| |
| |
| |
Andre Demedts
De graaf is weergekeerd
Drama in vijf bedrijven
Vierde Bedrijf
Ten huize van Joos van Meteren
(Zit aan tafel te schrijven).
(Op). Is vader nog niet terug?
Ik verwacht hem ieder ogenblik.
Ja... (Zij aarzelt om weg te gaan).
Is er iets waarmede ik u kan helpen?
Hebt u hem horen zeggen of wij nu toch naar Meteren zullen gaan?
Hij heeft er niet over gesproken; maar zoals de toestand nu is, zal hij wel verplicht zijn hier te blijven.
Gaat u niet graag naar Meteren?
Soms wel; maar nu blijf ik liever hier.
(Op). O, neemt u mij niet kwalijk. Ik meende dat mijnheer van Meteren zich hier bevond. Wij hadden een afspraak met elkander.
Ik veronderstel dat hij niet lang meer zal wegblijven, heer graaf, want hij is gewoonlijk stipt op tijd. Als ik u een zetel mag aanbieden...
Dank u. (Gaat zitten). U hoeft niet weg te gaan. En jij, kleine meid, mag ik weten wie je bent?
| |
| |
Maria van Meteren, heer graaf.
Hij heeft dus ook een dochter; of heeft hij er twee?
Neen. Ik vind het spijtig, want jongens kunnen echt gezellig zijn.
Meent u dat ook, heer klerk, dat jongens zo echt gezellig kunnen zijn?
Sommige jongens, heer graaf.
Ze zijn altijd gezelliger voor de meisjes dan voor elkander. Hou je veel van je vader, Maria?
Ik heb het mij nog nooit afgevraagd; ik denk het wel...
Doe je altijd wat hij vraagt?
Wanneer doe je het dan wel? Als hij wenst wat jij ook verlangt?
Ik heb daar nooit zo aan gedacht.
Toch kan het geen kwaad, als je daar soms aan denkt. Het is gewoon dat de vaders vóór hun kinderen sterven en dan hebben de kinderen soms berouw.
Heb ik iets misdaan misschien?
Hoe zou je iets kunnen misdoen, als je zulke blauwe ogen hebt. Hoe oud ben je nu?
Het zou beter zijn, als je nu niet ouder meer moest worden.
Dat kan toch niet, heer graaf.
| |
| |
U zijt toch ook ouder geworden?
Ik ben oeroud; feitelijk heb ik geen leeftijd meer, want ik ben uit de doden weergekeerd. Begrijp je mij niet?
Dat hoeft ook niet. Blijf jij maar zoals je bent, zonder te begrijpen. De liefde aanvaardt en heeft geen uitleg nodig. Dat is het beste van allemaal.
(Op).
U zijt hier reeds heer graaf. Heb ik u lang laten wachten?
(Doet een teken aan Aldwin en Maria, om hun te vragen dat zij weg zouden gaan).
Geef mij een hand, lief kind.
(Doet het. Gaat daarna met Aldwin af.)
Ik had u reeds voor de middag willen spreken, toen ik terugkwam van een bezoek aan de gravin van Vlaanderen.
Ik heb deze morgen de stad verlaten; als er een moeilijke beslissing moet getroffen worden en ik heb de tijd, trek ik mij graag voor enkele uren in de eenzaamheid terug. Het geeft mij te denken, dat u van de gravin van Vlaanderen spreekt.
Mijn kind heb ik niet teruggevonden.
Waaruit ik dus besluiten moet, dat zij op haar standpunt is gebleven.
Als zij op strijd aanstuurt, zal zij erdoor verpletterd worden. (Plotseling opbruisend). Ik kan niet begrijpen hoe het mogelijk is, dat een kind tegen zijn vader opstaat.
| |
| |
Is dat nog nooit gebeurd in de geschiedenis? Herinner u hoe Absalon...
Lang geleden in een vreemd land. Maar hier bij ons, in deze tijd!...
De mensen zullen nooit veranderen. God heeft hen uit slijk gemaakt; het is de grondstof die niet deugt. Het verwondert mij minder dat er kinderen zijn die hun ouders verlaten, dan ouders die hun kinderen verstoten.
Mag ik een woord uitleg vragen?
