Roeping. Jaargang 26(1949)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 499] [p. 499] Mathias Kemp De geroofde bruid Erepert, ridder, waar blijft ge op zinnen? - Ik wil de schoone Reinalda winnen. Erepert, roover, men weigert haar hand. - Straks steek ik dien ouwe zijn slot in brand. Gij zijt toch zoo rijk aan losgeld en cijnzen; ge deed zelfs den machtigen keizer deinzen! En varen de schepen bij donker getij niet schuw langs de Grubbener kribben voorbij? - Ik ken hem dien suffen, feemligen vader... ... in ketting en kelder spreek ik hem nader. Ze zagen elkaar met verward gemoed; een duistere macht sloop in zinnen en bloed. Bij donkeren nacht is de roover gekomen, heeft burcht en volk en slotheer genomen. Maar toch ontging hem de lieflijkste prooi, zij vlood naar Maria-convent bij Genooij. Daar toefde zij lang, tot voor God gewonnen, zij vroeg om gelofte en habijt van de nonnen. Doch bij haar professie, al biddende, werd haar hart verontrust wegens Erepert. Erepert, ridder, wat mist ge in uw leven? - Voor haar zou ik Satan mijn ziel wel geven! Toen rees uit de diepten de duivel op en riep tot den zuchtenden roover: Top! Heb ik na zes jaar uw lijf en ziele, dan moogt ge vannacht aan haar voeten knielen. (Ontzet trok de ridder zijn blinkend zwaard) - Wel is die koop u dien prijs niet waard? [pagina 500] [p. 500] Uw ziel zou ik later toch wel verwerven. Reinalda is waard om iets vroeger te sterven. - Mijn ziel moogt ge vangen, doch dezen nacht wordt mij dan mijn lief in mijn slot gebracht. De Booze ontplooide terstond zijn vlerken en fladderde heen over beemden en kerken, om neder te dalen, door niemand herkend, in stille gaarde van 't vredig convent. Zij rustte in haar cel in verwarde droomen, zoo heeft hij haar snel in zijn mantel genomen. Dan wiekte hij weg door luchten vaal en vleide haar neer in des ridders zaal. Daar heeft men flambouwen en toortsen ontstoken, rustbedden besprenkeld met zoete rooken. Ook heeft toen de vijand in dompige cel haar vader betooverd met kunsten snel. Zoo heeft zij den wijzen man gevonden: gewonnen voor Erepert, schande en zonde. En zij, met veel onrust in ziel en gemoed, vond dra dit onheilige leven wel goed. In 't verre convent zijn de onthutste nonnen voor de arme novice een novene begonnen. Zij baden nog jaren dat weerkomen zou die eenmaal gewijd werd der Lieve Vrouw. Op 't roofslot van Arcen, bij vedels en bassen, daar bleef men zes jaren boeleeren en brassen, daar bleef men, genietend van tollen en roof, voor stem van geweten en rede doof. Doch eens kwam het einde aan schrokken en zwelgen, de schriklijke stonde om een schuld te delgen. [pagina 501] [p. 501] Dan zijgt er een mist van Reinalda's oog, herkennend wie zielen en zinnen bedroog. - Maria, algoede, gebenedijde, hoe kon ik zoo schandelijk leven leiden! Als nadert de ridder in heete min dan sluit ze zich schuw op haar kamer in. Plots hoort ze de poort van het roofslot Arcen met kriepend gerucht in zijn hengsels knarsen. Uitschouwend op dat verontrustend geluid begrijpt zij wat zekere vreemde beduidt. Zichzelve vergetend, in radeloos duchten, speurt zij rond om redding naar landen en luchten. Doch voordat de Booze hem sleuren kan voort ontbloeit er een licht in de donkere poort. Des Hemels Vorstinne kwam nederdalen, gehuld in een mantel van sterren en stralen. En zij gelastte den Zwarte: snel voert gij haar terug naar haar trouwe cel. Hij wiekt haar weg uit het hol der zonde door wolken en sterren naar klooster en sponde. Door sluimer beveiligd doorstond zij dien tocht door hemel en hel tesamen gewrocht. Dan Satan terug, over beemden en over de Maas naar zijn loon, naar de ziel van den roover. Doch deze, wel tierend om wat hem ontviel, ontzegde in Maria's naam hem zijn ziel. Toen heeft iets het roofslot dooreen gereten en torens en trans verpuind en gespleten. De vluchtende ridder sloot zich dan aan bij volk dat vrolijk ter Kruisvaart wou gaan. [pagina 502] [p. 502] Reinalda ontwakend - hoe kon ze zoo dromen? - hernam weer haar leven, het goede en vrome. Lovend de Moeder met dankbede en zang leefde zij heilig nog jaren lang. (Uit: Vier Limburgsche Marialegenden) Vorige Volgende