Roeping. Jaargang 27
(1950-1951)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |
[Nummer 6]
M. Molenaar M.S.C.
| |
[pagina 250]
| |
Dit geestelijk klimaat des harten, zelfs door geen zeventig jaren aangetast, bewaart in hem de spontane belangstelling voor al wat leeft, die hem reeds kenmerkte vanaf het begin van zijn schrijvers-loopbaan. Dwong zij hem toen tot de roman en de novelle, zoals de biografische schets van Gerard Knuvelder uitvoerig aantoontGa naar voetnoot1) later werd zij de vurige grondtoon vooral van zijn dagboeken, ontwikkelde zij in hem het schoon talent om luisterend naar de nood van tijdgenoten veiligheid en uitkomst te weten, en maakte zij hem tot een van die geestelijk geplaagden, die ofschoon zij de eenzaamheid aan de zoom van het bos zeer liefhebben en hun huis liefst als een ermitage hadden willen bewonen, hun tafel als een table d'hôte hebben ingericht, waar naar lichaam en ziel een milde verkwikking wordt geboden aan eenieder, die aanzit. De belangstellende verbondenheid met het leven van nu, geeft hem een helder inzicht in de gesteltenissen van het leven van nu. En wie ook zelfs enigszins die verbondenheid deelt met hem, weet hoe zuiver de tijds-diagnose is, die hij vaststelt. ‘Men beweert, zo zegt hij in de aanvang van zijn toespraak, dat er in deze tijd een crisis van het christelijk bewustzijn bestaat. En die crisis openbaart zich door onverschilligheid, door soms zeer heftige discussies en door kritiek. Het hagelt kritiek: grote en kleine kritiek: de Kerk begrijpt niets meer van onzen modernen geest, van onze “problemen”. Het ja of neen is véél te ongenuanceerd; de godsdienst-vormen zijn verouderd; Thomas is aan het verkalken; - God, Christus, het Evangelie, het zijn allemaal “problemen”;; de Kerk | |
[pagina 251]
| |
is verburgerlijkt en veel te eenvoudig voor de “existentiëele denkers” die wij zijn. - De preken: laten wij daarover maar zwijgen. Het is mode geworden, de schouders op te halen voor de uiterlijke schoonheid. Men bekritiseert de priesters, de monniken, de nonnen, de godsdienstpractijken, den verouderden geest; de Kerk is niet van onzen tijd, zij moet zich aanpassen aan den tijdgeest, - anders:...’ Op een andere plaats van zijn toespraak deze beschrijving aanvullend, zegt hij: ‘Christus solutio omnium difficultatumGa naar voetnoot1): deze woorden klinken veel te eenvoudig, en lijken ondoelmatig voor de tegenwoordige christenen, die een crisis van het christelijke bewustzijn doormaken. Men wil zwelgen in problemen. Onlangs werd er beweerd, dat “Gezelle's poëzie wel vroom en zangerig is, maar zoo arm aan problematiek.” In plaats van het Evangelie en de brieven van Paulus, leest men Berdiaeff en Sartre. Ik heb er niet het minste bezwaar tegen, dat zulke “denkers” gelezen worden - behalve Sartre, die op de Index staat! - vooral Berdiaeff, die een edel mens is, één die hongert naar Christus, maar als men het éne doet, moet men het andere, het belangrijkste, niet nalaten.’
