| |
| |
| |
Andre Dements
De graaf is weergekeerd
Drama in vijf bedrijven
Personen:
Boudewijn IX, graaf van Vlaanderen en Henegouwen, keizer van de Grieken |
Gravin Johanna, zijn dochter |
Joos van Meteren, raadgever van de gravin |
Maria van Meteren, zijn dochtertje |
Aldwin, klerk bij Joos van Meteren |
Berthilde, huishoudster bij Joos van Meteren |
Van Wijnen, ridder uit het gevolg van de gravin |
Van Loocke, ridder uit het gevolg van de gravin |
Mauclerc, hertog van Bretagne |
Een bode |
Vier boeren. |
Het stuk speelt te Rijsel in 1225.
| |
Eerste Bedrijf
Werkkamer van Joos van Meteren, raadgever van de gravin.
Vader, ik blijf in je kamer, tot je zult beloofd hebben, dat je met mij naar Meteren gaat.
Waarom wil je mij naar Meteren hebben, kind?
De druiven en de noten zijn rijp; en ook ik verveel mij hier.
| |
| |
Hoor je, Aldwin? Een vader is er maar om te gehoorzamen aan zijn dochter.
Wat trek je een gezicht, mijn kind! Je bent een meisje van kop tot teen. Je weet dat ik niet altijd even graag naar Meteren ga; de herinneringen aan je moeder laten er mij soms niet met rust.
En ook de gravin heeft mijn diensten nodig.
Je bent toch niet aan de gravin gebonden?
Ik ben gebonden aan mijn plicht.
Van wie zou ik nog kunnen houden, als jij er niet meer moest zijn? Aan liefde heb ik geen behoefte meer; maar jou missen kan ik niet.
Wil je niet voor acht dagen met mij medegaan? Ik zou graag, voor het winter wordt, te Meteren zijn. Ik heb het beloofd.
Aan de kameraden met wie ik gewoon ben daar te spelen. Aan Ida, Elisabeth en Iwein. Iwein heeft het mij doen zweren.
Eindelijk begrijp ik je. Ik noem je nog altijd kind, omdat de jaren die ons scheiden dezelfde blijven. Maar straks zal je geen kind meer zijn.
Zul je doen wat ik vraag, vadertje?
Ik heb het reeds gezeid, dat de ouders er zijn om aan hun kinderen te gehoorzamen. Anders zijn we volstrekt overbodig. (Tot Aldwin) Wat zal ik doen? Heb je geluisterd naar ons gesprek?
Ik meen dat Maria geen ongelijk heeft.
| |
| |
Dan heeft haar vader geen gelijk.
Het is reeds lang, dat u verlof genomen hebt. Nu komen de laatste schone dagen van het jaar.
De staatsaangelegenheden blijven mij bekommeren. Er zou moeten klaarheid komen in de huwelijkstoestand van de gravin.
Zo lang er wordt geaarzeld, kan er geen klaarheid zijn.
Ik begrijp je ongeduld, jonge vriend. Vijf en twintig jaar geleden zou ik waarschijnlijk als jij gesproken hebben. (Tot Maria) Ga nu naar beneden, kind; ik heb veel werk.
Je hebt nog niets beloofd.
Wij zullen voor het einde van de week naar Meteren gaan.
Waarom heb je dat niet van eerstaf gezeid?
Je bent een brave, lieve vader.
En als ik je niet je zin gegeven had?
Dat zou je nooit geweigerd hebben! (Lachend af.)
Waarom kunnen wij niet allen als kinderen spelen? Voor ons, volwassen mensen, is het leven slechts een wakker worden uit een schone droom. Kom met ons mede naar onze boerderij te Meteren, jonge vriend. Het zal je een juister inzicht in je meester schenken, als je de plaats gezien hebt waar hij de gelukkigste jaren van zijn leven heeft doorgebracht. Aanvaard?
Als ik de toelating krijg van vader abt...
Als ik het vraag, stemt hij zeker toe. (Spottend) Mensen die zoveel macht hebben als hij en ik,
| |
| |
kunnen elkander moeilijk iets ontzeggen. Waar de gezagdragers elkander niet meer steunen, gaat hun macht zeer vlug ten onder. Zij benijden wel elkander, maar mogen het koord niet doorsnijden waaraan zij samen boven een afgrond bengelen. Maar nu genoeg daarover. Lees nog eens de brief, die wij aan de koning van Frankrijk zullen zenden, vooraleer hij overgeschreven wordt.
In zover als hij belang heeft.
