Roeping. Jaargang 26(1949)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 636] [p. 636] Wim van Wessum In nativitate domini nostri Jesu Christi Zij waren saam naar Belhlehem gereisd, een schamel paar, waar niemand acht op sloeg, maar groot en rijk in 't oog van God om 't Licht dat in haar zuivren schoot die Moeder droeg. Zij zochten onderdak in Davids stad waar God als Davids zoon verschijnen zou, doch niemand opende voor Hem zijn deur, men liet dien Langgewachte in nacht en kou... En Hij verdroeg dit, de Ootmoedige! Zijn ouders zochten daarom stil den stal, beschaamd dat zo'n paleis de wereld bood aan den geweldgen Bouwheer van 't heelal, Die eens de aarde spelend had gevormd, haar opgetooid met wondren groot en klein met bergen, dalen, bossen, beemd en wei, om voor den mens een schoon verblijf te zijn. Hoe kwam Diezelfde nu zo arm en klein en onherkenbaar in Zijn ver gebied waar niemand in dit Kind vermoeden zou de Hoop der eeuwen en Gods eigen Lied? Hoe kwam Hij nu, - Gods Zoon! - in knechtsgestalt van zijn alschone majesteit ontdaan?... Was 't niet om in die schaamle mensheid den verwinnaar van de mensheid te verslaan? Hoe kwam Hij nu omlaag, tenzij uit eind- loos meelij met het bitter mensenlot tenzij om door zijn lijden en zijn dood hen weer te maken heerlijk kind van God? [pagina 637] [p. 637] Maria vond geen woorden meer voortaan, maar wit doorschenen van het Licht, dat rees, zonk zij in bevende aanbidding neer, wachtend den Eeuwige in 't sterflijk vlees. Zijn Englen stonden huivrend in het rond... en zie, door de gesloten Gouden poort trad in de stilte van dien zuivren nacht op onze aarde het almachtig Woord, des Vaders Weerglans en Zijn vlekloos Beeld nu met ons vlees bekleed als 't smetloos Lam, dat liefdevol den mens verlossen kwam en al de zonden boetend op zich nam. De stal was plotsling paradijs van licht, Maria, Jozef zonken in het stof, aanbiddend de onpeilbre Majesteit en stamelend in groten dank en lof. En al de Englenkoren jubelden en al de sterren dansten fonklend mee en zongen eindloos eer aan God omhoog en aan de mensen op aarde vrêe. Van overal zien wij naar U, o Maagd, nieuwe, en schoner Cherubijnentroon, die heel de volheid van de Godheid draagt der eeuwen Heil en Vreugd, Uw Kind... Gods Zoon! Vorige Volgende