| |
| |
| |
Robert Franquinet
Kapitelen in de wijngaard
Wanneer gij, nauwelijks 135 km. zuid-oostwaarts van Parijs, de oudste gothische kathedraal van het Ilede-France, te Sens, achter u gelaten hebt, brengt het landschap u een voorspel van de Bourgogne.
Door de zachte glooiïngen van deze vruchtbare heuvelen spoelt de Yonne zijn water en langs zijn speelse boorden bereikt gij Auxerre, evenals de meeste andere steden van dit land, een veste uit de heerschappij der Romeinen. Ergens op een klein Bourgondisch plein, op het terrasje onder de kastanjelaren, waar u de goudkleurige Chablis geschonken wordt, krijgt gij de gelegenheid om het stenen kantwerk te aanschouwen, dat gebouwd, vernietigd, herbouwd, beschadigd en gedeeltelijk hersteld werd tussen de vijfde en de vijftiende eeuw. Gedurende de godsdiensttwisten en de revoluties zijn de sculpturen van tympaan en voorgevel in stukken geslagen en vanuit dit labyrinth der zwaluwen, die hun nesten bouwen achter gespleten schouders en gescheurde heupstanden, dringt zich de jubel en de tragiek der eeuwen aan u op, het aan de waanzin rakend alternatief van scheppen en vernietigen. En zoals bij de meeste der oude kathedralen, schonk ook hier de razernij der mensen de bouwers nimmer het respijt om de torenspitsen tot de laatste granietblok op te trekken in het uitspansel.
Maar het is niet te Auxerre, dat wij ditmaal lang verpozen. Onze weg loopt langs de wilder wordende rivier zuidwaarts. De wateren zijn blauw; want het luchtruim boven de papavervelden en de wijngaarden, die als tapijten tegen de forser wordende bergen op liggen,
| |
| |
is diep-blauw in zijn koepel en bleker wordend van de hitte tegen de bewogen horizonten, met de felle cadmium-gelen en de lichte vermillioen-roden in de verbrandde zaadkoppen der grassen. Het loof van de wijnstruiken staat diepgroen tegen de roestige steengrond.
In de valleien, aan weerszijden van het stroomke, liggen de dorpen nog in hun middeleeuwse kleren. De grijze romaanse torens hebben telkens een honderdtal huizen rondom zich verzameld en er is sedert eeuwen sporadisch een nieuw bouwsel aan toegevoegd. Sommige, de oudste, liggen aan de rand der diepte, op de rots, waaruit eens de versterkingswallen werden gehakt, verbrokkeld en door heesters overwoekerd. Andere liggen dwars op de weg, wij rijden hen in en uit door de zware ridderpoorten, langs de witte en roze huizengevels, waaruit hier en daar het slank gebijteld basalt zijn spits boven de daken uit in het hemelveld steekt. Verder, links en rechts, laten we de beroemde kastelen van Fleurigny, van Tanlay, Ancy-le-Franc, Saint Fargean en andere terzijde om de Morvan zo spoedig mogelijk te bereiken.
Ge zijt hier ongeveer 250 km. bezuiden van de Notre-Dame. De Morvan is een eiland van Graniet in de Bourgogne, en waarvan de bergen 600 meter hoog opspringen boven het zeepeil.
In het noorden van deze wonderlijke streek bereikt ge Avallon, een klein stadje, dat op een hoogte ligt als een kladde grijze duiven op een grote steen, die zijn kop uit de groene gaarden opsteekt.
Aan de voet van deze oude burcht spoelt de Cousin door het ravijn zijn driftig water. De hellingen, die gij vanaf de wallen voor uw oog aan de weidse overkant langzaam ziet opzwellen, zijn rijk en weelderig. Het lie- | |
| |
felijke en het woeste wisselen zich hier verrassend af.
Van hieruit ziet gij de wegen wegsnellen langs de heuvelwanden, door de valleien en naar de blauwe perspectieven in tussen de opengebroken aardruggen. Oostwaarts slingerend naar het prachtige Semur, Vitteaux, Dyon... Zuidwaarts naar Saulieu met zijn meesterwerken uit de tiende, elfde en twaalfde eeuw, Autun met zijn romeinse poorten, arena en tempel en waar de middeleeuwen het schoonste tympaan hebben nagelaten van West-Europa, aan de voorgevel van de Lazaruskerk... Beaune, het hart der wijngaarden, waarvan de namen der Chateaux als harpstoten in de oren klinken van wie gewend is er zijn maal mee te besproeien, Chambertin, Clos-Vougot, Nuits-Saint-Georges, Rchebourg, Romanee-Conti, Pommard, Volnay en Meursault... Het is goed hier in September de eerste cru's te proeven; maar ondanks dat het dit jaar een uitmuntend wijnjaar wordt, zwenken wij van Avallon westwaarts af in een zon van Augustus, welke op onze hoofden neervonkt als in de doeken van Vincent van Gogh. De rotswanden zijn heet als vuur en de okernoten, die wild langs de wegen en de paden groeien, zijn vroeg rijp en regenen bij elke stoot over de schouders heen.