(leest) Wij moeten U, Genadige Koning, onder ogen brengen dat het graafschap niet langer in de onzekerheid, waarin het nu verkeert, wil blijven. Op verschillende plaatsen hebben opstootjes plaats gehad, die laten vermoeden dat de bevolking door vreemde agenten opgeruid wordt. Thans opnieuw, twintig jaar na de verdwijning van onze roemrijke graaf Boudewijn, de negende van die naam, Keizer van de Grieken, wordt het gerucht verspreid, dat hij niet gestorven is en terug zal keren om zijn volk te redden.
Houd even op. De zin moet eindigen met ‘gestorven is’. Schrap de laatste woorden.
Mag ik vragen waarom? Is het niet waar misschien? Moet ons volk niet gered worden? Zoals de toestand nu is, zijn wij veroordeeld om te verdwijnen. De gravin denkt meer aan haar slaapkamer dan aan haar land.
Zij is een mens, een arme, verwarde, door zichzelf gekwelde mens.
Mocht het waar zijn, dat de oude graaf nog leeft! Ik zie hem terugkeren, ingehaald door het volk en door de beste edelen omringd. Dan zou het uit zijn met gekonkel en vernedering.
Ik weet nog niet of het zijn en ons geluk zou
| |
| |
zijn. Men kan de bladzijden van de geschiedenis slechts omkeren om te lezen wat er op geschreven staat, niet om het aan te vullen of te verbeteren. De oude graaf behoort tot de geschiedenis en wij moeten vooruit. Schrap de laatste woorden. Als ons volk volgens Gods wereldplan een rol moet blijven spelen, zal het dat doen met een gravin, die eerder medelijden dan bewondering verdient.
Wij moeten toch niet laten gebeuren, terwijl wij werkeloos toezien. Als God...
Jij bent een monnik. Ik ben een oude leek. Zeg maar: als God...
Welja, als God de mensen niet vindt, die nodig zijn om zijn plannen te verwezenlijken...
Roept hij zijn mensen uit het niet.
Onze wil, onze geestdrift, onze vastberadenheid tellen toch tot iets?
Wie heeft ons dat alles geschonken? Wie heeft je gemaakt tot wat je bent? Je ouders? Je opvoeders? Jezelf? Ik zeg noch ja noch neen; maar er schemert mij langzamerhand iets klaarder voor de ogen: wij worden geleid, al weten wij niet juist waarheen. Als Boudewijn de Negende nog leeft, is het omdat hij nog een taak vervullen moet. Als Boudewijn de Negende naar Vlaanderen mocht wederkeren, zou het zijn omdat hem iemand zendt.
Wil je de brief eerst verder lezen?
(leest)
Van verschillende zijden wordt er bij de gravin op aangedrongen, dat zij haar huwelijk met Ferrand van Portugal ongeldig zou laten verklaren, om met Mauclerc, de hertog van Bretagne, in de
| |
| |
echt te kunnen treden. Wij zijn de mening toegedaan, dat de krijgsgevangenschap van onze wettige graaf, die nu reeds dertien jaar duurt, beter een einde zou nemen, opdat hij in al zijn rechten hersteld, zou kunnen verhinderen, dat Vlaanderen door wrok misleid, een partij zou kiezen, die voor de belangen van Frankrijk hoogst nadelig kon zijn. Een beslissing in deze netelige zaak mag niet uitblijven, of zij zal door de gebeurtenissen achterhaald worden.’
De brief mag overgeschreven worden. Wij zullen hem op het einde van de week aan de Franse gezant laten overhandigen.
Dat zal gebeuren. Maar als u toelaat, dat ik nog eens mijn mening zeg, ik voel niets voor uw getalm. Ik zou een bondgenootschap met Engeland sluiten.
Het leven heeft mij geleerd, dat je evenmin op je bondgenoten als op je vijanden vertrouwen moogt.
(op)
Mijnheer van Meteren, er is een bode gekomen vanwege de gravin. Hij vraagt, dat hij onmiddellijk bij u zou toegelaten worden.
(tot Aldwin)
Waarom lach je?
Ik kan mij nooit bedwingen, als ik hier van haast hoor spreken.
Je zult nog wel veranderen, eens dat je abt van je klooster bent, als je het ooit wordt.
Ik heb hem verteld, dat ik niet gewoon ben mij buiten adem te lopen.
Had hij genoeg eerbied voor jou om dat goed te keuren?
| |
| |
Ik heb niet willen luisteren naar wat hij allemaal geraasd heeft. Ik heb hem een stoel aangewezen en gezeid: ga zitten vent; koel af; word kalm en als je braaf bent, wil ik weleens gaan kijken of mijn meester je ontvangen kan. Hij wilde de trap opstormen; maar ik heb hem bij zijn schabbernak gepakt en nu zit hij kleintjes te zuchten tot het mij believen zal terug te keren. Om hem aan zijn verstand te brengen dat ongeduld een slechte zaak is, heb ik nog eerst de vloer uitgeveegd.
