| |
| |
| |
Dr A.J.W. Gerats M.S.C.
Wat denkt u van Duitsland?
I
Wanneer men - na enkele weken in het Roergebied te hebben rondgezworven - een antwoord tracht te geven op deze herhaaldelijk gestelde vraag, zou men zich het liefst willen terugtrekken in een veilige neutraliteit. Bij een eerste bezoek wordt men overrompeld door de chaotische uiterlijkheid. Bij een tweede en een derde bezoek zal men waarschijnlijk de toestand dieper kunnen peilen. Maar, wanneer men dan de indrukken tracht te ordenen, blijken deze zo fragmentarisch en uiteenlopend te zijn, dat een zekere mate van vermetelheid nodig is een oordeel te geven in deze uitermate gecompliceerde werkelijkheid. Wie zonder de nodige onderscheidingen deze werkelijkheid te lijf rukt, gedraagt zich gelijk een olifant in een porceleinwinkel: hij maakt stukken, en moet stukken maken.
Dat begint reeds met onze voorstelling van ‘de’ Duitser. Wie academici, zakenlui, arbeiders, vluchtelingen, vrijgestelden van de vakbeweging, oud-soldaten en oud-Nazi's onder zijn gehoor heeft gehad, is opnieuw tot de bevinding gekomen, dat ‘de’ Duitser niet bestaat.
Sprekende met deze mensen dringt zich de gedachte op, dat ‘de’ Duitser een schepping is van ons intellect. Wat in werkelijkheid bestaat, dat zijn concrete mensen, waarvan sommigen goed en anderen niet goed zijn. Sommigen zien de toestand met open ogen, anderen dragen nog steeds de gekleurde bril. Dan ontmoet men mensen, die op wacht stonden bij de concentratiekampen, en ook mensen, die in deze kampen gevangen zaten. Het waren Duitsers, die in deze kampen hebben gedood. Het waren ook Duitsers, die in deze kampen zijn gestorven. En van deze laatsten weten wij waarschijnlijk te weinig. Waarlijk, de toestand is niet zo eenvoudig, dat men slechts wit en zwart nodig heeft om een beeld te schetsen van deze werkelijkheid. Ondanks de boeiende re- | |
| |
portages, die de kranten brachten, ondanks de scherpe observaties van bevoegde personen, ondanks de knappe beschrijving van erkende journalisten, stelt men zich zelf bijna onbewust de vraag: Is dat nu werkelijk het hedendaagse Duitsland? En - zoals reeds gezegd - dan zou men het liefste willen antwoorden: Ik weet het niet!
Toch kunnen wij het ons niet veroorloven een volk van 70 millioen aan zijn lot over te laten. De realiteit dwingt ons het na-oorlogse Duitsland in ons oordeel te betrekken. Europa bestaat immers niet meer uit een aantal volken, die ieder voor zich een eigen woning hebben. Zo veel ruimte is er niet meer. Wanneer het in Frankrijk binnen regent, kunnen wij niet meer zeggen dat het dak van het franse huis niet in orde is. Wanneer het in Duitsland brandt, kunnen wij nieet als nieuwsgierige toeschouwers op een veilige afstand staan. In de samengegroeide eenheid van onze West Europese gemeenschap heeft ieder volk niet méér dan een afzonderlijke kamer in hetzelfde huis. Ons dak is niet in orde, wanneer het in Frankrijk regent, ons huis staat in brand, wanneer het in Duitsland verkeerd gaat. Wij zijn reeds te veel vergroeid om het waagstuk der afzondering te kunnen bestaan. Europa lijdt niet allereerst aan zijn verdeeldheid, het lijdt aan de eenheid die er is, maar die wij niet willen erkennen. Daarom is de allergewichtigste vraag een vraag van de politiek tegenover Duitsland: Hoe kunnen wij Duitsland dusdanig verweven in het patroon der Europese eenheid, dat het niet meer uit de band kan springen? Welbegrepen eigenbelang is bij de oplossing van deze kwestie een betere raadgever dan de - overigens begrijpelijke - afkeer.
