| |
| |
| |
Bijlage van Roeping, No. 7/8, Juli/Aug. 1949
Boekbesprekingen
Prof. Dr J.C. Groot: Karl Barth's theologische betekenis. Paul Brand, Bussum.
(Serie: Niet-Katholieke Levenswijsheid).
Van Sint Jan, den Apostel ‘dien Jesus liefhad’, is ons overgeleverd dat hij eens met enige leerlingen de thermen van Ephese wilde binnengaan, maar, toen hij daar den ketter Cerenthius bemerkte, zeide: ‘Laat ons weggaan, want het dak zou boven zo'n groten vijand van de waarheid wel eens kunnen instorten.’ En in zijn tweeden zendbrief zegt dezefde Apostel dat iemand, die tot een dwaalleraar zegt: ‘Wees gegroet’, deel heeft aan diens boze werken.
Wat volgt voor ons hieruit? Dat wij ons niet mogen wijsmaken een blijk te geven van bovennatuurlijke liefde, wanneer wij zonder ergernis leringen kunnen horen verkondigen, die indruisen tegen het Evangelie zoals ons dat enkel en uitsluitend door de H. Kerk uit naam van God wordt gepredikt. De gevoelens van afkeer, door ketterij in ons opgewekt, behoren zelfs zéér sterk te zijn; zijn zij dat niet, dan is dat een slecht teken voor onze catholiciteit, en wel geheel in het bijzonder voor onze cariteit, onze christelijke liefde. Immers zoals St. Thomas zegt (IIa IIae 34,3): ‘Juist dit, dat wij in onzen broeder zijn schuld en het gebrek aan wat goed is haten, maakt deel uit van onze broederlijke liefde.’
Het is dan ook zeer bedroevend te moeten vaststellen hoe vele katholieken thans tegenover het Protestantisme een vriendelijkheid aan den dag leggen, die met den nadruk waarmede de H. Kerk alle eeuwen dóór haar leden voor de dwaling heeft gewaarschuwd, kwalijk valt te rijmen. Voor een gedeelte van de theologen onzer dagen zijn, schijnt het, sommige ketters minder gênante figuren dan sommige Pausen. En van menigeen, die voorgeeft zich slechts voor een venster, dat uitzicht geeft op het Protestantisme, te hebben geplaatst om te kijken, vraagt men zich af, of hij niet metterdaad door dat venster heen is gesprongen en met welbehagen protestantse lucht staat in te ademen.
Een der ketters onzer dagen die zich in de instemming, ja zelfs in het applaus mag verheugen van een geheel koor van katholieke beoordelaars, is de vermaarde Karl Barth. En toch is zijn leer één doorlopende godslastering van de ergste soort. Immers bestaat er een grotere godslastering dan over God den baas te spelen en Hem te verbieden zich anders te gedragen dan volgens het denkbeeld dat men verkozen heeft zich van Hem te vormen?
Maar, zal men zeggen, hoe is het mogelijk Karl Barth zó iets te verwijten? Maakt hij niet juist den afstand tussen de mens en God zo groot mogelijk? Zeker, groter dan mogelijk zelfs, maar in dat ‘maken’ schuilt juist de aanmatiging. Indien ik, enkel omdat dat mijn zelfgenoegzaamheid streelt en omdat het van mij, in de ogen der mensen, een boetprediker, een ‘beroerder Israëls’ maakt, ga rondbazuinen dat God dit niet kan en dat niet kan - bijvoorbeeld een mens scheppen naar Zijn beeld, in Christus de menselijke natuur met de goddelijke natuur tot de schoonste aller harmonieën verenigen, enz. enz. - terwijl de redding van het menselijk geslacht en het Christendom er op berusten dat God die dingen niet slechts heeft gekund, maar ze metterdaad
| |
| |
heeft gewild en gedaan, doe ik dan iets anders dan mij tot toezienden voogd van God verheffen, en, om een populaire uitdrukking te bezigen, stik ik dan niet van hoogmoed?