Wat is er gebeurd met de gravin?
Groot nieuws, schijnt het.
Ik wil niets vernemen. Wat nieuws zou er kunnen zijn, dan dat de gravin haar man terug zal krijgen of met een ander trouwt? Wat zijn de eerste en laatste gedachten van een vrouw als zij? Zij houdt meer van de mannen dan van haar volk.
Zij zou beter in een klooster opgesloten worden.
Men kan ook buiten een klooster in geur van heiligheid sterven. Zeg aan de bode, dat hij naar boven komt.
Die vent zal blij zijn, dat hij aan mijn bewaking is ontsnapt! (Af) .
Wat een wijf, wat een wijf!
De beste die ik vinden kon. Iedereen begrijpt dat een man als ik, die geen enkel ambt vervul en slechts raadgever van de gravin is, geen uitgelezen personeel betalen kan. Ik bezit evenwel een huishoudster, die als
| |
| |
een eigenaardigheid wordt beschouwd en daarom doen mag wat zij wil.
(Op)
Mijnheer van Meteren...
De gravin heeft laten vragen of u onmiddellijk bij haar wilt komen?
Over een uur zal ik in het gravenhof zijn.
Met uw oorlof moet ik u zeggen, dat de gravin u dringend wenst te spreken.
Ik ben hier nog een uur weerhouden. Dan kom ik zonder fout. Aldwin, wilt u onze bezoeker buitenleiden?
Aldwin en Bode af.
(Op na een korte poos).
Ik ben rap teruggekeerd, terwijl u nog alleen zijt. De bode heeft verklapt dat heel het gravenhof in rep en roer staat.
Heeft hij ook gezeid waarom?
Er moet een brief aangekomen zijn.
Vrouwenstreken, vrouwengrillen, vrouwenleed. Ik ga over een uur.
Juist daarom moet er tijd gewonnen worden.
Zou u niet beter zijn met meer verstand, om aan de bode te laten zeggen, dat de gravin de jongste benen heeft en zelf kan komen als ze zo haastig is?
Dikwijls is verstand niet anders dan gemis aan kracht.
Als je tijd hebt, pak een koffer in. Morgen ga ik met Maria naar Meteren. Je kunt meegaan of hier blijven, naar je zelf verlangt.
| |
| |
Ik ga mee. Het zou er lief uitzien, als ik u aan uzelf moest overlaten. (Af).
Een korte poos.
(Op).
Er schijnt in het gravenhof werkelijk iets belangrijks op til te zijn.
De gravin wordt wispelturiger met de dag. Een vrouw als zij is een beklagenswaardig wezen. Wie heel en al zijn land wil dienen, moet vrij van alle banden zijn. Johanna is niet vrij en wat gebeurt er met het land? Wij zijn zoals een haas, die door brakken wordt omsingeld. Wij zijn een volk van handelaars en boeren, priesters en kunstenaars, niet van soldaten en veroveraars. Wij zijn mensen die een thuis opbouwen, geen stichters van een rijk.
(Op).
Wilt u thans wat weten? De gravin staat beneden en vraagt naar u.
De bode is pas vertrokken en daar is zij zelf.
De gravin? Dat is nog nooit gebeurd.
Nooit dat zij er zo ontdaan uitzag als nu.
Wij mogen nooit over iets of iemand verwonderd zijn. Vraag haar beleefd, of zij wil naar boven komen.
Aan beleefdheid zal het niet ontbreken.
(Af).
Dit lijkt mij vreemder dan alles wat ik tot nu toe heb meegemaakt.
(Op).
Hoe kunt u zo traag zijn in mijn dienst, mijnheer van Meteren?
Ik ben heel en al in uw dienst, of wat hetzelf-
| |
| |
de is, in de dienst van mijn land. Uw bode is pas vertrokken.
Ik heb op zijn terugkomst niet gewacht en mij onmiddellijk op weg begeven. Ik moet u spreken over een zaak, die geen uitstel lijdt.
Ga zitten, vrouw gravin. Ik ben heel en al oor voor u.
(tot Aldwin):
Wie bent u?
Het is mijn klerk, een jonge monnik van Sint Berkijn. Mijn geheugen verzwakt naarmate ik ouder word en laat mij dikwijls in de steek. Hij houdt mij gezelschap, om de inhoud van de gesprekken die ik voer, op schrift te stellen.
Ik wil geen geschriften hebben, hoor je? Ga weg! Ben ik de gravin of ben ik het niet?