Onze rit gaat naar Vézelay; want is het niet om in dit wonderbaarlijk oord te herademen, dat wij de huisgoden vaarwel hebben gezegd. De mens immers heeft zijn penaten angstvallig bewaard... wellicht veranderden zij van namen; maar telt ook gij niet vele hunner onder uw huisgenoten; de krant, de post, de radio, het beursbericht, de culturele tijdschriften met hun autochtone betwetertjes, hun spitsvondige en egocentrische critici, die als de krielhaantjes rond de grote kip
| |
| |
krampachtig hun pootjes rekken... in de waan vertoevend het kostbare ei te hebben bevrucht..., de cultuurpessimistjes, de praatvaertjes met-hun-snikje-en-hun-glimlach en heel deze onbeduidende en overbodige wijze van tijdverdrijf, die gij meedraagt door de dagen als een soort ongeneesbaar geestelijk eczeem, waarbij de oude tradities van dobbelen, vogelpik, boogschieten en kegelen mij nog bekroond lijken.
Hier, te Vézelay hebt gij uw wereld hervonden.
Onder in het dal, langs de Cure die grillig over de kleingemalen rotsblokken zijn schuim spat, hadt gij nauwelijks tijd om nog een blik te werpen in het juweel der franse bourgondische gothiek, de kerk van Saint-Père-sous-Vèzelay, dit bloeisel van helderwitte steen, door Viollet le Duc zeer schoon gerestaureerd.
Boven op de natuurlijke burcht van graniet rust de kroon der romaanse kunst in een adem van tijdloosheid, een klare bron van de grote scheppingskracht der Kristelijke kunst, vóór de verwereldlijking en de hoofsheid der bourgondische vorsten, die over Frankrijk en Vlaanderen hun scepter zwaaiden, vóór het democratisch verval der clergé, vóór de wuftheid en de hoogmoed waarmede de kunst de macht en de praal van een gepriviligeerde klasse ging uitstralen, van kerkelijke en wereldse gezagsdragers, die in hun a-religieuse levensstijl de weg voorbereidden tot de Renaissance, de drempelsteen van de ontkersteninng in de Europese cultuur, waar de cultus der Heilige Drieëenheid in het wereldbesef onttroond werd voor de cultus van de Ik-mens.
Hier in de basiliek van de Heilige Maria-Magdalena, waarvan de dichter Paul Claudel zei, dat zij is als de ‘Nardi pistis’ uit het Evangelie, (het reukwerk des ge- | |
| |
Kapiteel: De Mystieke Molen. Naar een concept van Abbé Suger. Een profeet werpt het graan van de oude wet in de Molen, terwijl Sint Paulus het meel verzamelt. (Zelfde beeldhouwer als van het binnen-poortgewelf; eerste helft 12e eeuw)
| |
| |
loofs), dat haar patronesse over de voeten van Jezus-Christus uitwierp om ze met heur haren van het werelds stof zuiver te wassen.
Dit is het oord, dat niet alleen landschappelijk boven de landouwen vol wilde waters en vergruizelde romeinse badplaatsen, boven de donkere tapijten der wijngaarden en de moderne jacht der ‘super-cars’ tussen de zuidkust en de hoofdsteden van het Noorden, zijn transen in de oneindigheid van het uitspansel opbeurt; hier immers aanschouwt gij het veelvuldig beeld van de strijd tussen het Schepsel en het Beest, van het pad der Genade tussen de aardse zinnelijkheid en de roes der Liefde, die de geestelijke ootmoed met hymnische stem in u los doet zingen.
Hier wordt het heimwee werkelijkheid, waarvan ik eens in een donkere celhoek achter de ijzeren stangen, door nog een andere honger gekweld dan die naar de magere kost brood, spreken dierf:
‘En in dit geloof vergis ik mij niet,
welk vuur ook hun ogen verschroeide,
zij leven steeds feller in ons, die verlangen
te treden op scorpioenen en slangen
met de voetzool; want zag ik niet
dat er bloesems tussen de asschen bloeiden
van een oud bordeel en over het tympanon
van een kerkkarkas waaruit verwrongen orgelpijpen
als bazuinen steken van waan en werkelijkheid.