De ouders zouden het meeste verstand moeten hebben, omdat zij de oudsten zijn.
Wij kunnen elkander wel zonder omhaal van woorden de waarheid zeggen. Ik vermoed dat u mij in de grond van uw hart ongelijk geeft.
In de grond van mijn hart heb ik medelijden met u en vrees voor wat ons allen te wachten staat.
Ik heb vandaag mijn lekkere dochter bezocht; zij heeft misbaar gemaakt en gehuild alsof zij een zenuwtoeval zou krijgen. Zij wil niet aftreden als gravin.
Het is niet anders dan ik had verwacht.
Verder heb ik met verschillende edelen en ook met de abt van Sint Berkijn gesproken. Zij zullen mij steunen, als het uitgemaakt is dat ik geen bedrieger ben. Het is te zeggen, dat zij nog eerst de kat uit de boom zullen kijken. Anderen, zoals de heren van Waasten en Mervilie, hebben mij hun steun toegezegd.
Dus loopt het op een burgeroorlog uit.
Dat is het wat mij bekommert. Als zij een kind mocht zijn, zou ik haar een pak ransel geven
| |
| |
en zij zou leren haar verstand te gebruiken. Nu zal er geen andere uitweg dan een hardhandig ingrijpen zijn.
Met al de gevolgen die daarbij behoren. Dood en verwoesting, tweedracht en wrok voor lange tijd. Want er zal niet alleen een overwinnaar, maar ook een overwonnene zijn. Ons land wordt innerlijk verdeeld en de vijand buiten de grenzen die ons bedreigt zal altijd kunnen rekenen op een bondgenoot binnen de vesting zelf.
Die redenering is zeer juist. Ik heb ze ook bij mijzelf gemaakt en daarom besloten, dat ik hardhandig optreden moet. Er zal geen gelegenheid zijn voor de vijanden van land en volk om de rol te spelen waarvan u spreekt. Er zijn omstandigheden, waarin men geen genade mag kennen, Johanna...
Uw dochter, heer graaf...
Ja, mijn dochter zegt dat zij niet in een klooster wil opgesloten worden. Er zijn nog andere middelen om haar tot rede te brengen.
Een vader die zijn kind laat doden, heeft nooit meer vrede.
Maar er moet recht zijn op de wereld, of de samenleving is onmogelijk geworden.
Wat heten wij recht? Onze kijk op de dingen, beïnvloed door ons belang.
Ziet u een andere uitweg?
Ik heb mij vandaag ingebeeld dat ik in uw plaats was en mij afgevraagd, wat Gods bedoeling met mijn terugkeer mocht zijn. Ik heb de indruk dat het niet gaat om het land, maar om u. Het land verwacht u niet meer; er zijn jaren geweest, dat het als een
| |
| |
stuurloze boot ronddobberde. Thans varen wij opnieuw, al is de stuurman slechts een vrouw.
Het doet mij pijn, dat u zoveel woorden behoeft om uw mening uit te drukken. Zijt u bang, dat u mij zou kunnen kwetsen, nà zulk een leven?
De handen worden hard onder het werk; maar een hart dat lijdt wordt weker met de jaren.
Met andere woorden, u moet mij iets zeggen dat onaangenaam is en vreest mij pijn te doen.
(Na een korte poos).
Ik zou ergens in de eenzaamheid op de dood gaan wachten.
Als ik alleen maar aan mezelf moest denken, zou ik uw raad in overweging nemen. Maar er is meer: uit alles wat ik heb vernomen en gezien, ben ik tot het besluit gekomen, dat Vlaanderen mij niet missen kan.
Een lieve droom, heer graaf. Wij zullen sterven ieder op zijn beurt en ons land zal leven. Niemand is hier nodig, niemand is onmisbaar. God bedient zich slechts van ons. Als u in het Oosten gestorven was, zoals het werd beweerd, zou het met Vlaanderen niet anders zijn dan nu. De dingen zijn er vooreerst om zichzelf en ten dele om elkander.
Mijnheer van Meteren, het is zeer ernstig wat u zegt. U vraagt niets minder dan dat ik troonafstand zou doen.