De katholieke oftewel christelijke opvatting van de verhouding van mens tot God, vereist voor haar theologische verklaring de leer der z.g. analogia entis, volgens welke het schepsel en de Schepper niet volstrekt in wezing verschillen, zodat het begrip zijn, toegepast op God en den mens, niet aequivook, dat wil zeggen in twee volstrekt verschillende betekenissen, wordt gebruikt, maar analoog, dat wil zeggen in twee betekenissen die, hoe verschillend ook, toch in iets overeenkomen. Wenst iemand tegen het christelijk Geloof in, de aequivociteit van het begrip zijn te handhaven, dan is hij verplicht, daar is geen ontkomen aan, op de wijze van Protagoras te zeggen: ‘Wat God aangaat, of Hij bestaat of niet bestaat, weet ik niet.’ Hij moet dan de theologie noodzakelijkerwijs voor een hersenschim houden en zal op zijn best de uitdrukking van zijn godsdienstig gevoel, indien dit zich door zulk een agnosticisme niet laat smoren, vinden in de schone maar volmaakt wanhopige woorden van den dichter:
Er wordt niets van Zijn wezen meegedeeld
dan fluisterend: Hij heeft geen evenbeeld.
De minnenden vergaan voor den Beminde,
geen die er stervende een stem kan vinden.
(J. H. Leopold, Oostersch II Saadi)
Weigert men deze consequentie te aanvaarden en tracht men bijvoorbeeld, door met Gods onbeperkte Almacht (die men dan fluks naar zijn eigen smaak bepaalt, dat wil zeggen beperkt) te werken, over de verhouding van de wereld tot God allerlei fraaiklinkends te beweren, dan heeft men daarmede de aequivociteit van het zijn met dezelfde roekeloosheid, waarmede men haar gesteld heeft, weer opgeheven.
Het middel waardoor Karl Barth, na ieder verband tussen schepsel en Schepper te hebben geloochend, toch een z.g. theologie in elkaar weet te zetten, komt hierop neer, dat hij in negatieven schijn op de allerpositiefste wijze weet door te redeneren. ‘Op de Maan is geen lucht’ is een ontkennend, ‘op de Maan zijn bergen’ een bevestigend oordeel maar beide oordelen veronderstellen een even stellige kennis van hoe het met de Maan geschapen staat. Zo is ook het oordeel: ‘Tussen het zijn van de mens en dat van God bestaat geen overeenkomst’ een ontkennend oordeel, maar het drukt, indien men er ook maar iets omtrent de verhouding van wereld tot God uit afleidt, een allerstelligste vermeende kennis uit betreffende het zijn van God. Anders gezegd, maar het bestek laat niet toe dit nader te ontwikkelen, in feite is Barth een partijganger van de allerplompste univociteit van het begrip zijn.. Kortom, Barth maakt zich in het bijzonder ten aanzien van het ondoorgrondelijk Zijn van God, schuldig aan dezelfde onbeschaamde willekeur waaraan het Protestantisme in het algemeen zich te buiten gaat tegenover de H. Schrift.
Prof. Groot spreekt over Barth op een zeer welwillende toon, maar zijn gehele betoog toont zo duidelijk de onverenigbaarheid van Barth's zogenaamde theologie aan met ons H. Geloof dat wij het boekje in aller handen wensen, er niet aan twijfelende of de heldere argumentatie van den schrijver zal bij elk rechtgeaard katholiek dien afkeer van de hier besproken hardnekkige ketterij opwekken, die een noodzakelijk en zeer gewenst gevolg is van de liefde tot de waarheid.
Alleen tegen wat Prof. Groot in zijn inleiding zegt over de waarde die de studie van Barth voor ons hebben kan, moet ik enig bezwaar maken. Niet dat wat hij zegt geheel
| |
| |
onjuist is, maar het komt mij voor dat hij in de eerste plaats noemt wat slechts de tweede plaats mag innemen en datgene, dat in de eerste plaats had moeten komen - en waarop ik heb gemeend in het bovenstaande de aandacht te moeten vestigen - verzwijgt. Hij doet mij denken aan Plato die in zijn ‘Wetten’ de dronkenschap als officieel opvoedingsmiddel door den staat erkend wil zien, daarbij geheel vergetende dat de dronkenschap een kwaad is, en dat dit haar karakter in de eerste plaats bedacht moet worden, en ons verbiedt van haar als middel om den man sterker te maken dan den wijn (hetgeen ongetwijfeld iets goeds is) toe te passen.
Op blz. 18 haalt de schrijver Et. Gilson aan: ‘De grootheid van K. Barth's oeuvre ten aanzien van alle christelijke belijdenissen is: voor onzen tijd het onvoorwaardelijk respect jegens het Woord van God te hebben erkend en verdedigd’. ‘Maar zelf niet in acht te hebben genomen’ had hij er aan toe moeten voegen, dan zou deze uitspraak ten minste aan het slot waarheid hebben bevat.
fr. P. TALMA m.b.
| |
1) Scriptoria medii aevi helvetica. Herausg. und bearg. von Dr. A. Bruckner. Genf. Roto-Sadag.
