Roeping. Jaargang 27(1950-1951)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 297] [p. 297] [Nummer 7/8] Johan Ewag Paulus van Tarseus (fragment) Geen die zo verrukt-verdwaasd door 't leven ging als hij - die zoveel harten, zoveel geesten ving voor een idee van een onzichtbre zaligheid. Geen zag ik zo hier tussen tijd en eeuwigheid zijn weg gaan over zee en bergen, van gevangnis naar gevang die kindren in Gemeenten garen, zag ik zo met vreugdetranen in zijn duisternis dien bloei van blad en bloem aan 't kruis bestaren... Nooit las ik in zo'n mateloos vermogen zo een hete taal met heetgeschreide ogen neergeschreven, in een gloeiend liefdeleven zoveel liefde en hoop zo nauw tesaamgedreven in omhelzing van het kuise kruis der tegenheden. Nooit heeft een zijn vreugdig lieflijk dood-zijn en in-een van alle vreugd ontbloot zijn in dien Doop van 't Kruis zo diep beleden met zijn overvloeiend levend leven, zonder voorbehoud zich weggegeven aan die geesteskindren klein en groot, zich zó diep ingegraven in dien naakten schoot van 't goddelijk graf, zich zo gedrenkt in dezen Dood. Wie mocht de gramschap, grimmigheid om wat hem griefde, zo versmelten in dien hartstocht van zijn teêrste liefde? Geen, neen, heb ik ooit zo zoet-verbeten, boeiend horen grommen en zo wit van minne gloeiend [pagina 298] [p. 298] éen gezien met zijn gekruisigden Geliefde, zo verzoend, verruild tot op het binnenste gebeente... Nimmer las ik zulke blinde liefdesbrieven met een stift gegrifd meer dan geschreven, woord voor woord van 't edelste gesteente saamgesnoerd aan draad van 't zoetst gedreven goud der minne, waaraan hingen zilver vlindren vaak als een bijkomstig maar verterend lied van leed (dat lied van zijn verheugd verdriet om 't lijden), soms in paarlen uitgeweend te midden van zijn meest geliefde kindren, rustend op de reis in bergen, op een kaal gesteente, toegekust daar die Beminde Vrouwe, zijn Gemeente... Vorige Volgende