Roeping. Jaargang 27
(1950-1951)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
A. v.d. Lisdonk M.S.C.
| |
[pagina 137]
| |
dus op een herleving van geloof en een hernieuwing van kerkbesef. Vanzelf neemt ook in deze litteratuur de houding ten opzichte van Rome een belangrijke plaats in. ‘De strijd gaat thans dan ook’ schrijft Dr. C.G. Berkouwer in zijn ‘Conflict met Rome’ om de grondvragen als het gezag van het woord Gods om het wezen van de kerk en haar gezag, om het sacrament, om de rechtvaardiging door het geloof alleen en in dat alles om de soevereiniteit der goddelijke genade.’ De spanningen concentreren zich o.a. om de ecumenische beweging, rondom Karl Barth, en rondom de liturgie. Ik wil mij hier bezighouden met de achtergrond der liturgische beweging. Wat wil de liturgische beweging? ‘In die vaste vorm van verkeer met God, welke God aan de kerk gaf’ schrijft Dr. G. v.d. Leeuw in zijn ‘Liturgiek’, ‘wil de Nederl. Hervormde kerk nu in de liturgie treden’. De kiem van het liturgisch leven legde Christus neer in Zijn opdracht: ‘Doet dit tot mijner gedachtenis’ en de grondvorm van die ontmoeting tussen kerk, gelovige en God komt van Hem. Steeds echter is er ontwikkeling, groei en aanpassing. Elementen verdwijnen, nieuwe vormen komen. Liturgie is nu eenmaal leven en ademhalen van het Lichaam dat wij kerk noemen (Prof. Dr. Jos Bakhuizen van den Brink). In haar wordt voortdurend de kerk zichtbaar maar steeds moet deze kerk zich afvragen of er, gezien vanuit de Schrift en de oudste vormen van de christelijke eredienst, geen wijziging van vormen nodig is. Dit laatste zal vooral de taak zijn der liturgische beweging welke, naar de woorden van Dr. v.d. Leeuw in ‘Zijn Sacramentstheologie’ ‘aller- | |
[pagina 138]
| |
minst een soort romantische, antiquarische liefhebberij is van een aantal aesthetisch aangelegden doch integendeel een poging om weer door te dringen tot het hart van het christelijke leven zoals het klopt in de eredienst van waaruit het zich eerst in dogma en confessie ontplooien zou’. Niet zonder bedoeling heb ik Prof. van der Leeuw aan het woord gelaten omdat hij in de Nederl. Hervormde kerk wel de voornaamste stuwer en theoloog is van deze beweging. Met Dr. W. Aalders, Prof. Dr. J.N. Bakhuizen van den Brink, Ds. A. Faber en enkele anderen vormt hij de redactie van het voorname, degelijke en belangrijke hervormde tijdschrift voor Liturgie: ‘Kerk en Eredienst’. Deze liturgische beweging tracht op de eerste plaats het besef wakker te roepen dat het centrum vann de eredienst vooral het Sacrament is. Feitelijk werd de kansel, de preek middenpunt en daardoor komt het sacrament niet tot zijn recht. In de eredienst zijn de gelovige teruggedrongen tot een luisterende, vormloze schare en komt de predikant te zeer alleen aan het woord. God nadert tot die stille gemeente door een stem en vaak verloopt dan de verkondiging in louter catechisatie of ‘stichtelijk essai’. De avondmaalsviering verdween uit de geregelde dienst. Gezang en gebeden omlijsten de preek. In een hoek van de kerk hing ergens onder de preekstoel de doopvont in de vorm van een bekken en aan losse tafels ging men enkele malen per jaar tot het avondmaal. Zo ontstond in die lege ruimte een verkondiging met een mager schema van liturgie, zonder verband met het sacrament. Sacramenten en eredienst horen bijeen. Gezangen en gebeden moeten ook het avondmaal omringen dat een | |
[pagina 139]
| |