Trouwens, Duitsland behoort tot het begrip West-Europa. De West-Europese beschaving is niet denkbaar zonder de Duitse techniek, de Duitse wetenschap en de Duitse muziek. Tot de West-Europese mensheid behoort niet alleen de sprankelende geest van de Fransen en de nuchtere zakelijkheid van de Nederlanders, maar ook de stoere arbeidzaamheid van de Duitsers. Tot de West-Europese economie behoort het Duitse volk niet alleen in zo ver het een gezocht afzetgebied is, maar ook in zo ver het een producerende
| |
| |
kracht bezit. Het valt ons niet gemakkelijk en toch moeten wij erkennen, dat de economische welstand in West Europa mede bepaald werd door de inspanning van het Duitse volk. En wanneer het waar is, dat deze voordelen te niet zijn gedaan door de schade, die het andere landen berokkende, dan stelt zich met des te meer klem de vraag: Hoe kunnen wij het een uitbannen met behoud van het ander?
Nu doet zich echter het feit voor, dat dit volk, dat het machtigste had kunnen zijn, en sedert tientallen jaren de leiding zou hebben gehad in Europa, indien het andere wegen was gegaan, momenteel het meest geslagen volk van de wereld, het meest geslagen volk in de geschiedenis is geworden. Deze kwestie moeten wij niet beoordelen als Nederlanders, die een rekening presenteren aangaande het naaste verleden, maar als Europeanen, die denken aan hetgeen komen gaat. En dan eerst ziet men de Duitse puinhopen in hun ware gedaante.
Hiermede heb ik een eerste gedachte trachten te formuleren en een eerste critiek willen geven op vele artikelen en brochures aangaande Duitsland: zij leiden de aandacht af van het eigenlijke proces, dat zich in Duitsland voltrekt, omdat zij de volle aandacht opeisen voor de uiterlijke nood. Maar - zoals professor Bouman zeer terecht opmerkt - deze nood is daarom zo verschrikkelijk, omdat het een noodtoestand is, welke zich openbaart in een ontreddering van het volksbestaan zelf. Daar is niet meer een volk, dat armoede lijdt. Dan ware met buitenlandse hulp nog veel te verhelpen. Daar is een volk in ontbinding, zodat zelfs een krachtdadige hulp niet kan baten, zolang de factoren van deze ontbinding niet zijn weggenomen. De Duitse samenleving is gehavend. Niet alleen de Duitse woning is vernietigd, de Duitse volksfamilie is uit elkaar geslagen door de storm, die over zijn grondgebied heenraasde.
Met de ineenstorting van het Derde Rijk stortte tevens ineen een groot gedeelte van de Duitse samenleving. De omwenteling van 1918 verving de keizer door een president, maar de wezenlijke structuur van de Duitse staat bleef onaange- | |
| |
tast. De ondergang van de totale staat bracht een totale chaos, omdat wezenlijke elementen in dat staatsbestel werden weggenomen. Het sociaal-politieke ideaal was belichaamd in de partij. Dit ideaal werd uitgevoerd door een ambtenarenapparaat, dat volkomen onderhorig was aan de nationaal-socialistische hierarchie, terwijl de gewapende macht het fundament was, waarop het onmisbare zelfvertrouwen steunde. Zonder deze drie elementen kan geen volk bestaan. Het is dat geloof in een sociaal ideaal, uitgevoerd door een kundig en betrouwbaar apparaat, beschermd door een krachtig leger, dat een groep mensen samenvoegt tot een gemeenschap. Wanneer deze elementen wegvallen, valt staat en volk in zijn wezenlijke structuur.