U zijt weer zo heftig, vrouw gravin.
Begint u ook opnieuw? Wanneer zal ik eindelijk toch eens gelukkig mogen zijn en niet beknord worden door degenen, die alles aan mij te danken hebben?
Ik wens niet liever, vrouw gravin, dan uit uw dienst te treden. Nog voor enige jaren terug te keren naar mijn boerderij, daar in de zonneschijn te lopen en geen mensen meer te zien, is alles wat ik verlang.
Omdat ik meen, dat u mij niet missen kunt.
Het is de waarheid, helaas, voor u en mij.
Begrijpt u dan niet, dat er iets heel ergs gebeurd moet zijn? (Zij weent).
| |
| |
Wat kan er voor ergs gebeurd zijn, als u hier in levenden lijve en vrij voor mij zit?
Van welke graaf wordt er gesproken?
Van Boudewijn, mijn vader.
Maar hij is mijn vader niet meer! Hij heeft mijn zusje en mij achtergelaten, toen wij kleine kinderen waren, om keizer van de Grieken te worden.
Om deel te nemen aan de kruistocht, vrouw gravin.
Wij hebben nooit een vader gehad! Met welk recht zou hij zich nu komen opdringen?
Het hangt gelukkig niet van onszelf af. God geeft ons de vaders en de kinders die Hij wil. Maar ik begrijp niets van heel de zaak.
Hij mag niet komen. Hij moet buiten het land blijven. Het is drie en twintig jaar geleden dat hij vertrok. Hij mocht nooit meer, nooit meer teruggekeerd zijn. Ik wil hem niet, ik zal hem nooit aanvaarden. Mijn kroon laat ik mij niet ontroven.
Vrouw gravin, waarom zijt u zo overstuur?
Ik wil niet, dat zij zouden zeggen: uw tijd is uit; trek u terug in een klooster.
Ik verlang soms naar een klooster, om rust te hebben.
Ik ben jong en heb nog niet geleefd. Ik wil niet in een hoekje weggedrumd worden, dag en nacht alleen. Ik wil iemand bij mij hebben, die van mij houdt. Als de koning van Frankrijk mijn man niet in vrijheid laat stellen, huw ik met de hertog van Bretagne.
| |
| |
Me dunkt, dat wij zo ver van de reden van uw bezoek zijn afgedwaald. Mag ik vernemen...
Hier is de brief. Lees hem en u weet alles. Maar lees hem luide, dat ik hem nogmaals hoor.
Een bode heeft hem gebracht.
Wie weet waar zulk gespuis al rondhangt? Als hij niet op de burcht bij het krijgsvolk is, kunt u beter raden dan ik waar hij gezocht moet worden.
(leest de brief).
Dierbare kinderen... Ik schrijf u uit Keulen, waar ik gisteren aangekomen ben. Ik had naar Vlaanderen kunnen doorreizen, maar het is beter dat ik niet onverwacht onder mijn onderdanen verschijn...
Hij heeft geen onderdanen meer!
... en ten andere ben ik zo slecht van klederen voorzien, dat ik mij wel zou moeten schamen bij u te komen in de lompen die ik draag. Twintig jaar lang ben ik door de Turken als een gemene slaaf behandeld geworden, nadat ik voor Adrianopel gevangen werd genomen. Ik heb lasten gedragen en als een ploegdier het land bewerkt. Dag en nacht, lieve kinderen, heb ik naar u verlangd en naar de vrijheid en de koelte onder de wilgen van mijn geboorteland.
God zou hem beter uit dit leven weggenomen hebben!
Daartoe heb ik u toch de brief gegeven!
U onderbreekt mij voortdurend.
Begrijpt u dan niet, dat ik mijn zenuwen geen meester ben?
| |
| |
(leest verder).
Toen ik geen hoop meer had en alleen berusting kende, werd ik op zekere dag door Duitse kooplieden opgemerkt, die mij voor vijftig zilveren marken hebben afgekocht. Zij hebben mij medegenomen en nu wacht ik hier tot mijn nieuwe klederen gemaakt zijn, om naar Vlaanderen terug te keren. Weldra moogt u mij verwachten. Het is mogelijk dat ik 's avonds laat of 's morgens vroeg zal komen, opdat mij niemand zou zien, want ik moet eerst met u spreken, voor ik iemand anders te woord sta en mijn waardigheid weer opneem.’
Hoort u met welke plannen hij naar hier komt? Maar ik aanvaard dat niet!
Als de persoon die deze brief geschreven heeft degene is voor wie hij zich uitgeeft, is hij ons aller heer en meester.
