, die van verschrikkelijke ziekten vergezeld ging. Dit vroeg de hele wilskracht van de jonge dokter, die daarenboven zelf vijf weken het bed moest houden, zodat alle dichterlijke werkzaamheden voorlopig geschorst waren. Toch dacht Lönnrot er reeds in de zomer van 1833 over enige miniatuur-heldendichten samen te stellen, waarin de werken en lotgevallen van Väinämöinen, Lemminkäinen, Ilmarinen en andere helden het onderwerp van 't verhaal zouden vormen. De mogelijkheid van een uitgebreid volksepos werd hem eerst in de herfst duidelijk. Toen maakte hij een ‘runenreis’ van drie weken naar verschillende dorpen van Russisch Carelië, waar hij te Vuonninen de twee voornaamste runenzangers Ontrei en Vaassila aantrof; hun runen en vertellingen hadden een beslissende invloed op het ontstaan van het Finse volksheldendicht: Lönnrot ontdekte de onderlinge samenhang der Kalevalagedichten. Terstond na zijn thuiskomst begon Lönnrot met het ordenen zijner opgetekende runen, wat een goede | |
[pagina 355]
| |
maand in beslag nam. De vrucht van dit werk was de eerste samenstelling van het Kalevala, dat onder de titel Runokokous Väinämöisesta’ (Runenverzameling over Väinämöinen) 16 zangen en ongeveer 6000 verzen bevatte. - ‘De Runenverzameling over Väinämöinen’, die einde 1833 gereed kwam, was dus een Kalevala in primitieve vorm. De belangstelling ervoor was echter zó groot, dat het Gezelschap der Finse Letteren in 1834 besloot ze uit te geven. Dit plan bleef gelukkig onverwezenlijkt tengevolge van de nieuwe reis, die Lönnrot einde April naar Russisch Calerië ondernam. Op deze twee weken lange tocht bezocht hij o.m. Latvajärvi, waar hij drie dagen luisterde naar de runenzanger Arhippa Perttunen, de beste bard van het Vienagebied. De runen, die hij op deze reis verzamelde, vulden ‘twee boeken papier’. Daarom achtte Lönnrot het van belang ze met de zangen van de ‘Runenverzameling’ te verenigen en er een afgesloten geheel van te maken. Hij meende dit werk in een paar weken te kunnen voltooien, maar het nam de hele herfst in beslag. Alleen de laatste toets en het persklaarmaken bleven toen nog over. Eindelijk, de 28e Februari 1835, was het ‘Kalevala of oude runen van Carelië uit de voortijden van het Finse volk’ gereed. Het bevatte 32 zangen en ongeveer 12.100 verzen. Het Kalevala, dat alle vrienden van Finland met ongeduld hadden verwacht, was nu voltooid! Het legde de hechte grondslag voor de ontwikkeling van de Finstalige literatuur. De uitgave ervan betekende het begin van een nieuw tijdvak in de geschiedenis van de letterkunde.
* * * | |
[pagina 356]
| |
Het Kalevala had Lönnrot vleugels gegeven, die hem naar een hoger gezichtskring ophieven. Zijn geest was sterker geworden, zijn blik ruimer, zijn doel duidelijker. April 1835 zien we hem reeds op een nieuwe runenreis in Russisch Calerië, waar hij gedurende vijf weken meer dan 800 km. te voet aflegt. Op die tocht bezocht hij o.a. Uhtue, waar een man, Jamala genaamd, hem beloofde voor vijf roebels een hele dag te zullen zingen. Toen hij echter bemerkte, dat Lönnrot vlugger schreef dan hij had vermoed, wijzigde hij zijn belofte en zong voor 't zelfde geld 20 langere zangen en, voor zover zijn geheugen reikte, enkele kleinere. Een kleine jongen, die naast hem stond, trok bij 't begin van elke zang een streep op een houtblok. - Lönnrot verzamelde op deze reis ‘een boek papier vol runen’. Dit was nochtans niet het enig resultaat. Hij was tevens tot de overtuiging gekomen, dat er nog ontzettend veel werk te doen viel. Daarom dacht hij aan een tocht, die geheel het gebied moest omvatten, waar Fins gesproken werd. Dit veronderstelde echter én middelen én ambtsverlof. De middelen verschafte voor een groot deel het Gezelschap der Finse Letteren, dat hem begin 1836 opnieuw grootmoedig duizend roebels toekende. De 1e September volgde het gevraagde ambtsverlof voor één jaar, zodat Lönnrot met pak en zak op stap kon gaan. Reeds de 16e September verliet hij Kajaani. Zijn reis ging eerst naar Uhtue en vandaar naar Tuoppajärven Saari, vanwege het daar gelegen Russisch klooster ook ‘Pyhä Saari’ (heilig eiland) genoemd. Te Uhtue, waar hij drie weken vertoefde, verzamelde Lönnrot behalve runen, spreekwoorden, raadsels, enz., ook 25 sagen. Kerstmis vierde hij te Kuusamo in Finland, maar | |
[pagina 357]
| |
onmiddellijk na de feesten vertrok hij naar het noordelijk Kuola. Deze reis was lastig en schier zonder resultaat. Het voornaamste nut, dat hij eruit trok, was de gewaarwording, dat de Finse nederzettingen aan Russische zijde zich niet zo ver uitstrekten als hij aanvankelijk had gedacht. Van het Noorden trok Lönnrot begin Juni zuidwaarts. Zijn hoofddoel was nu Sortavala. Vandaar doorkruiste hij heel Fins Carelië tot aan Nurmes en kwam 20 November 1837 eindelijk te Kajaani aan. De runenoogst in zijn ransel omvatte duizenden spreekwoorden, over de duizend raadsels, ongeveer 80 sagen en een grote verzameling lierdichten. Laatstgenoemde verschenen in 1840 onder de titel ‘Kanteletar’ in drie dikke delen, de ‘Spreekwoorden’ volgden in 1842, de ‘Raadsels’ in 1844.