* * *
Te wijzen op de geestelijke jeugd van Pieter van der Meer is na de vele huldigings-bijdragen, in de pers verschenen, bijna een gemeenplaats geworden. Zo zeer toch kenmerkt hem deze voortreffelijke eigenschap, die op de leeftijd, door hem bereikt, zo zeldzaam is. Wat echter, naar ik meen, niet genoegzaam werd op- | |
[pagina 252]
| |
gemerkt, dat is de invloed, die van het ‘biologisch’ ouder worden is uitgegaan op de frisheid van geest en de hartelijke belangstelling van al wat leeft en jong is, en die in de toespraak op Drakenburgh zeer sterk naar voren komt. Deze invloed is merkbaar aan een zekere discretie, die in de eigentijdse strevingen en overtuigingen het wezenlijke weet af te scheiden van het bijkomstige, het exclusieve en het instinctieve van het redelijke: die zelfstandig doet oordelen en leert ervaren, hoe van geloofsmoeilijkheden, die er vanzelfsprekend altijd bestaan, geloofstwijfels gemaakt worden, diepte van gedachte en belangrijkheid gelijk gesteld worden met het poneren van problemen, verzenbundels misvormd worden tot documenten voor puberteits-psychologie, en bij boekbesprekingen aan het abnormale, zwoele en godsdienstloze, alsof dit belangrijker ware, meer aandacht besteed wordt dan aan het normale, zuivere en heilige. ‘Ik herinner mij, zo zegt hij, de woorden van Paulus: Nolite conformari huic saeculo: wilt u niet aanpassen aan deze wereld,’ - en dan denk ik vaak, of het niet beter zou zijn, als wij òns aanpasten aan den geest van de Kerk, aan den Geest van het Evangelie, aan den Geest van Jezus, aan den Geest van God, - en kinderen werden, kinderen zoals Jezus ons zegt te zijn om te kunnen binnengaan in het rijk Gods. Men maakt zich druk over vele dingen, en het ééne nodige kent men niet, ziet men niet, begrijpt men niet.’ Bovendien is de invloed van ouderdom op geestelijke jeugd in hem merkbaar aan de positieve levenservaringen, die vooral op godsdienstig gebied gesteld worden tegenover de negatieve, die de crisis in het christelijk bewustzijn oplevert. Deze invloed geeft aan het woord | |
[pagina 253]
| |
van Pieter van der Meer een bijzondere actualiteit, en doet het een hoogst-nodige cultuurtaak vervullen. ‘Van mij verwacht ge niet de reeds afgezaagde kritiek; ik probeer in deze causerie onze aandacht te vestigen op het positieve geluk van het Christen-zijn in alle omstandigheden, - en op de bron van dit geluk, hoe de Kerk ons alles geeft om dit geluk te handhaven, te bewaren, in stand te houden en aldoor groter en dieper te maken, te laten maken dwars door en over de afgronden van het leven heen. Alleen aldus kunnen wij iets zijn, (door de mysterieuze gemeenschap der heiligen, deze levende werkelijkheid) voor de ontelbare menschen in nood, en hèn helpen, die in de duisternis rondzwerven.’ Om aan dat geluk deelachtig te worden, hebben wij niets anders te doen dan te zijn, die wij zijn, het katholiek zijn. Hoe en vanwaar ontvangen wij dat volledige ‘zijn’? Wie geeft ons dat? Waar kunnen wij het vinden? ‘Wij vinden het in de Kerk; de Kerk geeft ons dit leven, dit ‘zijn’, - als wij mèt haar, vàn haar en ìn haar leven, haar leven mede-leven, trouw en luisterend, van goeden wil en met liefde, - zoals kinderen met hun moeder. Wat is haar leven, wat is het leven van de Kerk? De Fransche Dominicaan, père Clérissac heeft het saamgevat: ‘De Liturgie is het leven van de Kerk.’
* * *
De Drakenburghse toespraak van 3 Sept. j.l. is de bezielde en bezielende uitwerking van het tweevoudig thema: het positieve geluk van het Christen-zijn en de bron van dit geluk. Het zou een van de schoonste | |
[pagina 254]
| |
vruchten zijn van de 70ste verjaardag, die het tijdschrift Roeping met dankbaarheid en verering naviert, als door een publicatie van deze ‘causerie’ het heerlijk getuigenis over de rijkdom van het volledig Christenzijn ook buiten de betrekkelijk kleine kring van de oorspronkelijke toehoorders bekend werd. Het zou zo'n krachtig verweer kunnen zijn tegen de crisis in het christelijk bewustzijn: het zou ons o.a. het inzicht kunnen geven of de overtuiging in ons kunnen bevestigen, hoezeer wij in niet zeldzame gevallen bij de litteraire waarde-bepalingen al te zeer aandacht schenken aan hetgeen buiten en tegen den Christus zich aanbiedt, dus buiten het leven en de werkelijkheid is: het zou ons minder tijd doen verliezen. |
|