Nu moet men - om de volle draagwijdte van deze ineenstorting te zien - dit niet beoordelen met de gevoelens van een buitenlander. Men moet dat willen zien met de ogen van een Duitser, die achtereenvolgens tot in het diepste van zijn geest werd omgewoeld door de dingen, die hij meemaakte. In 1933 stond hij voor het uiteindelijk resultaat van de talrijke elkander opvolgende regeringen: een rampzalige werkloosheid! De staatsmachine scheen zo ingewikkeld en moeilijk hanteerbaar te zijn, dat geen mens meer in staat was deze machine op gang te brengen. En dan opeens komt de opheffing van de werkloosheid, de vernederingen van het vredesverdrag worden afgeschud, het geordende staatsleven komt weer op gang. Er was dus toch een man die het knopje kende, waardoor de machine in beweging werd gezet, en die dit knopje beheerste. De staat krijgt een imponerende verschijning, in het buitenland ontstaat een zekere angst voor het nieuwe Duitsland, want dit nieuwe Duitsland toont niet alleen een sterke kracht naar binnen, het bezit ook een sterke macht naar buiten. En toen hij op zekeren morgen ontwaakte, wapperde de hakenkruisvlag vanaf de Poolzee tot aan de Pyreneeën, vanaf de Atlantische Oceaan tot aan de Kaukasus.
Afgezien van de doctrinaire overtuiging, was deze imponerende verschijning van de Duitse Staat krachtig genoeg om ook de meest wankelmoedigen te beinvloeden.. Want, zij die zich daaraan hadden kunnen onttrekken, de grote en zelf- | |
| |
standige geesten, waren verbannen naar het buitenland, gevangen in de kampen of op een zijspoor gezet. Zij, die overbleven, stonden minstens onder de uiterlijke ban van die onweerstaanbare verschijning.
En dan opeens wordt dit hakenkruis overal neergehaald. De afbraak is volledig. Met de partij verdwijnt het sociale geloof, met de politiek belaste ambtenaren verdwijnt de uiterlijke orde, met het leger verdwijnt de innerlijke zekerheid. Het volk raakt op drift, het verliest zijn bestaanszekerheid, er blijft over een psychisch negativisme, waardoor het wordt een volk in ontbinding.
Voeg daar nog bij de uiterlijke afbraak en de interne volksverhuizing van ongekende omvang, en ge hebt enigszins een idee van datgene, wat een ontredderde samenleving betekent. Want met de vernietiging van een vijftigtal grote steden ging meer verloren dan een hoeveelheid woningen. Daar is plotseling weggevallen een van de vormen der moderne samenleving. Het was een plotselinge ineenstorting van die massa-maatschappij, die juist in de steden haar economische en culturele krachten concentreerde. De moderne samenleving met de moderne technische cultuur berust practisch op deze enorme opeenhoping van mensen in steden, die daar hun werk en hun leven vinden. Nu men deze steden weggevaagd heeft, heeft men tevens de samenleving aangetast.
Tegelijkertijd moesten ongeveer 10.000.000 vluchtelingen worden ondergebracht in streken, waar zij niet in het sociale verband konden worden opgenomen. In de steden was het misschien mogelijk geweest hen werk te verschaffen, maar in de steden vonden zij geen onderdak. Op het land, waar de huizen gespaard waren, was het niet mogelijk hen arbeid te verschaffen. Deze ontwortelden vormden het nieuwe proletariaat, dat als een onverteerbare brok in het maatschappelijk lichaam steekt.