Na de uitgave der mondeling overgeleverde voortbrengsels van de oude volksdichtkunst eiste de samenstelling van het Fins-Zweeds woordenboek de hele aandacht van Lönnrot. Hij reisde 1841-42 nog wel naar Aunus en Lapland en in 1844-45 naar Estland, Lijfland en Ingermanland, maar de runenverzameling was bijzaak, de taalkundige studie daarentegen hoofdzaak. Toch zou de redactie van het woordenboek een aanleiding worden tot de samenstelling van het Nieuw (volledig) Kalevala. Van grote hulp hierbij was Lönnrot's adjunct, Daniel Europeus, die meerdere reizen naar Carelië, Ingermanland en Tver ondernam en ongeveer 1000 runen optekende. Op een zijner tochten ontmoette hij te Megrijärvi bij Ilomantsi een der beste Finse barden, Simana Sissos, die hem 60 runenzangen voorzong. Een | |
[pagina 358]
| |
bijzondere vermelding verdienen ook A.E. Ahlqvist, Z.I. Sirelius, Fr. Polén, magister H.A. Reinholm en K.M. Forsberg, die vele honderden runen, sagen, vertellingen, klaagzangen en nieuwe liederen bijeenbrachten. - Ondertussen had Lönnrot in 1844 een ambtsverlof van vijf jaar verkregen. De eerste drie besteedde hij voornamelijk aan de samenstelling van zijn woordenboek, maar begin 1847 begon hij met alle krachten aan de redactie van het Nieuw Kalevala te werken. Om twee redenen mocht dit niet langer uitgesteld worden: ten eerste was het oude Kalevala uitverkocht, ten tweede nam de vijandelijkheid der toenmalige machthebbers tegenover de Finse Beweging zozeer toe, dat Lönnrot geen enkele gelegenheid voor dit doel mocht laten voorbijgaan. Lönnrot meende aanvankelijk, dat zijn taak een goed half jaar zou vragen, maar vóór alle varianten waren uitgezocht en een passende plaats in het heldendicht hadden gekregen, verliep een vol jaar. Behalve de bovenvermelde runenverzamelingen had Lönnrot nl. nog die van A.J. Sjögren en M.A. Castrén tot zijn beschikking. Wat het plan van de nieuwe samenstelling betreft, Lönnrot liet de rangschikking van het Oud Kalevala ongewijzigd. Daartoe noopte hem trouwens reeds de runenovervloed, waaruit hij naar eigen zeggen gemakkelijk zeven verschillende Kalavala's had kunnen vormen! - Maar, ofschoon langzaam, vorderde het werk toch zeker, en begin 1849 voltooide hij op het buitengoed Laukko zijn epos, dat vóór het einde van 't zelfde jaar van de pers kwam... ‘ter aanschouwing en bewondering van heel het volk.’ Het Nieuwe Kalevala, waar- | |
[pagina 359]
| |
van de voornaamste nieuwigheid de KullervocyclusGa naar voetnoot1) was, bevatte nu 50 zangen en ongeveer 22.800 verzen.
* * *
De geschiedenis van het ontstaan van het Kalevala, is een stuk Finse cultuurgeschiedenis. De waarde van dit werk, dat we met recht het levenswerk van Elias Lönnrot noemen, kunnen we niet hoog genoeg aanslaan. Het beste, dat het Finse volk heeft gedacht, vinden we erin verduidelijkt en verheerlijkt; wat het als zijn ideaal beschouwde, heeft er een blijvende vorm gekregen, die de naam van het Finse volk onvergankelijk in de bladen van de menselijke beschavingsgeschiedenis zal doen voortleven. |
|