Ik tracht mij in uw plaats te stellen. U zijt te laat weergekeerd. Uw tijd is voorbij.
Eén ogenblik heeft God ons nodig en dan laat Hij ons verdwijnen. Morgen of overmorgen, als de be-
| |
| |
slissing in uw zaak gevallen is, ga ik weg van hier, voorgoed. Ik hoop dat u ook zult vertrekken. Als u er iets voor voelt, kunt u met mij medegaan naar Meteren, waar ik een boerderij bezit. De zomer loopt ten einde en het is zo schoon, ginds in mijn geboortestreek. Wij zullen peren en appelen plukken, 's avonds in de zonneschijn zitten; later op de jacht gaan, als de jacht ons vreugde schenkt; en 's winters lezen en mijmeren, terwijl het vriest en sneeuwt. Dat is het afscheid van het leven, waarvan ik droom.
Dat zou lafheid zijn. Ziet u dan niet, dat Vlaanderen door de koning van Frankrijk zal overweldigd worden?
U zult het evenmin kunnen verhinderen als de gravin, als het gebeuren moet. Een sterke macht roept een sterker tegenstand op. Wat lijkt Vlaanderen, onder het bestuur van een zwakke, door drift en grillen verblinde vrouw, een gemakkelijke prooi! Dat juist heeft ons gered tot nu toe. Het kan ons ook verder redden. Uw terugkeer als graaf zal onvermijdelijk een Franse inval uitlokken.
Dus heb ik niet alleen mijn kind, maar ook mijn land verloren.
Doe er afstand van om het te behouden.
Spreekt u mij zo toe, u die ik altijd geeerbiedigd heb? Als ik eraan denk wat de wereld is, roep ik om verwoesting over haar. Laat water of vuur de aarde verdelgen; laat alle wilde beesten op de mensen los, en zij zullen zachter zijn voor hun slachtoffers, dan de mensen voor elkander. Ik vervloek alles en iedereen. Bloed en tranen... (Breekt af; kan niet verder meer door zijn ontroering).
| |
| |
(Komt nevens hem staan aan het raam). Ik heb eens hetzelfde gedacht. Ik ben erover heen. Een oude held in een treurspel, heer graaf, is te wijs om tragisch te zijn. Naarmate onze ogen blinder worden voor de wereld, zien wij dieper in de mens. De hoogste staat waartoe een mensenhart kan komen is de wijsheid van het verdwijnen. Jeugd rukt vooruit; zij moet haar plaats innemen. Wij hebben niet anders te doen dan op te staan.
Ach, Vlaanderen, mijn land. Zo schoon heb je geleefd in mijn herinnering. Land en zee en de geur van het hooi in stille zomernachten. Nu stoot je mij uit.
Niemand stoot u uit, als u alleen maar leeft. Gans uw volk zal u eren, omdat u na zulk een leven, dat de hoogste triomf en de bitterste beproeving heeft gekend, het hoogste voorbeeld van zelfverloochening hebt gegeven. Het is groter iets te offeren dan iets te veroveren.
Ik mag niet denken aan mijn vrouw en aan mijn kinderen, zoals ze in mijn herinnering en mijn verbeelding leefden. Wat een man ben ik toch, dat ik medelijden heb met mijzelf? Is het niet genoeg dat ik lijd? Waarom moet ik mij over mijn lijden schamen? Mijnheer van Meteren u laat mij niets meer over.
Ik stel u de vrijheid voor en een late glimlach van het geluk. Ik houd meer van u dan van alle anderen.
U vraagt het grootste offer van mij!
Omdat u het zult kunnen brengen; de anderen niet.
Moet ik een beslissing treffen?
| |
| |
U hebt ze reeds getroffen. Wij hebben afgedaan.
Voor en tegen weegt even zwaar. Ik ben teruggekeerd met de hoop, dat ik nog enkele jaren de wijsheid die het lijden mij heeft geleerd, tot ieders geluk zou kunnen aanwenden. Mijn vrienden zullen menen, dat ik gevlucht ben voor de verantwoordelijkheid. Misschien zou het beter zijn geweest, indien ik ginds ver als slaaf, met een lieve begoocheling omgekomen was.
Morgen vroeg gaan wij naar Meteren.