Zo zag Duitsland er uit bij de ineenstorting, nu vier jaren geleden. En zo ziet Duitsland er momenteel nog uit, zij het ook dat er uiterlijk en innerlijk enige verschuiving heeft plaats gehad.
| |
| |
Een moeilijkheid is het te ervaren, in hoeverre de Duitsers hun eigen toestand bewust zijn. Dat zij zich blind staren op de uiterlijke verwoesting, de demontages en de grenscorrecties, zonder te denken aan de dieper liggende oorzaken, schijnt voor velen een uitgemaakte zaak te zijn. Dat het nationalisme weer zijn kop opsteekt, wordt gretig aanvaard. Dat er van enig schuldbesef bij de grote massa geen sprake is, schijnt welhaast een axioma te worden. En toch is er iets, is er veel veranderd in het optreden van de Duitser, wanneer hij met buitenlanders in contact komt. Hij is zich bewust in heel Europa de uitgestotene en de getekende te zijn. Hij weet, dat een opeenstapeling van misdaden daarvan de oorzaak is, ofschoon hij noch de omvang noch de aard van deze misdaden kent. Van wie immers zou hij dat hebben vernomen? Van de bezetters? Meer dan eens hebben zij blijk gegeven met de waarheid en het recht even vreemd om te springen als de vroegere leiders. Van hun tegenwoordige leiders? Het is de grote ramp, dat na de ineenstorting geen leidende figuren aanwezig waren, die met kop en schouder boven de middenmaat uitstaken. De tactiek van de Nazi's had alle hoofden weggemaaid, welke tot een gezaghebbende persoonlijkheid konden uitgroeien, die thans de leiding zouden moeten hebben.
Erger U dus niet, wanneer ge hier en daar een bittere reactie hoort op Nederlandse eisen. Sta niet verwonderd felle aanklachten te vernemen tegen de politiek van de bezetters. En wanneer hij zich zelf verdedigt tegenover de schuldvraag, nog voordat gij deze kwestie hebt aangeraakt, trek dan bij U zelf de conclusie: Ook deze man worstelt met de klemmende en drukkende vraag naar de waarheid omtrent deze voor hem zo pijnlijke kwestie! Hij voelt de schuld, en... tracht er onder uit te komen! Niets is begrijpelijker dan dat. Hij voelt de toestand van zijn land, en tracht bij U enige steun te krijgen. Hij heeft het nodig om niet in wanhoop te verzinken.
Zeker, de mentaliteit van het Duitse volk, zoals deze blijkt uit openbare redevoeringen van de leiders en uit openbare verslagen van de pers, bevalt ons niet helemaal. Het is alsof het Duitse volk reeds een streep heeft getrokken onder het
| |
| |
verleden. Want ook het Duitse volk verlangde naar het einde van het nationaal socialistische regime. Maar het schijnt momenteel te vergeten, dat de streep onder de rekening eerst gezet kan worden, nadat de afrekening is geschied. Wij hadden de indruk, dat het Duitse volk minstens stilzwijgend goedkeurde wat Hitler deed. Daarom mochten wij verwachten, dat het zich zelf door een duidelijke manifestatie zou distancieren van dit verleden. In plaats daarvan wil het de toekomst beginnen, alsof er niets is gebeurd.
Deze mentaliteit wordt voor ons eerst duidelijk, wanneer wij bedenken dat in het naoorlogse Duitsland geen staatkundige of morele autoriteit aanwezig was. Wie immers zou kunnen optreden namens het Duitse volk? De bezetters - in hun onderling wantrouwen - gaan angstvallig bepaalde vragen uit de weg en houden zich bezig met ondergeschikte kwesties van economische of administratieve aard. Een representatieve regering, waarin het volk vertrouwen kon hebben, ontbrak tot in de jongste tijd. De leiders van de politieke partijen moesten vaak spreken, om de wind uit de zeilen van de tegenstanders te halen. De enkele grote geesten, zoals Theodor Haecker, Karl Jaspers, Max Pribilla, Eugen Kogon, Reinold Schneider, vonden in hun abstractie niet het juiste woord om de gedachten en gevoelens van ‘de man van de straat’ te vertolken. Daar leeft in de ziel van het Duitse volk nog een beklemming, die tot nu toe geen openlijke uitdrukking heeft gevonden, hoezeer de doorsnee Duitser ook uitziet naar de juiste weergave daarvan.