2) Scriptorium. Revue internationale des études relatives aux manuscripts. N.V. Standaard-Boekhandel, Tilburg.
De bestudering der oude handschriften brengt naast geheel eigen moeilijkheden ook geheel eigen genoegens mee. Men gaat meeleven met de overschrijvers, die in de eerste tijd en met ternauwernood bruikbaar materiaal, op perkament dat oneffen was en soms gaten had, met schrijfstiften die verre van volmaakt waren, in een arbeid van vele dagen en uren ons de schatten van de oudheid wisten te bewaren. Latere generaties verstonden het de materiële omstandigheden te verbeteren, zochten naar lettertypen die duidelijker en gemakkelijker te schrijven waren, begonnen de beginletters te versieren en legden zo de grondslag van de miniatuurkunst; zij gingen ook groter aandacht schenken aan de banden. Zo kwam men er langzaamaan toe van de handschriften ware kunstwerken te maken. En niet alleen de ontwikkeling en de vooruitgang van welvaart en beschaving leren wij uit de handschriften kennen, maar ook de vele internationale relaties en de uitwisseling van ervaringen, die deze vooruitgang bevorderden. Op deze wijze weerspiegelden de handschriften de personen die hen samenstelden, het milieu waarin die personen leefden, en de gehele internationale wereld van hun dagen. En dat de schrijvers zich wel bewust waren van hun grote taak blijkt uit de zorg waarmee de meeste boeken werden samengesteld; men kan urenlang genieten van de prachtige bladzijden, niet enkel vanwege de miniaturen, maar eerder nog om het krachtige handschrift, de mooie bladverdeling, om het begrip voor materiaal en vormgeving, dat er uit spreekt. Onze moderne kranten, getypte brieven of devotieprentjes zouden naast deze werken de leegheid en voosheid van wat moderne beschaving heet, in een beschamend licht stellen. Zo kan de studie der handschriften mogelijk een prikkel worden voor onze tijden om met groter eerbied, met heiliger ijver en beter inzicht onze taak als mens te gaan vervullen, om op alles wat wij doen of maken niet het stempel van materie en techniek te drukken, maar dat van den Schepper en van
onze mensheid.
Het werk van Albert Bruckner is wel zeer instructief als voorbeeld van studie der handschriften. Hij beperkt zich tot een betrekkelijk klein gebied, Zwitserland, en behandelt de handschriften chronolo- | |
| |
gisch volgens de verschillende centra waar zij ontstaan zijn. Hij had het geluk de zich nog bijna alle op de plaats van hun oorsprong bevindende handschriften van het beroemde klooster St. Gallen, dat een uiterst vruchtbaar scriptorium bezeten had, te kunnen bespreken. Naast bestudering van het schrift, de miniaturen, de afkortingen, naast een historische inleiding en een beschrijving der manuscripten, vinden wij een groot aantal prachtige reproducties, die aan het werk een geheel eigen waarde geven.
Om aan de studie der handschriften eenheid en leiding te geven en om de verschillende gegevens te kunnen groeperen of vermelden, verschijnt sedert enkele jaren het zeer verzorgde tijdschrift ‘Scriptorium’. Ook hier geeft een rijke illustratie, vooral gewijd aan de miniaturen, de nodige steun aan de anders wellicht te abstracte studies.
Moge dergelijke voorbeelden vele navolgers vinden.
fr. VINCENT TRUIJEN m.b.
| |
Mgr. Celso Costantini, secrétaire de la S. Congrégation de la Propagande. ‘L'Art chrétien dans les Missions’. Traduit par le Chanoine Leclef. Desclée de Brouwer. Bruges, 1949. 439 pp. 135 frcs.
Het werk waarover wij de lezer hier willen inlichten, draagt als ondertitel: ‘Manuel d'Art pour les Missionnaires’. Een handboek, samengesteld door de secretaris van de H. Congregatie van de Propaganda, ingeleid door een goedkeurend schrijven van de Kardinaal Prefect van dezelfde Congregatie, dat is ruimschoots voldoende om de indruk te geven dat de gedachte welke de schrijver in zijn boek uitdrukt, ook de gedachte van de Kerk is. Trouwens alle princiepen die wij er geponeerd en uiteengezet vinden, steunen op pauselijke stukken, die hier komen bekrachtigen hetgeen reeds door de rede en goede smaak gevorderd werd.
