Een zonnestraal, zijn haren strelend, omgaf hem met een aureool. En de schilder vroeg hem zonder te aarzelen, voor hem te komen poseren in de eetzaal van Santa Maria.
De poses waren veelvuldig en edelmoedig betaald. Maar het was of het penseel van de schilder stukje bij beetje aan zijn model het gelaat ontnam, om het vast te leggen op het doek met het stralende voorkomen van zachtheid en goedheid dat hem gelokt had.
Na de laatste pose, ontving het vrij geworden model een beloning van de voldane schilder en ontzag zich niet uit te roepen met een stem die deze deed beven:
- En nu gaan we drinken!
Met groot geduld begon Leonardo rond de centrale figuur een voor een, de twaalf apostelen te schilderen. Lange tijd hield dit vrome werk hem bezig... Hij schoof steeds verder van zich af het pijnlijke uur waarop hij aan de Judas-figuur moest beginnen.
Eens op een dag tenslotte bemerkte hij in het Borghello, waar heel het schuim der stad samen woonde, een rossige man met een sombere gelaatskleur, met een spichtige baard en een zo boosaardig en gemelijk uiterlijk dat hij hem zonder aarzelen vroeg te komen poseren.
En toen hij zijn werk voleindigd had, ondervroeg hij het model.
En deze antwoordde met een soort ingehouden woede:
- Meester, hebt gij mij niet herkend? Van het geld dat gij mij schonkt, heb ik gedronken, heb ik mij in de uitspattingen geworpen!
En Leonardo, ontdaan, zei tot hem:
- Mijn vriend, ik vraag u vergiffenis. Ga in vrede.