Ik moet ten einde lezen. ‘Ik ben oud en versleten. Niet vele jaren zal ik nog bij u kunnen zijn, maar als God het toelaat, zullen het gelukkige jaren worden, met de avondzonneschijn van uw liefde. Het lijden heeft mij geleerd het belangrijke in het leven van het bijkomstige te onderscheiden en niemand zal last van mij hebben. Wat ik nog vragen wou, verzamel het nodige geld, opdat ik de Duitse kooplieden zou kunnen terugbetalen wat ik hun gekost heb en hun ook een passende beloning zou kunnen geven. Opdat u zou geloven, dat ik het ben die tot u spreek, heb ik deze brief eigenhandig geschreven en ondertekend. God beware u, dierbare kinderen, en Hij beware ook uw vader, tot wij elkander, na zo lange scheiding, mogen wederzien. - Boudewijn van Vlaanderen, de negende van die naam.’
| |
| |
Hij heeft geen recht om weer te keren, na meer dan twintig jaar. Hij moet maar in een klooster gaan. Hij is toch oud, schrijft hij.
Spreek niet zo vlug, mevrouw. Dit is zeer ernstig.
Dat weet ik duizendmaal beter dan u. Uw leven kan er nauwelijks door beroerd worden, maar het mijne wordt erdoor afgesloten.
Wij moeten eerst onderzoeken of de brief wel echt is. Negentien jaar geleden is eens iemand naar ons land gekomen, die beweerde dat hij de verdwenen graaf van Vlaanderen was. Hij heette Bernard van Reyns en was een gewoon bedrieger. De bevolking van Rijsel en Roubaix heeft hem toegejuicht en talrijke edelen zwoeren hem trouw. Ikzelf geloofde eerst, omdat ik hoopte, dat hij de echte graaf was, maar toen ik hem ontmoette, zag ik mijn dwaling in. De diepe stroom, die soms van hart tot hart twee mannen bindt, en die ik voelde telkens ik met uw vader sprak, doorvoer mij niet.
Wat is er gebeurd met die bedrieger? Zeg dat ook maar, al heb ik het als kind zo dikwijls reeds gehoord.
Wind u niet voortdurend op, mevrouw. Hij werd bij de Franse koning geroepen en wilde eerst niet gaan, tot hem een vrijgeleide werd ter hand gesteld. Het mocht hem niet baten. Hij werd te Compiègne scherp ondervraagd en toen werd het voor ieder duidelijk, dat hij een bedrieger was. Hij vluchtte uit de stad, maar werd enige dagen later aangehouden en op een schandelijke manier ter dood gebracht. Als degene die deze brief geschreven heeft, ook een bedrieger is,
| |
| |
zou hij kunnen weten wat een lot hem wacht. Dat uitzicht van de zaak beangstigt mij.
Ik heb de brief vergeleken met het handschrift van mijn vader.
Laat de brief hier. Ik zal hem onderzoeken.
Hij is echt. Er is geen twijfel aan.
Waarom zijt u dan niet blij dat uw vader wederkeert?
Ik heb nooit een vader gehad. Als hij van ons gehouden had, zou hij nooit naar het Oosten zijn gegaan. Want wat is het gevolg geweest? In de plaats van het Heilig Graf te bevrijden, wordt hij keizer van Constantinopel. Moeder reist hem achterna en sterft onderweg. Mijn zusje en ik blijven als kleine weeskinderen over en worden door de koning van Frankrijk opgeëist. Hij zou voor onze opvoeding instaan en hij heeft het gedaan op zijn manier. Had hij ons kunnen van kant maken, zonder dat het iemand wist, hij zou het niet nagelaten hebben - om het land te roven. Maar hij heeft niemand gevonden die het aandurfde twee kinderen te vermoorden.
Meent u dat echt? Dat er niet een man zou kunnen gevonden worden, die twee weerloze kinderen wil vermoorden? Voor geld krijgt men alles gedaan. Als een mens maar weet, dat zijn misdaad betaald en nooit bekend zal worden, is hij tot alles in staat. Wij moeten daaraan denken, vrouw gravin, bijwijlen in ons eigen leven.
Ik kan u onomwonden zeggen wat ik denk,
| |
| |
omdat ik u niet vrees. U zijt een vrouw, gravin, en sedert ik u ken meer op uw geluk dan op uw eer gesteld.
Heb ik niet genoeg geleden? Mag ik niet zo goed als de geringste onder mijn onderdanen gelukkig zijn? O, veel liever was ik in een hut geboren en had ik armoede geleden, dan te moeten zitten schreien op een troon. U schijnt het geluk te misprijzen, omdat u oud geworden bent en alles bezit wat u verlangt. Maar het geluk is schoon, is alles voor de mens.