De missionaris die het aller-armste kerkje moet bouwen zal er zich op toe leggen om met het materiaal en de werkkrachten waarover hij kan beschikken, iets goeds tot stand te brengen. ‘Een kunst die leeft uit het geloof en die dat getrouw uitdrukt, is een der machtigste veroveringsmiddelen die den missionaris ten dienste staan’. De kunst is een middel om tot de mensen te spreken, om indruk op hen te maken, om een gedachte uit te drukken en die door anderen te laten delen.
Als de missionaris tot de inlanders wil spreken en zich verstaanbaar maken, dan moet hij zich wel van hun taal bedienen; dit geldt ook enigszins voor de kunst. Over het algemeen zal de inlander een kunst die hem zo vreemd is als onze westerse niet kunnen waarderen. In de meeste gevallen trekt de Europeaan naar de verre landen meer uit winstbejag dan met het doel de inlandse bevolking tot hogere beschaving te brengen. Zeer gemakkelijk zal hij er toe komen - zij het ook misschien onbewust - de inlander als een lager wezen te beschouwen en zijn kunst als onwaardig om door de Kerk gebruikt te worden. Maar de Kerk behoort niet tot die categorie en dit boek zegt dit zonder omhaal. Het hele werk door treffen we telkens het grote beginsel waardoor de Kerk zich in deze delicate kwesties laat leiden. Het is eenvoudig: de Kerk is Katholiek, d.w.z. algemeen. Nergens is zij vreemdelinge, overal is zij inlands. Overal kan en moet zij de inlandse kunst tot de hare maken. Het is een protestants begrip dat de Kerk gebonden zou zijn aan normen eigen aan een bepaalde natie of een bepaalde groep van volkeren. Zij is evenmin latijns als zij anglicaans of germaans zou zijn. Iedereen overigens vindt het van zelf sprekend dat de Slaven een eigen kunst bezitten die in haar uitdrukkingsvormen verschilt van de westerse kunst. En zijn zelfs in het Westen de italiaanse Madonna's van Rafael niet van een geheel ander
| |
| |
type dan de vlaamse van Rubens?
Wil dit zeggen dat de toepassing van dit princiep gemakkelijk is? Neen. Maar desondanks moet het als princiep onomstotelijk vast blijven staan. De Europese missionaris staat voor een zeer moeilijke taak: hij moet trachten de inlandse kunst te begrijpen, de katholieke gedachte in inlandse stijl over te brengen. Maar hij heeft heel wat andere problemen overwonnen! En de laatste tijden hebben wij het werk kunnen bewonderen van twee missionarissen die er prachtig in geslaagd waren.
In landen van oude beschaving zullen er allicht inlandse kunstenaars zijn die in staat zijn de werken voort te brengen welke de Kerk van hen verwacht; de missionaris zal er zich dan toe kunnen beperken hen voor te lichten over de benodigheden van den eredienst. In onbeschaafde landen, bijv. Midden-Afrika staat de missionaris voor een veel moeilijker taak. Maar de moeilijkheid kan nooit een motief zijn om het princiep te verloochenen. Trouwens de schrijver geeft talrijke voorbeelden van geslaagde oplossingen. Hij legt ons ook heel objectief de brieven voor van Missie-bisschoppen die hem hun moeilijkheden meedelen bij die volkeren waar de kunst onbekend schijnt te zijn.
Een interessant boek dat ieder toekomstig missionaris moet lezen, evenals iedereen die werkt voor of belangstelt in de missies en de groei van de beschaving. Wij zouden duidelijker foto's gewild hebben. Sommige zijn werkelijk genomen door fotografen die nog beginnelingen in 't vak zijn.
fr. EDM. MEEùS m.b.
| |
O. Cullmann. Christus und die Zeit. Die urchristliche Zeit-und Geschichtsauffassung. Evangelischer Verlag A.G. Zolliken-Zürich.