U wacht op wat God van u wil. Er is geen verklaring nodig. De gravin zal wel vernemen, dat wij samen vertrokken zijn. Zij zal u komen bezoeken en van u houden; zij zal opnieuw de dochter van haar vader worden.
Als zij mijn dochter is...
U houdt toch ook van haar? Zij is een mens, heer graaf, het meest beklagenswaardige wezen dat God geschapen heeft. Wij moeten de mens aanvaarden zoals hij is.
Men zou beter zijn onder de wolven in het bos.
De volmaaktheid werd ons niet gegeven; wel het bewustzijn van onze onvolkomenheid. Dat betekent gelatenheid en offervaardigheid. Ik moet mijn huishoudster en secretaris ervan op de hoogte brengen dat wij morgen afreizen. (Belt).
Morgen gaan de graaf en ik naar Meteren, om
| |
| |
nooit naar Rijsel weer te keren. U kunt bij mij blijven als u het wenst, of zo niet, uw diensten aan iemand anders aanbieden. Indien het u een genoegen kan doen, zal ik u bij mijn opvolger aanbevelen.
Na de vele veranderingen uit de laatste dagen komt het toch nog onverwacht.
Je bent nog jong en ziet vol hoop naar het leven op. Ik zal het volkomen in orde vinden als u niet met mij medegaat. Je hoeft ook niet onmiddellijk te beslissen.
Moet ik daarover nadenken? Ik zal mij niet levend laten begraven.
Ik heb het wel vermoed. Dertig jaar geleden zou ik niet anders gehandeld hebben.
Dertig jaar is kort, om volledig te veranderen.
Een mensenleeftijd, heer. Pak de papieren in, die in de lade van mijn schrijftafel liggen. Dat is alles wat ik nog van je vraag. (Af).
Heer graaf, met uw oorlof, dat had ik niet verwacht.
Dit woord strekt u tot eer.
Ik wil u niet beledigen, heer graaf.
Nooit heeft er zulk een kans bestaan om dit land groot te maken. Alles wat ons ontnomen werd, zou ik heroverd hebben en daarna zou ik naar het Oosten en het Noorden opgedrongen zijn. Ik zou van
| |
| |
Vlaanderen naast Frankrijk en Engeland, het derde grote land hebben gemaakt. Verschijn voor uw volk, als een held uit de doden opgestaan, als de keizer van wie het droomt, en u zult het tot alles kunnen winnen.
U spreekt zoals ik het gisteren heb gedaan en vele jaren heb gedroomd.
Neemt u mij niet kwalijk, maar waarom zijt u veranderd?
Omdat de zaken anders zijn. Het is te laat.
Het is nooit te laat, heer graaf.
Of misschien is het te vroeg. Nu komt het er voor ons volk op aan te blijven leven; en mijn terugkeer zou voor dat leven een bedreiging zijn. Ik heb het ingezien. Het is mogelijk, dat eeuwen later ons volk nog eens zijn kans zal krijgen.
Waarom moet het nog eeuwen duren? Nu moet er gehandeld worden!
Dring niet meer aan. Meent u soms, dat ik niet lijd? Ik verlang niet naar de rust, die op mij wacht. Ik verlang niet naar de faam, die van mij zal blijven leven. Hij was moe, zal de geschiedenis oordelen, hij was ziek, hij was zwakzinnig - of erger, hij was te laf om iets te wagen.
Van Meteren op met Maria.
Heer graaf, mijn dochtertje kan niet geloven, dat wij morgen vroeg naar Meteren gaan.
Toch is het juist, lief kind.
| |
| |
Maar is het nodig, dat u gaat? Ik heb een afspraak met mijn kameraden voor morgen.
Je zult hen ervan op de hoogte moeten brengen, dat je vader er anders over beslist heeft.
Ik vind het niet mooi van hem. (Zij weent).
Het is beter dat de kinderen wenen dan hun ouders.
Ieder krijgt zijn beurt, als het nu zonder tranen niet kan gaan.
| |
Vijfde Bedrijf
Een kruispunt van wegen in een bos bij Rijsel. Er staat een kapelletje onder een boom.
