| |
| |
| |
Boekbespreking
Weinrich, Franz Johannes. Elisabeth von Thüringen. Kösel-Verlag, München 1949. 14-18. Tausend 338 S.D.M. 8.50.
Franz Johannes Weinrich, een van de grondleggers van het expressionistisch katholiek toneel in Duitsland in de jaren na de eerste wereldoorlog, heeft met de laatste, belangrijk omgewerkte uitgave van zijn Elisabeth-roman het katholieke Duitse volksdeel opnieuw aan zich verplicht.
Tegen een achtergrond van geestelijke en materiële nood plaatst Weinrich de Wartburgheilige, deze zo grote en heilige vrouw uit het Duitse verleden, als een trouwe zorgvolle echtgenote en moeder en vooral als een in de caritas Christi dienende vrouw, die tevens in christelijke berusting Gods beproevingen aanvaardt, en zodoende tot een troostend en bemoedigend voorbeeld voor de moderne mens wordt.
Vol geloof en liefde tekent Weinrich in lichtende en sterke kleuren, historie en vrome legende vermengend, deze ‘vita sacra’ en brengt de lezer tot een werkelijke ontmoeting met Elisabeth, wier leven een deel geschiedenis van het Rijk Gods was, waarin de zonde door de genade wordt overwonnen.
Dr. H. SPEE
| |
Schaumann, Ruth. Yves. Roman. Kösel-Verlag. München 1948. 31-35. Tausend. 152 S.D.M. 5.50.
Dat naast het werk van de dichteressen Agnes Miegel, Ina Seidel, de onlangs overleden Elisabeth Langgässer en Gertrud von Le Fort ook dat van de zo veelzijdige Ruth Schaumann nog steeds een ruime belangstelling geniet, bewijst o.m. het feit, dat haar eerste prozawerk van grotere omvang ‘Yves’ uit het jaar 1930 wederom in een nieuwe oplage is verschenen. Dat dit werk evenals van Le Fort's ‘Die ewige Frau’ steeds weer lezers vindt, vindt zijn oorzaak wel in de zo bijzondere vrouwelijke fijnheid en doorzichtigheid, waarmee Ruth Schaumann ons een blik laat slaan in de diepten van de vrouwelijke psyche. Zo ontroerend fijngevoelig is hier het oerverlangen van de vrouw naar het moederschap, het diepe geluk om het bezit, maar ook het felle zieleleed om het gemis en het verlies van het kind beschreven als zelden in de moderne literatuur.
Daarnaast vindt ook het kind in deze schrijfster de verdedigster van zijn recht volgens de christelijke ethiek.
Dr. H. SPEE
| |
Schnack, Friedrich. Der erfrorene engel. Roman eines Mädchens. Kösel Verlag, München. 1949. 238 S.D.M. 5.60.
De Zuidduitse dichter, Friedrich Schnack, wiens proza in hoofdzaak lichte, idyllische natuurbeschrijving is, kent geen problemen. Volgens hem leeft de mens in werkelijkheid van geloof, hoop en liefde, gaven, waaraan ook de armste deel heeft en die hem, een zekere, zij het dan ook bescheiden levensvreugde kunnen schenken.
In ‘Der erfrorene Engel’ bezingt Schnack de liefde van twee jonge mensen, beleefd en uitgezongen in de wonderlijke schoonheid van het zuidduitse bergland, dat wij op de manier van Adalbert Stifter tot in de kleinste bijzonderheden leren kennen.
Dr. H. SPEE
| |
Hemmerle, Eduard. Der weg in die katastrophe. von Bismarcks entlassung bis zum ende hitlers. Kösel Verlag. 566 S.D.M. 14.50.