Wat is geluk voor u, wat is geluk voor mij? Een verschillend iets voor iedereen. Als het waar mocht zijn, dat uw vader naar Vlaanderen terug zal keren, zou uw leven een andere richting kunnen kiezen. Dan zou er mogelijk toch een stil geluk bestaan.
Ergens in een klooster, bedoelt u? liever sla ik de hand aan mijzelf, dan dat ik mij levend zou laten begraven.
Noch het een noch het ander mag u doen.
Zij zullen er mij toe verplichten!
Mijn vader, de koning van Frankrijk, u en allen die menen u in 't gevlij te moeten komen. Maar ik zal geen troonafstand doen, hoort u! Ik zweer...
Zweer niet! Het rouwt ons immer, later.
Ik zweer dat ik mij niet goedschiks zal laten wegwerpen, zoals men het met een gebroken voorwerp doet. U denkt eraan mij te verraden, terwijl u thans naar mij kijkt.
Ik denk aan het welzijn van ons vaderland, mevrouw!
U kunt zo spreken, omdat u niet meer bemint.
| |
| |
U leeft als een kluizenaar.
Is er geen andere liefde volgens u, dan het gevoel dat man en vrouw te zamen brengt? Ach vrouw gravin, was dat de liefde maar! Het is niet anders dan wat rook; het vuur ligt dieper. Spreek mij van wat een moeder gevoelt voor haar kind; spreek mij van wat geest en hart aan een grote zaak kan binden. Dat is méér liefde, dan het wilde jagen op elkander dat u zo heet.
Wat er nu ook van zij, als vader terugkeert, zal ik mij niet goedschiks aan zijn eisen onderwerpen.
Wat zult u daartegen doen?
Ik heb ook trouwe, jonge en vurige mannen om mij heen. Als ik daartoe het verlangen moest uitdrukken, zouden zij alles voor mij wagen.
Wantrouw hen allen. Wat kan er hen toe drijven u zo verknocht te zijn? Maak u geen begoochelingen, vrouw gravin. Wees kalm en redelijk en tref geen overhaast besluit. Het is nog niet honderd ten honderd zeker, dat de brief die u gekregen heeft van uw vader afkomstig is.
Daar is geen twijfel aan.
Het is niet zeker, dat de persoon die de brief geschreven heeft, ooit naar Vlaanderen komt.
Als vader is zoals hij mij beschreven werd, zal hij komen.
Dan kunnen wij niet twijfelen aan onze plicht.
Hij zal mij moeten onttronen met geweld. (Na een poos stilte): Hij zal mij moeten onttronen met geweld. Hoort u het niet?
| |
| |
Ik heb het zeer goed gehoord.
Waarom spreekt u dan niet?
Het is niet goed te spreken voor men heeft nagedacht.
U spreekt altijd van nadenken. Maar ik ben dat beu geworden. Nu zal ik handelen zonder uw raad en desnoods tegen uw raad in. Mijn geluk is het zijne waard. Boudewijn IX heeft niet het recht terug te keren, als het is met de bedoeling hier te blijven. Wil hij het land in opschudding brengen, dan zal ik weten hoe ik mij verdedigen moet.
Denkt u dan niet wat het betekent, een vader voor een kind?
Ik heb hem nooit gezien en niemand heeft hem opgelegd ons te verlaten. Ik ga terug naar het gravenhof. Houdt u voor gewaarschuwd; ik zal niet aarzelen bij de verdediging van mijn recht. Ik ga. U hoeft mij niet te vergezellen tot beneden. Ik weet de weg alleen.
Ik zou het mijzelf niet kunnen vergeven, als ik u onhoffelijk bejegenen moest. (Beiden af) .
(Op. Gaat bij de tafel zitten. Staat weer op en gaat bij het venster staan).
(Op). Weet u wat er met de gravin gebeurd is, jongeheer?
Ik weet het niet en als ik het weten mocht, zou ik het je niet zeggen, want ik vind dat je al te nieuwsgierig bent. De staatszaken zijn niet voor de straat bestemd.
Ach zo! Het heeft mij reeds een hele tijd gedocht, dat je door hoogmoed werd gekweld. Mijn va-
| |
| |
der heeft me meer dan eens gezeid: als niet komt tot iet, kent iet zichzelven niet.
Is mijn aanwezigheid u onaangenaam? Ik zal u niet meer hinderen, zeergeleerde klerk. Maar zeg mij eerst op welk kasteel dat u geboren werd? Op dat van Geenland, meen ik toch! Mijnheer Van Meteren heeft uit goedheid reeds veel dwaasheden begaan, maar er is een grens die beter nooit overschreden wordt. Men kan soms zo hoogmoedig worden, dat men de straf uitlokt die men verdient.