Van Meteren ondersteunt Boudewijn, die gekwetst is en gaat met hem naar het kapelletje. Berthilda en Maria volgen; zij wenen.
Ga hier zitten, heer graaf. Als ergens iemand voorbijkomt, die ons kan helpen, zal het hier zijn.
Ja, dank u. (Hij gaat kreunend zitten; Berthilda weent luider).
Tracht u te beheersen, Berthilda.
Ik kan niet; ik kan niet! Het is al te erg.
Ik weet het evengoed als jij. Wij mogen ons niet op ons gevoel laten drijven. Wij moeten handelen en hulp gaan halen.
Waar kunnen wij er vinden? Wij zijn in het midden van het bos en ik zie huis noch stulp.
Wij zullen moeten terugrijden op de weg waarlangs wij gekomen zijn. Niet verder dan een kwartier van hier staat een boerenhof op de linkerkant.
| |
| |
Zal ik hier ondertussen alleen moeten blijven?
Ik zal hier blijven, als jij gaat.
Kunnen wij de heer graaf niet met de wagen voeren?
Ik heb daarop reeds geantwoord. De wagen schommelt te veel.
Bekommer u niet zo zeer om mij. Laat mij hier maar liggen, want met mij is het toch gedaan.
Dat beeldt u zich maar in, heer graaf. Berthilda zal onmiddellijk naar de boerderij terugkeren en hulp gaan halen. Alle mannen die daar zijn moeten seffens komen en draagstokken medebrengen.
Ik zal de hele weg lopen en spoedig terug zijn.
Waarom je haasten? Het is toch te laat.
Het zal niet te laat zijn; ik spreek iedereen aan, die ik ontmoet en...
Je zult niemand ontmoeten.
U zult het anders ondervinden, heer graaf. Ik zal iemand vinden, al moest ik er mijn ziel voor verkopen.
Verkoop niet wat je niet missen kunt, Berthilda. Vaarwel. Je bent bedankt.
Tot straks. Over een kwartier ben ik terug. Mag Maria mij vergezellen, mijnheer van Meteren?
Het is beter dat zij hier blijft, want ik kan haar hulp nodig hebben. (Ondertussen is hij begonnen met de kleren van de gekwetste los te maken).
Spaar je de moeite, vriend.
| |
| |
Waarom hebt u zo weinig vertrouwen? Houdt u van het leven niet?
Het leven houdt niet meer van mij.
Het is toch niets dan de wonde van een pijl.
Die zeer diep in de longen is doorgedrongen.
Van Meteren heeft de bovenkleren van de graaf uitgetrokken. Tussen de schouderbladen is een wonde die bloedt.
(Tot Maria). Geef dat lijnwaad eens!
Maria geeft hem een stuk stof, dat Berthilda droeg en laten liggen heeft. Van Meteren scheurt er een strook af, die hij aan Maria geeft.
Loop in die richting; daar vloeit een beek, heb ik gezien. Dompel het lijnwaad in het water en kom onmiddellijk terug.
U had beter gedaan je dochtertje met Berthilda te laten medegaan.
Zij is nog te jong om iemand te zien sterven.
Waarom wilt u van sterven spreken? Wij moeten nog jaren leven, heer graaf, en gelukkig zijn te Meteren, in de lente, in de herfst, in de zonneschijn.
Waarom zouden wij elkander bedriegen? Ik voel best hoe het met mij gesteld is.
(Poogt het bloeden te stelpen, door proppen linnen tegen de wonde te duwen).
Doet het pijn?
Het heeft veel pijn gedaan. Nu voel ik
| |
| |
bijna niets meer. Ik geloof dat ik het bewustzijn zal verliezen.
Leg u neer, voorover, plat op de grond. (Hij staat op; loopt enkele passen in de richting waarlangs Maria is verdwenen en roept). Maria! Maria!
(Op afstand).
Ja vader. Ik kom! Ik kom! (Zij komt op met het natte lijnwaad in haar hand).
Geef het hier, kind. (Hij drukt het natte lijnwaad op de wonde).
Waarom spreekt hij niet meer?
Eens moeten wij allen sterven. Er is geen andere poort om uit dit leven weg te gaan.
Waarom zijn wij van Rijsel vertrokken? Wij moesten in de stad gebleven zijn.
