Roeping. Jaargang 27
(1950-1951)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
IEen prinsje kwam haar wekken
uit haar droomloze slaap,
een duif werd losgelaten
en werd haar tot satraap.
Diep in haar benen bekken
trof men een zilvervos,
een ooi begon te blaten
en wierp een sneeuwwit lam
op het smaragden mos.
| |
IIToen in de onbevangen
droomgeuren van jasmijn
het prinsje was verdwenen,
dook in een springfontein
de naamvrouw zonder wangen,
haar holle schedel sloeg
tegen de blauwe stenen.
Zij viste naar de gouden
juwelen, die zij droeg.
| |
IIIHet meisje wreef de nevels
uit ogen reeënbruin,
en donkergouden tressen
haren vielen schuin
over haar spits geheven
borsten van albast.
Een hinde kwam zich lessen
| |
[pagina 99]
| |
aan water en azuur
en heeft haar stil verrast.
| |
IVDe kinkhoorn aan haar lippen
blies zij de aarde vol
melancholie en rozen.
Een grijze toverkol
sprong uit twee zijden slippen
van haar bedauwd gewaad
en bond de wolkenloze
hemel aan de aarde
met een ragfijne draad.
| |
VMet lange diepe teugen
dronk zij de morgen in,
- bokaal van welbehagen
melodieus begin -
de adder werd een leugen,
de slak een anemoon,
de ooi begon te klagen
en lam en boterbloem
dronken de witte room.
| |
VIToen uit het kleed der pauwen
koos zij een paarse veer,
om ermee te beschermen
de rozen van haar eer.
In bossen en landouwen,
bij bergrivier en meer,
waar wolf en panter kermen
vleide zij haar leden
als een oase neer.
| |
[pagina 100]
| |
VIIDe prins van riet en lissen
woelde een helder wak
- kristallen waterwoning
met een gelelied dak -
en sprankelende vissen
met ogen van saffier
vlochten hem als koning
een troon van wortelstokken
in het donker wilde wier.
| |
VIIIPrinseenzaam in het water
sneed hij een rietfluit voor
de nymf riet hem verwachtte,
- o klankenrijk tresoor -
maar sneller was de sater,
wellustiger zijn mond
die gulzig schaterlachte,
als hij een waternymf
tussen rietpluimen vond.
| |
IXDe prins van riet en lissen
stierf van verdriet en pijn,
de nymf ging zich verhangen,
toen werd het water wijn
en stierven ook de vissen.
Het meisje dolf een graf
en sloot hun oud verlangen
voor fluit en riet en sater
en voor het zonlicht af.
| |
[pagina 101]
| |
XZeven scharlaken dwergen
betrokken er de wacht
en groene spechten klopten
een kleine dodenklacht,
de wijngaardslak der bergen
kroop uit zijn purperen huis
en blauwe duiven kropten
broedziek en zochten voor
elkander een tehuis.
| |
XIDe liefde bloeide onder
de grijs arduinen steen,
een kind sproot uit de spleten
een kind van elpenbeen
- een zacht en trillend wonder,
azuren middagbeeld -
Een smetteloze Lethe
ontwelde aan de grafsteen
en werd gevierendeeld.
| |
XIIEén stroom liep in de aarde,
één stroom liep naar omhoog,
één vloeide naar de bossen,
één langs de regenboog.
Het kind, dat spelevaarde,
werd overmand van slaap
en dromende van vossen
en watervlugge nymfen
ontwaakte het als knaap.
| |
[pagina 102]
| |
XIIIToen doodde hij de sater
en nam het meisje mee
- een dubbelster bij avond,
de tweeling van een ree -
Zij stroomden met het water
der Lethe naar het bos
en Orpheus, die hen later
naoogde in het riet,
brak in verrukking los.
|
|