Ik luister niet meer; laat mij werken.
Ik ga, ik ga onmiddellijk, hooggeleerde klerk. Mijnheer Van Meteren heeft het zover gebracht, dat hij de invloedrijkste man in Vlaanderen is. Hij heeft mij nooit gezeid, dat hij te knap is om met mij te spreken.
(Op. Tot Berthilda). Wij gaan dus naar Meteren, zo vlug mogelijk. Anders zullen wij misschien niet meer kunnen vertrekken.
Ik heb u horen kibbelen...
Haar opdringerigheid werkt mij voortdurend op de zenuwen. Hoe is het mogelijk?...
Dat ik haar duld? Ach, Aldwin, meen je dat ik haar niet ken zoals zij is? Zij wil alles weten, alles bepraten, alles beoordelen, omdat zij er onbewust overtuigd van is, dat alles om haar draait. Zij heeft haar fouten en gebreken, maar als ze die niet had, zou zij er andere hebben, die niet min gevaarlijk zijn.
| |
| |
Ik kon het met een andere huishoudster tienmaal slechter getroffen hebben. Een mens is tot alles in staat; tracht dat eens te begrijpen in zijn volle betekenis. Schrijf nu de inhoud op van het gesprek dat ik met gravin Johanna heb gehad. Rijsel, de zevende in September, 1225. Omstreeks tien uur in de morgen is een bode gekomen vanwege de gravin, om mij te zeggen dat ik onmiddellijk bij haar moest komen. Ik heb beloofd dat ik mij een uur later bij haar zou begeven. Die tijd moet haar te lang geschenen hebben, want ondertussen is zij zelf gekomen. Zij verklaarde dat zij een brief ontvangen had, waarin haar vader, Boudewijn IX, die reeds een en twintig jaar als keizer van de Grieken verdwenen is, haar had laten weten dat hij nog in leven is.
Waarom ben je zo opgewonden?
Maar dan is ons lijden uit!
Wie weet of het nu niet pas begint?
Als Boudewijn leeft, is het land gered.
Eerst schrijven en daarna kun je dromen. Ga verder. Hij werd door Duitse kooplieden uit slavernij bevrijd en bevindt zich thans te Keulen, vanwaar hij spoedig naar Vlaanderen zal overkomen. De gravin heeft verklaard dat de brief echt is, wat ik evenwel nog moet nagaan. Daarop heeft zij gezworen niet te zullen dulden dat, als Boudewijn terugkeert, hij graaf zou worden. Hevig opgewonden heeft zij verzekerd niet te willen afstand doen van de macht, latende uitschijnen, dat zij het liever op een bloedige strijd zou laten aankomen...
| |
| |
Het is de naakte waarheid, lieve vriend.
Ik kan het niet begrijpen. Hij is toch haar vader!
Zij heeft hem nooit gekend. Kan een man die wij niet kennen werkelijk onze vader zijn? De gravin heeft een ongelukkig leven gehad. Zij is misopgevoed geworden.
Meent u werkelijk dat zij zich verzetten zou?
Dan is het beter een binnenlandse oorlog te verhinderen. Laat haar gevangen nemen.
Wat een gruwelijk onrecht raad je mij aan. Vergeet niet dat ik niets te bevelen of te verbieden heb. Het enige wat van mij gevraagd wordt, is raad.
Verlos ons van een gravin, die alleen aan huwen of gehuwd zijn denkt. Ik begrijp niet hoe u kunt aarzelen. Laat de keizer van de Grieken weer graaf van Vlaanderen worden; hij zal ons land tot een vrije en sterke staat inrichten.
Ik vraag mij alleen af, wat de bedoeling van de Voorzienigheid met dit alles is.
Kent u haar bedoeling niet, u kent haar wil. Stel een daad, mijnheer Van Meteren, ik smeek er u om, en heel het jonge geslacht met mij. Stel een daad, en red het vaderland, niet alleen voor deze eeuw, maar voor lengte van tijden.
Als Boudewijn zijn recht als graaf opeist, komt er strijd. Wordt de gravin nu opgesloten, dan breekt de strijd nog vlugger los. Wat zal het gevolg zijn van een oorlog waarin Vlamingen tegen Vlamingen staan, de
| |
| |
adel tegen het volk en de ene stad tegen de andere? Antwoord daarop.
Het moet niet noodzakelijk...