Heb je gisterenavond Iwein Van Loocke nog gezien?
Ik moest hem ervan op de hoogte brengen, dat wij naar Meteren zouden gaan.
Ach kind, wat heb je toch gedaan!
Mag ik niet met mijn kameraden spelen?
Straks zullen je ogen opengaan en je zult nooit meer kunnen vergeten wat hier is gebeurd. Bid voor de graaf.
Ik heb nog niet anders gedaan.
Wij kunnen niet anders meer.
| |
| |
(Wijst in een bepaalde richting).
Vader! Ginds staat een ruiter, die naar ons kijkt.
Als mijn ogen mij niet bedriegen, is het de gravin. Maria, loop haar tegemoet en zeg haar wie wij zijn.
Zal zij niet wegrijden, vader?
Ik hoop van niet. Zij zal niet bang zijn voor een kind.
Ik geloof dat ik geslapen heb.
U hebt inderdaad geslapen, graaf.
Is er nog niemand gekomen? Is het al zo laat, dat het donker wordt? Heb ik de hele dag geslapen? Of zijn mijn ogen zo verzwakt?
Spreek niet zo veel, heer graaf, of de wonde zal weer bloeden.
Straks zal ik niet meer kunnen spreken. Begrijp je nu, waarom ik naar Vlaanderen moest wederkeren? Ik zal dan toch in onze grond begraven worden.
Daar komt iemand, heer graaf.
Het is nutteloos; het is te laat.
Het is de gravin, heer graaf.
(Op met Maria).
Wat is er toch gebeurd?
Stelt u die vraag? Hoe komt u hier?
Ik ben niet gewoon zo aangesproken te worden.
U zult daar voortaan aan gewoon moeten
| |
| |
worden van mijn kant. Bevrijd uw ziel, mevrouw, van al wat leugen is, of ga onmiddellijk weer weg van hier.
Maar wat verwijt u mij?... Vader, vader, wat hebben zij u aangedaan? (Zij knielt bij hem neer).
Het kan volstaan met wat uw geweten u verwijt. Raak hem niet aan; hij is buiten kennis.
Zeg mij toch wat er gebeurd is!
Verlangt u eerlijk het te weten?
Waarom doet u mij dat aan? Wij hadden wel een meningsverschil, maar hij is toch mijn vader. Niemand heeft twee vaders op de wereld.
Toen wij een half uur geleden door het bos kwamen, heeft een sluipmoordenaar de graaf in zijn rug neergeschoten.
Zeg mij toch wie hem neergeschoten heeft!
Om déze vraag zult u veroordeeld worden. U kent het antwoord veel langer en beter dan ik.
Moet dat kind uw onverantwoordelijk geraaskal horen?
Als het kind kon blijven, neen. Nu dat het vrouw zal worden, ja. (Maria gaat niettemin af).
Ik ben toch gekomen om het ongeluk te verhinderen? Van Wijnen heeft mij ervan op de hoogte gebracht, dat iemand wist, dat de graaf hier voorbij zou komen.
Waarom? Wat mag het baten?
Zulke misdaad zal niet ongestraft blijven.
Is dat Van Meteren, de zeer bezadigde, die ik hoor spreken? U begrijpt niets van heel de zaak.
Zwijg, vrouw! Ik weet alles nu. Van Loocke
| |
| |
heeft vernomen dat wij deze morgen naar Meteren zouden reizen. Hij heeft zich in het bos in hinderlaag opgesteld en toen wij voorbijgereden waren, heeft hij de graaf in de rug neergeschoten. Hij is daarna natuurlijk weggevlucht! U zijt gekomen om getuige van de aanslag te zijn en een toeval heeft u verraden, toen mijn dochtertje u tussen de bomen heeft gezien.
Ik zweer u dat het anders is. Toen ik vernam dat Van Loocke was vertrokken, heb ik hem onmiddellijk achternagezet in de hoop dat ik hem in zou kunnen halen.
Vader, uw dochter is hier.
Mijn ogen kunnen niets meer duidelijk onderscheiden. Ben jij daar, kind?