In deze zeer belangwekkende studie onderzocht de schrijver hoe de Joden en de eerste Christenen dachten over den tijd; deze is voor hen niet gescheiden van de eeuwigheid, maar eerder er in ingelast; tijd en eeuwigheid liggen in de zelfde lijn, zodat de laatste de eerste omvat. Het middelpunt van de tijd is de Verlossing door Christus, Verlossing die zijn laatste voltooiing nog moet vinden bij het laatste Oordeel. Zo wordt ons christelijk leven van thans gekenmerkt door het feit dat wij reeds enigszins bezitten wat ons nog te wachten staat.
Deze opvatting van den tijd heeft de Katholieke Kerk in de Liturgie bewaard, en de liturgische Jaarkring herinnert ons steeds aan al haar elementen. De schrijver weet dit blijkbaar niet en hij heeft van het Katholicisme op dit punt zeker een averechtse voorstelling. Als Protestant behandelt hij de teksten van de H. Schrift geheel van uit het standpunt van het vrije onderzoek. Dat zijn uitkomsten zo dicht bij de katholieke waarheid komen, pleit voor de objectiviteit van zijn onderzoekingen.
fr. VINCENT TRUIJEN m.b. A.M. Jacquin O.P. Histoire de
| |
l'Eglise, tome III., La Chrétienté. Paris, Desclée de Brouwer et Cie. 1948, 1038 blz.
Zo even is het derde deel verschenen van de uitstekende Kerkgeschiedenis van Pater Jacquin O.P. buitengewoon Hoogleraar aan de Universiteit van Freiburg. Dit deel bevat ‘la Chrétienté’ d.w.z. het tijdvak vanaf Karel den Groten tot aan het einde van de XIe eeuw. Sommige geschiedschrijvers verlengen deze periode tot aan de helft of het einde der XIIIe, omdat de ontwikkeling der middeleeuwse maatschappij onder het gezag der Pausen zijn hoogtepunt onder Innocentius III, d.i. in het begin der XIIIe eeuw bereikt.
Het is een zeer gelukkig idee van den auteur voor ieder hoofdstuk afzonderlijk de bronnen die te consulteren zijn en een bibliographie te geven. Zo kunnen degenen die op een of andere bepaalde kwestie bijzonder willen ingaan onmiddellijk
| |
| |
de beste studies vinden om te raadplegen. Afgezien nog van de militaire en politieke gebeurtenissen behandelt de Sch. grondig de kwesties die in betrekking staan met het intellectuele of godsdienstige leven, zoals de Liturgie, de sacramenten, de verschillende kloosterregels enz. Zo vindt men er uitstekende hoofdstukken over de beoefening van de wetenschap ten tijde van Karel den Groten, over de voornaamste schrijvers enz. De disputen en ketterijen zijn eveneens met grote nauwkeurigheid behandeld. De liefde voor de waarheid komt ook duidelijk uit in de lange noot die de legende over Pausin Joanna bestrijdt, alsook in de objectiviteit waarmede de auteur eenvoudig de diverse waarderingen weergeeft waarin de schrijvers der geschiedenis van de Orde van St. Benedictus onder elkaar verschillen wat betreft het werk van St. Benedictus van Aniane. Deze gereserveerde houding is wel eens een beetje te ver gedreven naar het ons toeschijnt b.v. wat betreft Canossa, - een historisch feit dat spreekwoordelijk is geworden - en dat nu eens wordt voorgesteld als een overwinning van Gregorius VII, dan weer als een capitulatie van dezen Paus onder de dwang van zijn vaderlijke barmhartigheid, ten nadele van de strikte rechtvaardigheid. De Sch. spreekt over niet uit. Zo ook als hij spreekt over Karel den Groten, brengt hij eerst zijn zwakheden en fouten in herinnering, dan voegt hij er aan toe, dat Rome voor Aken heeft toegestaan den keizer in een liturgisch feest van duplex 1e klas met Octaaf te vieren! Een woord van verklaring was hier wel op zijn plaats geweest. Misschien zou het ook wenselijk geweest zijn de voornaamste gebeurtenissen van dit tijdvak sterker te doen uitkomen. De grootste Paus uit deze tijd, St. Gregorius VII, neemt niet de plaats in welke hem toekomt, en ook zijn rol toen hij nog Kardinaal Hildebrand was, is onvoldoende onderstreept. Vervolgens is de grote gregoriaanse beweging, voorbereid, uitgevoerd en doorgezet door elf elkaar opvolgende Pausen niet
zo in het licht gesteld als mogelijk geweest was. Paus Urbanus II is beroemd om de kruistochten, waarvan de diepe betekenis ligt in het feit dat hier de Christenheid effectief door het Pauselijk gezag wordt bestuurd volgens de gregoriaanse gedachte. De triomf van dit idee is, dat op het eind der XIe eeuw de Paus en niet de Keizer het hoofd is van de Christenheid. De Sch. heeft hier niet de nadruk op gelegd, ja zelfs geeft hij pas later zijn uiteenzetting der Kruistochten zodat de lezer een zeer onvolledige indruk krijgt van de regering van Urbanis II.