En over de gescheurde tekens van bazalt en krijt,
waarin engelen en saters naar elkander grijpen
dringt door de nevel een hoge Zon.’
De oude abdij, (in de zusteren-reeks van Cluny, Saulieu en Autun) werd rond de jaren 858 door Girard de
| |
| |
Roussillon, held van het gebarenlied, hier op de nog zichtbare resten van een romeins Castrum gebouwd. Hij schonk haar aan de Benedictijner monniken en in 878 werd de kerk door Paus Johannes de zevende ingezegend.
In de elfde eeuw was het klooster een onderdeel van Cluny, centrum van de Kristelijke cultuur dier dagen. In die eeuw ook droeg men naar Vézelay het stoffelijk overschot van de heilige Maria-Magdalena. - De middeleeuwse monnikenverhalen uit Bourgondië spreken daar in de meest wonderbaarlijke details over. - Het werd een pelgrimsoord voor geheel Europa.
Door de rijke giften konden de monniken de te klein geworden Carolingse kerk in 1006 verbouwen en het was Abbé Artaud die het romaanse koor en transept aanbracht. Opstand en oorlog, feodale twisten en omwentelingen verhinderden zijn werk en na een rampzalige brand, waarin duizend pelgrims om het leven kwamen, werd een herbegin gemaakt, waaraan we de rijkversierde portaalbogen van de Nartex te danken hebben. Zij behoren tot de meest rijpe romaanse sculpturen en tot de meest gaafbewaarde, die men thans nog in Europa vinden kan, in hun oorspronkelijke staat.
Het ajour-kapsel van bloemmotieven, vlechtwerken, gebladerte, rosetten en voluten, rond de bijbelse taferelen aangebracht, getuigt reeds van een verbazend vakmanschap. Maar hoe snel verliest gij deze eerste verwondering, wanneer uw oog over het stenen verhaal glijdt dat over de geboorte van Kristus, de Annonciata, het Bezoek, de Aanbidding der Wijzen, de Emmaüsgangers en de elf apostelen in het Cenakel te spreken begint en waaronder de Engelen des Oordeels en de Engelen die de demons bestrijden, de steunbalk dragen. Een zuiver- | |
| |
De Eva op een steunbalk uit de Kathedraal van Autun
(12e eeuw)
| |
| |
heid van uitdrukking en een eenvoud tevens, waarbij uw kunsttheorieën belachelijk onnodig blijken; want hoe verder gij vervoerd wordt langs bogen en coupolen, die op een blank woud van kapitelen (niet minder dan honderdvijftig) hun steun vinden, zult gij ervaren dat de kunstenaars, die hier hun beitel in het basalt hebben neergehamerd, als vogels zongen, die niet anders konden dan zij waren gebekt, om hun Oorsprong te loven.
Maar pas op, herinner u wat Claudel hier zei: ‘overdrijf de naïeve en volkse kant niet, deze steenhakkers, onder wie zich vele “clercen” en monnikken bevonden, kenden hun Oud- en Nieuw Testament op de toppen van hun vingers van buiten en van A tot Z.’
Nergens vindt gij er het cliché; want elke boog en elk kapiteel verraadt de voorkeur der bloemen, de durf en het verbeeldingsvermogen, de persoonlijke kracht en de vormelijke voorliefde en alleen de kennis en de bezieling deden uit zoveel beitelende handen die Eénheid bloeien! Maar zij kenden het leven ook. Zij wisten hoe de stem der engelen in Loth's oren geklonken moet hebben, om het lustoord der zonde achter zich te laten; kijk hoe hij te luisteren schijnt, hij is als de man die zo even nog langs de ossenwagen met de houten wijnton langs de straathelling opkroop; maar hij wendt tóch zijn hoofd nog even half om... als wil hij de hemel en zichzelf bedriegen... alsof het alleen maar was om even zijn ongeschoren kin te krabben; doch zijn voet verraadt zijn twijfel... Ah! Het gevecht met de ondeugd is zwaar. De tijd waarover onze cultuurpessimisten onophoudelijk jammeren, doemt ook op uit deze stenen tekens vol overspel, vol onrecht, vol zinnelijkheid, vol kwelling en vol angsten. Toorn, gierigheid, laster, zelfvernietiging, vinden hun plaats temidden der verheerlijking der
| |
| |
evangelische lessen. De duivels duiken op achter bedden en tafels, onder druiventrossen en bijenzwermen en hun schrikbarende maskers verschillen niet van de daemons der oervolkeren. En overal die lichamelijke pijn, die de geestelijke strijd begeleidt. Dit is geen goedmoedig zegevieren over het Kwaad, dit is een Realiteit, zoals men in onze moderne Religieuze Kunst, door de cultus van de uiterlijke sierlijkheid ontzield, nog slechts zelden aantreft.