Eduard Hemmerle, katholiek historicus en journalist, levert met zijn ‘Weg in die Katastrophe’ een niet onbelangrijke bijdrage tot de reeds bestaande beschouwingen, waarin getracht wordt de oorzaken van de katastrophe, die zich in 1945 over het Duitse volk en het Duitse Rijk heeft voltrokken, aan te wijzen. Hemmerle stelt zich ten doel niet alleen de oorzaken van de politieke en militaire, maar ook en vooral van de geestelijke ineenstorting te achterhalen, en deze het Duitse volk te doen zien, om het daardoor 'n vast standpunt te doen innemen,
| |
| |
van waaruit het aan z'n geestelijke en politieke hernieuwing kan gaan werken. Hemmerle is er zich ten volle van bewust, dat deze oorzaken niet zo zeer te vinden zijn in de fouten en kortzichtigheden, die door Hitler en zijn ‘clan’ zijn begaan, maar veeleer in een geestelijke houding, die reeds veel vroeger bestond en door philosophen, die met hun materialistische ideeën op alle terreinen van het leven christelijk denken in het Duitse volk ondermijnden, de ontwikkeling tot zelfstandig politiek denken en handelen verhinderen, werd voorbereid. Hij wil echter geen ‘geistesgeschichtliche’ ontwikkeling geven. Slechts waar deze noodzakelijk is om niet in het uiterlijk gebeuren te blijven steken, wordt zij ingelast. Hij beperkt zich tot de geschiedenis sinds het ontslag van Bismarck, wat ongetwijfeld een scherpe caesuur in de nieuwe Duitse geschiedenis betekent, hoewel Hemmerle er vast van overtuigd is, dat voor Bismarck niet alles in Duitsland in orde was en de kiemen van de ongelukkige ontwikkeling reeds eerder aanwezig waren. Op grond van een omvangrijk feitenmateriaal volgt hij de binnen- en buitenlandse politiek van Wilhelm II en de Weimar-republiek, tracht haar mislukking te verklaren, en doet ons al de gebeurtenissen en acties, die het Duitse nationalisme tot een tragische ondergang moesten voeren, zien evenals hun geestelijke achtergrond. Opmerkelijk is, dat Hemmerle zich herhaaldelijk distancieert van opvattingen der vroegere, in hoofdzaak Pruisisch georienteerde representative Duitse historici. Zo ziet hij bijv. het isolement van Duitsland tijdens Wilhelm II niet als 'n resultaat van de ‘Einkreisungspolitiek’ der Geallieerden, maar van de politiek van de Keizer zelf en diens helpers.
Waar hij spreekt over de opkomst en ondergang van het Hitler-regime aarzelt hij niet om naast de zwakheden en kortzichtigheid van het eigen volk ook die van het buitenland aan te wijzen, en het harde, vaak onzichtbaar gebleven verzet van de christenen en democraten tegen het nazisme te vermelden.
Dr. H. SPEE
| |
John D. Sheridan. De school in Paradise Alley. Uit het Engels bewerkt door Frans van Oldenburg Ermke. 't Thijmfonds, Den Haag.
Als jong onderwijzer meldt Anthony Domican zich bij Pater Dunphy om te solliciteren naar de vacature in de volksschool te Dublin ‘Paradise Alley’. En het is niet zozeer om de vele diploma's en goed getuigschrift dat Anthony de betrekking inderdaad krijgt, dan wel om het gevoel voor humor dat Pater Dunphy in hem ontdekt tijdens hun kennismaking en dat hem er dadelijk van overtuigd doet zijn dat deze man de nieuwe onderwijzer zal zijn en geen andere.
Immers, humor plaatst de mens als het ware boven de dingen, zodat hij ze waardeert naar hun eigenlijke waarde en niet naar de eigenwaarde die zo licht gekwetst wordt. Humor maakt de mens los van zichzelf, zodat hij zich geheel kan geven aan de taak die het leven hem oplegt.
En deze weldadige en voor zijn toekomstige werk zo noodzakelijke eigenschap bezit Anthony in ruime mate. Hij neemt zijn jongens zoals ze zijn: ruwe bolsters met gouden pitten. Aan de bolsters kon hij niets veranderen, daarvoor zijn de sociale toestanden van die tijd te meedogenloos. Maar de pitten kan hij zó doen glanzen, dat ze hun glans niet meer verliezen. Hij maakt hen klaar voor het leven, dat is 't beste wat hij voor hen doen kan. En hij doet het dan ook voor verschillende generaties en ook voor zijn eigen gezin dat hij in de loop der jaren heeft gesticht.