Zoals men ziet hebben deze paar opmerkingen slechts betrekking op de weergave der bestudeerde gebeurtenissen. Wij blijven van mening dat de inhoud uitstekend is, waarlijk een meesterlijk werk, waaraan wij slechts een zeer ruime verspreiding kunnen toewensen..
fr. LUD. BERGERON mon. ben.
| |
1 - Dom Godefroid Bélorgey, abbé auxiliaire de N.D. de Citeaux: La pratque de l'Oraison mentale. T.I. Oraisons ordinaires. Paris, Editions du Cerf, 1948, 225 pp. 250 frcs.
2 - J. Perinelle O.P.: Comment faire oraison. Paris Editions du Cerf, 1948, 247 pp. 290 frcs.
Twee boeken over eenzelfde onderwerp, beide uitstekend, maar zeer verschillend. Dom Bélorgey, een zoon van Sint Bernardus, biedt ons hier een serie conferenties die hij heeft gegeven aan de novicen van Citeaux. Zoals de titel van zijn werk aangeeft streeft hij een bij uitstek praktisch doel na: zijn toehoorders of lezers te leiden op de paden van het gebed. Hij doet dit in een eenvoudige, duidelijke en meeslepende taal. Na ons eerst gesproken te hebben over de noodzakelijkheid van het gebed, zegt hij ons hoe Sint Benedictus er over dacht die de gehele traditie der ou- | |
| |
de monniken samenvat en geheel zijn gedachte legt in een woord: ‘Si vere Deum quaerit’ - God waarlijk zoeken. Vervolgens bepaalt hij de natuur van het gebed en bestudeert daarna in het tweede deel de trappen van het gewone gebed: het meditatieve of discursieve gebed met wat er aan gelijk staat: overwegende lezing, rozenkrans, kruisweg, enz.; ten slotte het affectieve gebed en het gebed van enkelvoudigheid. De schrijver is steeds zeer duidelijk en eenvoudig, en legt alles uit niet op een zuiver theoretische wijze, maar zo dat de zielen meegetrokken worden. Hij spreekt met zijn lezer in de eerste persoon van het meervoud, men legt den weg samen af, onder het geleide van een goede gids.
Pater Perinelle volgt een geheel andere manier. Hij spreekt zijn lezer in de tweede persoon aan; hij is meer didaktisch. Hij heeft zijn boek geschreven naar aanleiding van een onderzoek ingesteld door het tijdschrift ‘La Vie Spirituelle’ in 1943-'44, waardoor is gebleken dat het probleem van het gebed een der meest actuele katholieke problemen is. Hij schijnt zich vooral te richten tot de leken, en wil hun aantonen dat ook zij het gebed kunnen beoefenen, dat ook zij daaruit kracht en steun kunnen putten voor hun persoonlijk leven en voor het apostolaat. De schrijver onderzoekt eerst de voorbereiding, vervolgens de structuur, en tenslotte de uitstraling van het gebed.
Wij wensen deze twee werken een volledig succes toe tot groot voordeel van de zielen.
fr. EDM. MEEùS m.b.
| |
Alan Moorehead. Montgomery, uit het Engels vertaald door L.P. Sée. 305 blz. 420 Ff. frcs. Paris, Plon. 1949
Een levensbeschrijving zoals men er jammer genoeg maar weinig te lezen krijgt. Nu is het waar dat men niet alle dagen een zo origineel en uitgesproken karakter ontmoet als dat van ‘Monty’. Men zou haast zeggen dat er alleen in Engeland een boek geschreven kan worden als dit, waarin men alle levensbijzonderheden van een militaire roeping, - gebreken inbegrepen -, openlijk tentoonstelt, er zelfs den nadruk op legt.
Monty's van nature reeds koppig karakter, is nog groter kracht bijgebracht door het milieu waarin hij leefde en de zo opvallende karakters zijner ouders: zijn vader, een goed en zacht anglikaans bisschop; zijn moeder, een vastberaden en onbuigzame ‘old lady’. Door de vaart en de kleur, door zijn geestige opmerkzaamheid, is de Schrijver er in geslaagd de hele psychologie van Bernard Montgomery zó weer te geven dat zijn boek meeslepender wordt dan een roman.
