Roeping. Jaargang 27(1950-1951)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] Jacques Idserda Miroir de peine van Henri Ghéon. I Agonie au jardin De getrouwen ingeslapen in het duister, door Zijn Vader in de hemel zelfs verlaten, de vogelloze bomen zonder luister, onoverwinnelijke leegte bovenmate. Is er dan niemand om met Hem te blijven waken binnen de muren van een uitzichtloze nacht, niemand die Zijn eenzaamheid meer kan genaken, met Hem vergeefs op 't eerste lichten wacht? Bij 't open raam waarvoor zij talmen kon in vroeger dagen van gelukkig zijn, turend naar de groene heuvel in de zon, weet nu Zijn moeder slechts Zijn angst en pijn en strijdt met Hem Zijn laatste strijd nu zij alléén haar stille tranen schreit. [pagina 130] [p. 130] II Flagellation Ik die voor Jou bezorgd was om een kleine wesp, die mij bekommerde om Jouw geringst verdriet: een vliegj' in 't oog, een speld, een losse gesp of minder nog dat slechts een moeder ziet, Als mij gezegd was dat de mensen 't zouden wagen weldra dit schoon bezit mij af te grijpen, volmaakte vrucht door mij gedragen om tot een zomer en een herfst te rijpen, Ik had Gods liefde die mijn liefde is diep in mijzelve weggeborgen en mij Zijn marteling en droefenis gemaakt tot mijn onuitgesproken zorgen. Waarom ben ik slechts van het geselriet de weerklank maar de wonden niet? [pagina 131] [p. 131] III Couronnement d' épines Gij moeders die mijn zusters zijt, slechts gij weet wat een moeder zich kan dromen die gans gelukkig in haar schamelheid het liefste in haar armen heeft genomen. Heb ik gezondigd dan, mijn zoon, toen ik Uw hoofd met bloemen heb omwonden, heeft om mijn liefde nu een doornenkroon Uw schoon gelaat geschonden? O zwakke Prins, wat hebt Gij U verworven: de purp'ren spot die om Uw lichaam plooit, de scherpe smaad diep ingekorven. Als zich dan zó mijn zoete droom voltooit, vergeef mij dat ik U van mijn onpeilbaar leed in dit Uw pover rijk mijn Koning weet. [pagina 132] [p. 132] IV Portement de Croix Hij mag niet weten dat ik Hem hier langs zie gaan, te zwaar reeds is het Hem dit éne kruis te dragen, laat mij hier stil tussen de velen staan, en zo ik niet meer kan, wilt mij dan schragen. Wat ben ik dan een vrouw onder de vrouwen, Hij sterft voor allen, niet voor mij alleen, mijn zoon, laat U mijn tranen niet berouwen, denk niet aan mij nu 'k over U en allen ween. Een ander zal dus nu Zijn hoofd en handen drogen, een ander zal de sporen kussen van Zijn voet, onder het kruishout zal een ander zijn gebogen, en ik die het aanschouwen moet, ik, die Zijn moeder ben, zal slechts terzijde staan en vallen in het stof als Hij voorbij zal gaan. [pagina 133] [p. 133] V Crucifixion Ik ben de moeder slechts van smarten die machteloos onder het kruishout staat, een God die sterft: geheimenis des harten, ik zie alleen een kind dat mij verlaten gaat. Moge de hemel niet mijn leed verzachten, opdat ik niet Zijn Goddelijke wil weerstreve wil ik mijzelve de geringste achten, laat mij alleen mijn tranen mij vergeven. Ik zal het kind dat Hij mij geeft aanvaarden, wij zullen samen keren naar ons huis, maar dit is immers van te weinig waarde nu 'k Hem moet achterlaten aan het kruis. Wanneer ik van het liefste afscheid heb genomen zullen allen als mijn kind'ren tot mij komen. Vorige Volgende