Dus zijn mijn vooruitzichten juist, ook volgens jou. Terwijl in het binnenland gevochten wordt, zal onze buitenlandse vijand toeslaan en wij zullen geen weerstand kunnen bieden. Erger nog. Onvermijdelijk zal de ene partij met de vijand heulen en maken dat een deel van het volk zijn ziel aan hem overlevert.
Dat zal niet gebeuren. Onze mensen bezitten fierheid genoeg om te weerstaan.
Meen je dat werkelijk? Dan ken je onze mensen, of beter, dan ken je de mensen niet. De grote menigte laat zich alleen door haar eigen onmiddellijke belangen leiden; voor haar zijn begrippen als vaderland en vrijheid van geen tel. Zij laat zich altijd lokken waar brood en plezier wordt beloofd.
Er wordt op de deur geklopt.
(Achter de deur).
Ik ben het, vader!
(Op).
O, ik meende dat je hier alleen was.
Moet je mij alleen spreken? Begin je ook al gevaarlijk te worden?
Waarom plaag je mij altijd, vader?
Omdat je mijn dochtertje bent en ik niemand anders heb, die ik plagen kan. Men waagt het niet met iemand van wie men niet houdt.
Je hoeft niet lang weg te blijven, want lange
| |
| |
geheimen hebben wij niet te vertellen. Niet waar, Maria?
Aldwin af.
Vader! Waarom ben je altijd stout?
Eens dat je zo oud bent als ik nu, zul je dat begrijpen. Nu is het beter het te verdragen.
Vader, ik ben gekomen om te zeggen, dat ik liever niet naar Meteren zou gaan.
Berthilda is bezig met de koffers in te pakken.
Dat is niet erg. Zij kunnen weer uitgepakt worden. Zij heeft toch anders niets te doen.
Krijg je nu ook grillen, kind?
Ik zou liever hier blijven. Ik heb Iwein van Loocke ontmoet op de straat. Hij is met zijn vader en zijn moeder naar de stad gekomen. Als wij nu naar Meteren gaan, zal er ginder niemand zijn met wie ik kan spelen.
Maria, je bent te oud geworden om nog te spelen.
Wat is er, vader? Heb je verdriet?
Ik kijk maar even door het venster naar de straat. De vaders doen dat dikwijls als hun kinderen ouder worden.
Zul je hier blijven, vader?
Ik had er nu mijn gedacht op gesteld naar Meteren te gaan. Vlaanderen is enig schoon nu de herfst begint, en ik denk eraan voorgoed uit de stad te gaan.
Doe dat niet, vadertje. Beloof dat je het niet doet.
Dan moet je Berthilda ervan op de hoogte stellen, dat wij voorlopig hier zullen blijven.
| |
| |
Ik ga onmiddellijk. Waarom heb je mij geplaagd?
Als je Aldwin ziet, zeg hem dat hij binnen komt.
Maria af.
(Na enige ogenblikken op).
Hier ben ik...
Weet je waarom de kinderen een vader hebben, Aldwin? Om goed te keuren wat zij verlangen. Ga maar zitten. Er moeten enige brieven geschreven worden aan de voornaamste edelen...
Berthilda klopt en treedt binnen:
De hertog van Bretagne wenst u te spreken.
Manclerc, die haar gevolgd heeft op.
Hier ben ik reeds. U bent een eenvoudige en rondborstige man als ik, mijnheer van Meteren. Er is groot en goed nieuws. De gravin heeft mij laten weten, dat zij in mijn huwelijksaanzoek zal toestemmen.
Wanneer heeft zij dat laten weten?
Zo juist heeft een bode mij haar brief gebracht. Vlaanderen en Bretagne komen onder één gezag; nu zullen wij de sluwe plannen van de koning van Frankrijk kunnen verijdelen. Maar waarom wenst u mij geen geluk? Of gelooft u mij niet?
Voortaan moet ik het ongelooflijke voor waar aannemen. De gravin is ziek.
Toch niet! Maar u bent tegen haar en mij gekant.
Waarom bent u naar hier gekomen? Wie ben ik? Ik draag geen enkele verantwoordelijkheid.
Er wordt geen enkele beslissing getroffen, of u hebt ze goedgekeurd.
| |
| |
Deze beslissing is volledig nieuw voor mij.
Zij zou misschien voorbarig kunnen zijn. Wij weten niet wat de dag van morgen ons brengen zal.
Zeg klaar en onomwonden wat u denkt!
Ik denk dat wij geen meester zijn over ons lot. Wacht nog acht dagen. Zijt u op het graafschap of op de gravin verliefd?
Uw antwoord is een bekentenis. Onthoud mijn raad, of het kon gebeuren, dat u wel de gravin maar niet het graafschap krijgt.
|
|