M. wordt soldaat zonder te weten waarom! Een zekeren dag, op het College, wordt er gevraagd wie er soldaat wil worden. Zonder ooit te voren aan een militaire loopbaan gedacht te hebben, geeft hij zich op, en van dat ogenblik af zal niets hem van zijn plan afbrengen,... gelukkig maar ook! In het leger wordt hij niet erg op prijs gesteld omdat hij niet aarzelde alle geldende beginselen op zij te zetten wanneer hij er niet persoonlijk mee akkoord ging. En zo is het alleen aan zijn buitengewone begaafdheid te danken dat hij er zijn weg vond en zelfs ‘iets’ wist te bereiken.
De sombere jaren 1940-'42 kunnen noch zijn kalmte noch zijn vastberadenheid breken; integendeel: hij weet zich op te werken tot bevelvoerder en zijn eigen beginselen in toepassing te brengen waarbij hij het hoofd te bieden heeft aan velerlei tegenwerking van officieren, politici en van vele anderen die er anders over denken dan hij zelf, en daarom, natuurlijk,... ongelijk hebben! In de veldslag van El-Alamein zal hij voorgoed tonen wat hij waard is. Nauwelijks vijf dagen na zijn benoeming tot bevelhebber van het VIIIe leger, en zijn vertrek uit Londen naar zijn nieuwe commando-post; 40 uren na zijn aankomst ter plaatse, heeft hij al het hele bestaande krijgsplan omgegooid, de situatie in Egypte ge- | |
| |
consolideerd, en het moreel der troepen, die er van overtuigd waren dat zij door den vijand verpletterd zouden worden, in één dag zo opgevoerd, dat zij vast op de overwinning rekenden. In drie weken tijd loopt hij Rommel en zijn hele leger onder den voet! Hoe verrast waren wij niet bij deze grote ommekeer!
Er is heel wat over Montgomery geschreven, maar geen schrijver slaagde er in ons zijn portret te tekenen als dit boek, dat een levensbeschrijving is, en nog wel een chronologische, zonder daarom een dor curriculum vitae te zijn. Voortdurend vindt men de weergave der situatie als het ware gekruid en verlevendigd door de psychologie der tegenspelers en hun temperament. Het hele boek door kan men zien hoe Montgomery zijn leven lang trouw gebleven is aan de wijze van optreden die hij zich al op school bij de sport had eigen gemaakt: onder de spelers gaan, er hard werken en zo de leiding van de club in handen krijgen. Zo zou hij steeds zijn trots bevredigen, waarvan de prikkel overal valt te bespeuren: hij wordt er door gedreven. Maar tocb is er meer; zoals de Schr. ergens opmerkt, bezit hij als drijfveren vier eigenschappen: een strijdvaardige energie; een grote werkkracht; een behoefte aan genegenheid en een drang naar macht. Wij zouden er aan toevoegen Godsvertrouwen, want de lezer zal getroffen worden door zijn diep godsdienstig karakter, een erfenis van zijn vader. In zijn proclamaties aan zijn soldaten vergeet hij nooit hen er op te wijzen dat de overwinning uiteindelijk afhangt van den God der Heerscharen. Niet één kwetsend of minder passend woord staat er in heel het boek, dat een der interessantste boeken over den oorlog is omdat het bijna spelenderwijze de diepste gronden der oorlogvoering blootlegt en ons ‘een man’ tekent in de volle betekenis van dat woord. Een boeiend boek, rijk aan leven en alleszins ter lezing aanbevolen.
fr. EDM. MEEùS m.b.
| |
Liddell Hart. Les généraux allemands parlent, traduit de l'anglais. Paris, Stock. 1949 in 8o 323 pp. 330 frc.
De schrijver, een specialist op militair-historisch gebied, heeft zodra de oorlog afgelopen was, verschillende duitse generaals ondervraagd, zoals von Rundstedt, Manstein, Thoma, Heinrici, Manteuffel, Blumentritt enz. Het is hun getuigenis dat hier wordt medegedeeld.