teken is en zegel van 's Heren offer. Daarin ontmoeten de gelovigen hun Heer en Heiland; daarin treden zij met elkaar in gemeenschap: graankorrels die één brood vormen (Didache). Hier is de kerk, de gemeente van Christus actief en bewust van haar geloof, aanwezig, de vergeving der zonden ontvangend. In hem die gelooft, komt Christus dan tegenwoordig: Maranatha - de Heer is gekomen. Het avondmaal is een tafelgemeenschap welke tot stand komt door het offer van Christus. Dit offer des Heren zou niet werkelijk volbracht zijn wanneer de mensen niet in het offer traden, daaraan deel hebben en daarom in de verkondiging van gelijktijdigheid komen te staan. Maar - en hier ligt het verschil met onze katholieke opvatting - dit avondmaal blijft een maaltijd die begint en eindigt. Wanneer het sacrament niet bediend wordt is Christus afwezig; alleen in de ritus, in de handeling zelf komt Hij en Zijn verlossingswerk tegenwoordig. In onze terminologie uitgedrukt wil dit zeggen dat een transsubstantiatie niet aanvaard wordt en dat offer en maal nooit mogen gescheiden zijn. Het nuttigen - aldus hun opvatting - van de sacramentele spijs doet de mens in Christus zijn en Christus in de mens: een mystiek-existentiële gemeenschap komt tot stand. Christus komt in de gelovige en Zijn offer is tegenwoordig in de ritus: het wordt voltrokken in en door de communie. Men legt verder de nadruk op de epiclese: de neerdaling van den Geest, luisterend naar het smekend geroep der gelovigen, over brood en wijn. Want de Geest maakt de handeling die geschiedt, tot een sacramenteel offer. Het wezen van het Sacrament is dus dat de Heer komt: Maranatha. | |
[pagina 140]
| |
Ofschoon ik in deze opvatting duidelijk Bijbelse oorsprong bespeur, voel ik er tevens in de aandacht voor het primitieve denken van den oorspronkelijken mens en de afwijzing van het moderne, rationalistische gedachtenproces, voel ik erin de invloed van de mysterietheologie van Dom Casel, waarvan Prof. v.d. Leeuw beweert dat het de belangrijkste en diepst ingrijpende theologische stroming is sedert anderhalve eeuw, naast die van Karl Barth en wellicht nog in sterkere mate. Met sympathie begroet hij ook Voniers werk ‘Het Sacrament van het kruisoffer’. Ook de andere sacramenten komen sterker in de belangstelling naar voren maar 't hoofdaccent ligt op het maal ‘als de meest-directe representatie van Christus' offer’. De prediking van Gods woord wordt evenwel niet verwaarloosd. De hele liturgie immers is prediking en verkondiging van Zijn woord, openbaring van Zijn bedoeling en werken in handeling, gebaar en woorden. God kan ons nader treden in beiden: in ritus en in preek. Hij is er verborgen in aanwezig en de Geest bezit de macht om Zijn openbaring en Zijn genadewerkelijkheid tot ons te brengen. Diezelfde Geest opent 't hart voor hetgeen vanaf de preekstoel wordt verkondigd. Hij schept de gemeenschap met Christus' Lichaam en Bloed in den dis. Hij bewerkt in de doop de inlijving van Christus en de reiniginng van zonden. De woordverkondiging blijft in de eredienst allereerst levende gemeenschap met den tegenwoordige God. Het Woord Gods, het sacrament, het gebed vormen één dienst. Zó tracht de nieuwe eredienst haar bijbelse structuur te vinden waarbij èn verkondiging èn sacrament tot hun recht komen. In de kerk krijgen dan avondmaal- | |
[pagina 141]
| |
tafel, kansel en doopvont een vaste plaats zó dat uit hun onderlinge verhouding de eenheid van den dienst duidelijk spreekt en geen onderdelen elkaar verdringen. Wat Brom in zijn ‘Gesprek over de eenheid der kerk’ kernbeginsel noemt van waar Moederkerk en Hervorming uiteen groeien, is voor deze liturgische beweging juist het centrale uitgangspunt: de Incarnatie. Liturgie immers is de boodschap en de viering van deze menswording, van het Komen Gods: het gehele leven van Christus, van ontvangenis tot Hemelvaart, komt erin tegenwoordig. ‘In deze beweging, schrijft Prof. Berkouwer, gaat het om de betekenis, de functie van het geloof in de menswording des Woords als grondvorm voor het leven der gemeente in haar dienst en ontmoeing met God.’ Het accent ligt zeer sterk op de voortzetting van de Incarnatie in een sacramentele werkelijkheid en in de kerk. Vele reformatorische theologen hebben bezwaren geuit tegen deze liturgische beweging en haar achtergrond. Noordmans fundeerde deze reeds - scherp en indringend - in 1939 in zijn boek ‘Liturgie’. En in de laatste nummers van de ‘Waagschaal’ waarschuwt hij naar aanleiding van de Sacramentstheologie van v.d. Leeuw tegen de toepassing van de phenomenologische methode in de theologie en signaleert de invloed van het ‘Newmancomplex’ d.i. ‘de neiging om toe te geven aan de lust om op historisch drijfzand te gaan wandelen, men ziet dan de wandelaar op dit historisch drijfzand wegzinken tot hij “deep in history” is, zoals Newman 't noemde en ophoudt protestant te zijn’. Berkouwer zegt vlakweg dat een incarnatietheologie in de reformatie niet consekwent is maar wel in de roomse theologie. | |
[pagina 142]
| |
Leidt deze beweging naar Rome? is tenslotte de vraag, welke door deze theologen gesteld wordt. Een belangrijk deel van deze discussie concentreert zich op 't al of niet aanwezig zijn van dit gevaar. Prof. v.d. Leeuw beantwoordt deze vraag met ontkenning: hij noemt 't een populaire legende. De Nederl. Herv. kerk zoekt haar plaats in de liturgie op reformatorische wijze, uitgaande van een reformatorische visie. Evenals deze kerk wijst deze liturgische beweging uitdrukkelijk af wat zij noemt: het vastleggen van de Geest Gods in de kerk en het opbergen van Zijn genade in het sacrament. Nooit zal men er een kerkelijk gezag aanvaarden als de door Christus zelf ingestelde instantie welke het woord Gods vanuit Bijbel en traditie aan ons onfeilbaar voorlegt. Steeds zal zij de opvatting afwijzen dat het hierarchisch leergezag de grondslag is van de sacramentenleer. Dit gezag bestaat volgens hen alleen in zover het kan steunen op de Schrift en het is gevestigd, niet in de clerus maar in de ganse gemeente. De dienende functie der kerk brengt altijd mee dat zij de beweging van de Geest vrijlaat en zich steeds heroriënteren moet naar de Schrift. Vandaar dat zij aan onze kerk rationalisatie verwijten van de mysteries en de mecanisatie van het geloof. Op het punt van het avondmaal zal deze beweging nooit de epiclese verwisselen voor transsubstantiatie, nooit een consecratie dulden waarin brood en wijn door de woorden van de priester veranderd worden in het Lichaam en Bloed van Christus. Van der Leeuw drukt zijn critiek in deze woorden uit: ‘de smeking is weg en daarmede de aanbiddende afhankelijkheid vervangen door automatisme’. Toch lijkt het mij dat met deze nieuwe sacraments- | |
[pagina 143]
| |
theologie en de doorzetting ervan in een reformatorische liturgie de gemeenschap welke wij beiden in Christus bezitten, tot dieperee bewustwording kan komen: we naderen elkaar in het herdenken en beleven van het komen Gods onder ons, in het centrale, alles beïnvloedende feit van de menswording die niet enkel in het verkondigen van Gods woord maar ook in het meedelen van werkelijkheden langs symbolen wordt doorgezet. Misschien dat de katholieke theologie en de prediking meer de aandacht moeten richten op de dienende functie der kerk, niet zozeer het accent blijven leggen op transsubstantiatie maar op het mysterie van Christus' tegenwoordigheid dat niet verklaard moet worden maar geloofd. Ik geloof niet dat door deze beweging - welke nog steeds in de vorm van gesprek zich ontplooit, de reformatie in de crisis verkeert, maar dat hierdoor o.a. de Ned. Herv. kerk in een periode gekomen is van vernieuwing en nieuw leven. En juist door deze liturgie zullen velen niet als pelgrims naar Rome gaan maar in en door hun eigen kerk in Christus leven en met Hem sterven. |
|