Dit vers is schoon, omdat het een waarachtige belijdenis is van een levensstrijd en de uitdrukking van een levenshouding die - laat het zo zijn - voor definitief gehouden wordt.
- Welke prozaïst kan in zo kort bestek zo veel zeggen -. Dit vers is schoon, omdat de dichter zich niet in wanen verliest. Hij heeft dié zuiverheid van instelling behouden die de werkelijke tegenstellingen van het leven ziet. Daarom bevat zijn gedicht, hoe embrionaal ook, de richtlijnen voor een werkelijke vrede. Want de antithese van het leven zet hij uiteen als de keuze tussen liefde en ondergang.
Het najaar fungeert hier als het voorwerp van zijn liefde. Onze liefde legt getuigenis van zichzelf af door haar bereidheid het raam te openen, zodat het beminde voorwerp bezit van ons kan nemen. Hier geen verweer. Slechts overgave. En in deze overgave zelf is de rust te vinden van een zekere vrede.
Tegenover de overgave van deze liefde, die bestaansbevestiging is en tot op zekere hoogte bestaansverwezenlijking, staat het verweer. Ook het verweer is nog bestaans bevestigend, maar het is de laatste, het is er de negatieve vorm van, want het ziet niet uit op de positieve waardebeaming, de waardebevestiging die reeds een eerste nog wankele vorm van liefdes-vereniging is, maar zijn venster is geopend op het donkere visioen van de milliarden vóór ons die in duisternis zijn ten onder gegaan. Het verweer is de doelbewuste poging om ons venster te sluiten, om ons weg te houden uit de draaikolk van vernietiging die ons onweerstaanbaar gaat aanzuigen. Wie door dit venster tuurt in de diepte van de vernietiging zal duizelig worden en omlaag tuimelen.
Zo ligt de antithese. Zij bestaat zo goed voor den dichter als voor den wijsgerige. Ze is de tegenstelling tussen goed en kwaad, tussen levens-ontkenning en de verenigende bevestiging met alle waarden die ons worden geboden.
Slechts stelt zich de vraag, en daarmee dreigt deze analyse uit te groeien tot een wijsgerige verhandeling, of onze liefde zich beperken moet tot de schoonheid van de natuur. Komt reeds uit het zien van de antithese niet, als een gebod,