Roeping. Jaargang 27(1950-1951)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 215] [p. 215] Frans Babylon Was ik geen minnaar... Voor de dichter van ‘Cantuale ad usum fratrum minorum’ Was ik geen minnaar ik werd Franciscaan. Als troubadour van God zou ik verklaren aan vromen, dat Hij zich kan openbaren in bloemen, vogels, sterren en de maan. Pro Deo preekte ik hen uit de waan, dat men z'n rein geweten zou bezwaren door enkel op de luit met streelgebaren een dyonisisch Hooglied aan te slaan. Wellicht zou mij de strenge gardiaan een geseling van zijn critiek niet sparen en mij een brandmerk geven van vermaan. Maar bij de gratie Gods zou 'k dat doorstaan en telkens als ik blijdschap zou ervaren, weer 'n Loflied preken, serafijns-pagaan. [pagina 216] [p. 216] Frans Babylon Adieu voor H. Ik tracht als toen ik jonger was mijn streelgebaren te verfijnen, mijn forse stappen te verkleinen, ontwend aan je geremde pas. Je stem, die teder verzen las, klinkt koel; je groene blikken schrijnen. Ik zie de ijle maan verschijnen en weer verkwijnen in een plas. Mijn triest grimas raakt plots verstard, terwijl de leegte mij benart en ik beklemd blijf jou t'omvangen. Wij houden ons zo stug apart, dat, door je zwijgzaamheid getart, ik schater van gekrenkt verlangen. Vorige Volgende