Gaat er geen kreet van verontwaardiging op, wanneer wij de hiërarchie der vormen ondergeschikt maken aan de hiërarchie der gedachten? Zijn wij niet met handen en voeten gebonden aan wat sinds drie eeuwen het burgerlijk oog verlangt?
Deze romaanse verbeeldingskracht is zeker niet om het ‘aangename’ bekommerd en vertoont een stoutmoedigheid, welke onze nijvere kunstcritici hoogst onwaardig zouden achten en misschien door onze episcopale schoonheids-commissies zou verbannen worden. Hier staat het vlees zoals God het schiep en hier wordt het gekweld zoals de zinnen het kwellen. Hier zijn geen coiffeurs aan de haardos der kristussen werkzaam geweest en geen modescheppers aan zijn gemarteld karkas; want noch Abbé Artaud, noch abbé Suger eisten van de kunstenaars, dat zij de gekruiste Kristus, die de dood van allen stierf, (ook van de meest geteisterden!) zó zouden beelden, dat zijn stoffelijk overschot nog geschikt was voor een anatomische les...!
Maar laat ik u hier niet herinneren aan onze pretentieuze cultuurpenaten, hier, waar sedert mensenheugenis de berouwvolle het pad der genade hervond. Waar prinsen en vorsten naar toestroomden.
Waar Bernardus zijn tweede kruistocht predikte,
| |
| |
Kapiteel te Vezelay
(12e eeuw)
| |
| |
voor Koning Lodewijk de Zevende en waar een halve eeuw later de Koningen Richard Leeuwenhart van Engeland en Philippe Auguste van Frankrijk zich verenigden om voor de derde kruistocht uit te trekken.
Waar Franciscus van Assisië zijn eerste couvent in Frankrijk plaatsen deed.
In de zestiende eeuw vernielden de protestanten de abdij en door de tijd aangevreten bleef alleen tussen de ruïnes, de kerk staan, die, in staat van verval, door de jonge Viollet le Duc tussen 1840 en 1859 werd hersteld. Het deurgewelf van de voorzijde werd met behulp van de oude reliëfs en beelden geheel herbouwd. Het binnen- poortgewelf, dat tot de werkelijke kerkbeuken toegang verschaft, is vrijwel gaaf gebleven sedert 1125. Het is de zegevierende Kristus, uit wiens open handen de stralen der genade over de apostelen nederdalen, omringd door de volkeren der aarde, die hier op een magistrale wijze wordt geloofd. Petrus en Paulus symboliseren op de steunpilaren der Universele Kerk. Hun beelden behoren tot de meest ornamentale bloei der romaanse kunst. Ook hier als in vele kapitelen van vóór de helft der 12e eeuw, herkent men de hand van een der grootste beeldhouwers die Cluny heeft voortgebracht.
Uit de volkeren der aarde, die de glorie van Christus, (in de boog van de dierenriem) dragen, leest gij de laatste les; want sommigen hebben oren te groot voor hun lijf en anderen zijn zo klein, dat zij ladders nodig hebben om hun paard te bestijgen; maar de daemons zijn verdwenen en terzijde van deze stoet schijnen zelfs de grote Apostelen zich het eeuwig nieuw verhaal te doen van de kracht der Liefde.
En met dit beeld in uw oogappel en met dit beeld in
| |
| |
uw bestaan, daalt gij van het verweerde hoogland langs de oeroude waterputten naar beneden. Uit de straatstenen springen de stokrozen en de andere bloemstruiken langs de huizengevels op. Voor uw oog slingeren de wegen ten allen kanten weg in de bergplooien en voordat gij een van de vele kiest, is het goed uw dorst te laven met de heldere streekwijn... en ik verzeker u dat er een nieuwe mens in u, zingend langs het dalpad loopt!
| |
| |
De aanbidding van het gouden kalf.
(12e eeuw)
|
|