Hier vader, dicht bij u. Je moogt niet sterven; je moet blijven leven en je zult graaf van Vlaanderen zijn. O, wat betreur ik mijn gehechtheid aan de macht en het geluk. Maar dit heb ik niet gewild.
Dat is verleden, kind. Het is gedaan en alles is voorbij.
Ach, vadertje, kon ik maar sterven in je plaats. Maar wat bazel ik? Jij zult leven en regeren; ik ga in een klooster om te boeten.
Je bent maar een mens als andere mensen, kind. Blijf waar je bent. Vaarwel.
Neen, geen vaarwel! Blijf leven om mij te straffen.
Niemand mag gestraft worden. Hoor je? Niemand!
Ik heb altijd getracht een goed mens te zijn.
| |
| |
Wat haalde het uit? Nu wil ik dat er recht geschiedt!
Vergiffenis is beter. Waar ben je, vriend Van Meteren?
Hier ben ik, heer. Ik ga niet weg.
Leg je hand nog eens in mijn hand. Eén bede heb ik nog voor jou: wrok niet; je bent niet mis geweest.
Ik zal doen wat u verlangt.
Tracht nog een beetje gelukkig te zijn.
Je moogt niet sterven, of ik zal niet meer durven leven.
Raak hem niet aan; als u kunt bidden, bid voor hem.
(Wringt het natte lijnwaad in zijn mond uit).
Dank je. Ween niet, kind. Eén traan was al tc veel voor mij... (Hij bezwijmt opnieuw).
Nu wordt het eindelijk nacht voor hem. Hij zal nooit meer wakker worden.
Waarom hebt u geen hulp gehaald?
Wij hebben hulp gehaald. Zij komt te laat. Ga weg, voor vreemden u hier zien.
Mag ik niet bij hem blijven?
Doe wat u niet laten kunt.
Maar bent u kwaad op mij?
Ik zal nooit op iemand of om iets kwaad dur-
| |
| |
ven zijn. God leidt onze wegen naar een doel. Wij kunnen maar als blinden, tastend, naar ons einde gaan.
Hij beweegt zijn oogleden; hij zal weer bijkomen...
(Buigt en luistert aan de borst van de graaf). Geef hem een kruisje, vrouw, het is gedaan.
(Op). Vader, Berthilda komt terug met een groepje mannen.
(Tot de gravin). Ga heen, mevrouw. Het is beter dat zij u niet zien.
Ik blijf; ik ben voor de wereld blind geworden. Wees gelukkig; het was zijn hartewens. Gelukkig als u kunt.
U zult mij nooit meer zien. Ik ga naar Meteren, wachten op mijn dood.
Wij spreken later nog. (Af).
Er is geen later meer voor ons.
Ga die mannen tegemoet. Zeg hun dat de graaf gestorven is.
Houd het uit, versleten hart, nog enkele minuten, houd het uit.
Berthilda, Maria en vier mannen komen op.
Wij hebben ons zo snel gehaast en nu is het te laat.
Er treft u geen verwijt. (Tot de mannen). Neemt hem eerbiedig op en draagt hem naar de wagen. Ik kom straks achter. Ge draagt een martelaar.
| |
| |
Moet ik met hen medegaan?
Zorg dat hij zacht behandeld wordt. Draagt Vlaanderens keizer naar zijn graf. Hij heeft anders niets van ons gekregen.
Allen af, behalve Van Meteren en zijn dochtertje. Als ze verdwenen zijn, gaat Van Meteren op de trap van het kapelletje zitten en breekt in tranen uit.
Ik ben het, vader, die gezeid heb, dat de graaf met ons naar Meteren zou gaan.
Ook daarom is het, dat ik huilen moet. Ik wist het, kind. Nu zie ik in, waarom de graaf is weergekeerd. God heeft ook aan u gedacht.
Ik ga mede. Er is niets anders meer te doen. Zijn voorbeeld gaat als zijn lijk voorop en wij komen langzaam achter. Ons werd er nooit zoveel gegeven; wij hebben nooit zoveel gewaagd. Een graafschap en een keizerrijk, de liefde van zijn kind en eindelijk zijn leven, dat alles werd om niet van hem gevraagd. En niets kreeg hij in ruil dan na zijn leven een nutteloze stem die hem beklaagt.
|
|