In het eerste deel spreekt hij ons over de generaals zelf, tekent hij hun portret, zet hun ideeën uiteen, verhaalt hun conflicten met Hitler, die ze benoemt en wegzendt naar gelang van hun hanteerbaarheid. Een tweede gedeelte gaat terug tot 1933, de bedekte of openlijke strijd tussen de partij en het leger en de opkomst van de tank.
Een derde deel, verreweg het uitvoerigste, geeft niet de geschiedenis van de oorlog, maar de militaire geschiedenis van de voornaamste phasen van de oorlog. Men vindt er een overvloed van ophelderingen die men natuurlijk zal moeten vergelijken met andere bronnen. Zo vindt het hier zijn verklaring hoe de franse nederlaag voor een groot deel te wijten is aan het feit dat tijdens de duitse invasie in Nederland en België de Fransen hun troepen naar het Noorden gestuurd hadden waardoor de bres van Sedan kwam open te liggen waar de Duitsers onmiddellijk het offensief begonnen dat zij voorbereid hadden en waar zij dan ook zonder moeite doorbraken. Hier in 't Noorden was het de rode doek van de toreador die voorgehouden werd, maar in de Ardennen kwam de degenstoot. Het plan was opgemaakt door generaal Manstein, en direct door Hitler bekrachtigd, ondanks de oppositie der overige generaals. Deze waren erg verbaasd over het onverwachte succes.
Een andere interessante opheldering: Als het engelse leger niet werd gevangen genomen bij Duinkerken, en Engeland niet werd aangevallen met het oog op een inva- | |
| |
sie, dan was dat omdat Hiiler het niet wilde. De duitse tanks waren aan de poorten van Duinkerken om de terugtocht der Engelsen te beletten, toen Hitler per telefoon bevel gaf niet verder te gaan. Nooit heeft hij een serieuze voorbereiding getroffen om Engeland binnen te vallen en zodra hij een aannemelijk motief had heeft hij er definitief van afgezien. Dit alles uit politieke beweegredenen. Hitler had zijn aanval op het Westen verhaast om aan die kant klaar te zijn voordat de Russen - op dat ogenblik zijn bondgenoten, die hij echter wantrouwde, - tussen beiden zouden komen. Gemakkelijker dan hij gedacht had, had hij Frankrijk onder de voet kunnen lopen en hij probeerde met Engeland vredesonderhandelingen aan te binden. Hij wilde dit land niet tot het uiterste drijven, om niet een vergelijk dat hij vurig begeerde, onmogelijk te maken.
Deze gegevens zijn heel goed mogelijk: toch zal de geschiedenis ze nog moeten bevestigen. In ieder geval worden zij hier voorgelegd door de voornaamste hoofdpersoon van het drama.
Wat de invasie in Nederland betreft, daarvan zijn wij voldoende op de hoogte. Maar de Sch. voegt er enige bijzonderheden aan toe, die afkomstig zijn van den hoofdbevelhebber van de luchtmacht, generaal Student. Alles was er op voorbereid om den schijnindruk te wekken van een geweldige troepenmacht. De operatie tegen Den Haag werd een mislukking. Maar door de wanorde welke het bombardement van Rotterdam te weeg bracht, slaagden de duitse tanks erin, met behulp van de luchtmacht Nederland te doen capituleren. Voor die operatie gebruikte men 4000 parachutisten van de 4500 waarover Duitsland kon beschikken’ en een divisie, - 12000 man - vervoerd door de lucht.
Dit boek is een interessante bijdrage voor de geschiedenis van de oorlog. Enige feiten zijn vol betekenis. Bijvoorbeeld, zowel in Afrika als in Rusland, was het Hitler die in zijn hoogmoed tegen iedere terugtocht was, waardoor hij de oorzaak werd van de nederlagen die hij in deze landen leed en welke men volgens het oordeel van zijn generaals had kunnen vermijden of verkleinen.
De conclusie van Liddell Hart schijnt juist. Volgens het oordeel van de duitse generaals die hij heeft kunnen ondervragen, had Hitler een reëel prestige. Dank zijn grote belezenheid bezat hij een vernisje militaire kennis, maar hij miste iedere strategische en tactische vorming. Hij legde een zeker originaliteit in de methoden aan de dag tot groot misnoegen van zijn generaals die meestal tegen hem gekeerd waren. Aan deze originaliteit was het te danken dat hij enige verwonderlijke successen in een of andere phase van de strijd behaalde, maar een definitieve nederlaag leed over het gehele plan. Gelukkig maar!
fr. EDM. MEEùS m.b.
|
|