Roeping. Jaargang 26(1949)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 615] [p. 615] D.E. Wending Gezelle Aan Reninca De man, in wien het Vlaamsche volk, dat naar zijn taal zocht en zijn tolk, meteen zichzelven heeft hervonden; want in hem beeft en in hem brandt, gelijk de zonne in een land, de Vlaamsche schoonheid ongeschonden. Zij beeft, zij brandt, zij bidt in hem, die staat met zijne klare stem van het land van Vlaanderen te zingen; eens door het oud geloof geteeld, waarvan nu nog de vogel kweelt, des zomers in de schemeringen. Door het oud geloof, dat schoonheid hing, om land en volk, om ieder ding, als zag men alles in een toover; gelijk de zomerzonne zinkt en in haar goud de boomstam blinkt en elke tak en al het loover... O zuivere zoon van Vlaanderen, zacht, gelijk een kindje teer dat lacht, en sterk toch, of gij waart geboren, niet nu, bij het stille Vlaamsche veld, maar op dien dag van groot geweld en bij het veld der Gulden Sporen. O Vlaamsche man en priester Gods, gij blijft van Vlaanderen de trots, zoolang één Vlaming nog zal leven; [pagina 616] [p. 616] totdat te Brugge breekt in tweeën de aller-allerlaatste steen, die van den Beiaard was gebleven - Totdat de aarde buigt en breekt, wanneer God zelf de verzen spreekt, de laatste, van de scheppingszangen; waarvan gij, in uzelf gewend, al bevend, of naar het firmament, een dwalend woord hebt opgevangen. Vorige Volgende