Hij faalt echter in de opvoeding van zijn oudste zoon, het kind, waarvan hij in het diepst van zijn hart het meeste houdt. De charmante, intelligente jongen die - door zijn grootvader die zelf slechts twee dochters had - ontzaggelijk verwend is, beschouwt zijn vader als een vreemdeling die in zijn leven wil binnendringen, het wil vormen tot datgene wat hij zèlf van zijn leven had willen maken als hij er de kans toe gekregen had. Daarom houdt hij zich angstvallig gesloten en keert zich wanneer hij ouder wordt radicaal tègen hem.
Dit is de tragiek van deze man die zoveel sympathie wint van konderen die hem in de grond vreemd zijn en die de zo verlangde genegenheid van zijn zoon niet winnen kàn.
| |
| |
‘De school in Paradise Alley’ zal ieder die het leest doen lachen om zijn levensechte en fijne humor en hem rijker maken door de hoge wijsheid die er uit spreekt en door de grote en daadwerkelijke belangstelling van de mensen voor elkaars levensgeluk.
Het is bijzonder aan te bevelen aan allen die een functie in het onderwijs vervullen.
F. DIX.
| |
Chanoine Henry Massart. Suzanne Cobut, 1914-1943; de l'Action Catholique au Cloitre. 1 vol. 192 pag. 9 photos hors-texte. Desclée de Brouwer, Bruges.
Na haar kostschooltijd in Namen is het meisje Suzanne enige jaren leidster van de Jeugdbeweging in haar geboortedorp Mettet. Met haar zonnig karakter heeft zij enthousiast gewerkt aan de vorming van de boerenjeugd. In die tijd groeide in haar het verlangen naar het kloosterleven en met name naar de Carmel, als middel om zich volkomen aan God te geven. Na enige jaren geven haar ouders toestemming in te treden in de Carmel te Marche, waar zij haar medezusters verbaast door de snelle volledige verandering die in haar plaats grijpt. De schrijver geeft vele aanhalingen uit haar brieven van deze jaren, waaruit blijkt dat zij een zeer edelmoedige natuur heeft, maar blijkens het gemak waarmee zij speciale uitdrukkingen van anderen adopteert en steeds gebruikt als waren het de hare, is zij geen oorspronkelijke geest: ‘ma maman du ciel’ (Guy de Fontgalland), ‘mes Trois’ (Elisabeth de la Trinité), ‘joujou du petit Jésus’ (St. Theresia van Lisieux): en uit het ontstellend veelvuldig gebruik van het woordje ‘petit’ blijkt een neiging naar het sentimentele. Het meisje is eenvoudig, zij is goed, edelmoedig. Haar jeugd is zonnig; in de jeugdbeweging wordt zij door allen gewaardeerd, in het klooster door allen bemind. Althans zo blijkt uit dit boek. Dit is echter niet voldoende om een interessant verhaal te geven over een interessant mens. Het is jammer voor Suzanne Cobut dat zij in Chanoine Massart een al te enthousiast levensbeschrijver heeft gevonden, die een satijnen poppetje maakt van een kind, dat in werkelijkheid waarschijnlijk een heel normaal eenvoudig meisje is geweest: vroom, in de edele christelijke betekenis van dit woord, maar niet dit in vele bijvoegelijke naamwoorden opgeschroefde geval, waar men alleen maar een beetje kriebelig van wordt. En dat is toch niet de bedoeling. Als wij jonge meisjes een ideaal willen voorhouden, kan het alleen maar wèrken als ideaal wanneer het
volkomen eerlijk is. Al het andere geeft scheve en valse begrippen, terwijl wij toch juist de eenvoudige, nuchtere werkelijkheid en het werkelijk ware zo verschrikkelijk nodig hebben.
M.v.M.
|
|