Het is uiterst moeilijk te zeggen, in hoeverre nog resten aanwezig zijn van datgene wat wij noemen ‘de Duitse mentaliteit’ of in hoeverre het nationaal socialistisch negativisme nog doorwerkt. Spreken van een positieve ‘omkeer’ bij het gros van het Duitse volk is echter in zoverre voorbarig, omdat het loslaten van oude opvattingen nog niet hetzelfde is als het aanvaarden van nieuwe normen. Deze uit haar voegen gelichte samenleving bestaat voorlopig uit mensen, die tot in de kern van hun wezen teleurgesteld en ontgoocheld zijn, zonder dat zij hun houding tegenover het nieuwe kun- | |
| |
nen bepalen. Het wegvallen van idealen, normen en machten, die de normale samenleving bepalen, het gebrek aan erkende leiders, het ontbreken van een gezonde verhouding tussen de standen en groepen in het volk, het onderlinge wantrouwen van allen tegen allen, de proletarisering van millioenen mensen: dit zijn de meest opvallende kentekenen van de ontreddering. De nederlaag was als het ontwaken uit een lange droom. Men ontwaakte in een leegte, waarin voorlopig geen positieve waarde te ontdekken was. Maar de Duitser is los van het verleden, en al kan hij zich nog moeilijk indenken in de nieuwe situatie, de remmende factoren om dit nieuws te aanvaarden zijn inderdaad voor een groot gedeelte opgeruimd, al zal het wellicht veel tijd en geduld kosten om dit nieuwe ingang te doen vinden.
Het zal de lezer waarschijnlijk opgevallen zijn, dat wij tot nu toe slechts terloops gesproken hebben over de uitgestrekte puinenvelden, die men in vrijwel alle grotere Duitse steden kan aantreffen. Over dit kapittel alleen zou een boeiende reportage geschreven kunnen worden, waarbij niet alleen psychische en economische, maar ook technische aspecten waardevolle bijzonderheden aan het licht zouden brengen.
Zeer zeker is de uiterlijke verwoesting van het Duitse grondgebied het meest opvallende. De sterkste beklemming ondervindt men bij een eerste bezoek aan die uitgebrande en verpuinde steden, die eerder op een maanlandschap dan op een levende stad gelijken. De mensen weten inderdaad niet meer, waar zij hun lichaam moeten bergen tegen de koude van de winter en het duister van de nacht. Maar, voor de sanering van West Europa is het veel gevaarlijker, dat deze mensen niet weten waar zij hun geest moeten bergen, ofschoon zij als zoekers de verschillende richtingen aftasten.
Zij hebben hun blik ook gericht naar de Kerk met haar Christendom. Want de Kerk was de enige instantie, die de moed heeft gehad zich te verzetten tegen de zo voos gebleken nazi-ideologie en haar leiders. Maar ook de Kerk kon niet antwoorden op hun verlangen naar geestelijke zekerheid temidden van deze ingestorte wereld.
| |
| |
De bekende journalist en chefredacteur van de ‘Rheinische Merkur’ Otto Roegele, heeft de aandacht gevestigd op dit tragische verschijnsel, waarvoor het Duitse Katholicisme kwam te staan toen iedereen meende dat haar uur gekomen was.
De onmacht van de Kerk om dit op drift geraakte volk op te vangen, is niet te verklaren, tenzij men terug gaat naar de tweede helft van de vorige eeuw, toen zich binnen enkele tientallen jaren een industrie ontwikkelde, die in sociaal en cultureel opzicht onvoorziene verandering teweeg bracht. Daar was de trek van het land naar de stad, daar was de opkomst van het proletariaat, daar was de gigantische groei van de steden. Daar deden zich plotseling geheel nieuwe situaties voor met betrekking tot de zielzorg. Want, terwijl in de dorpen het uiterlijk aspect van het parochiale leven weinig verandering onderging werd de pastoor in de grote steden een doop- en begrafenis-ambtenaar, die geen contact meer had met de afzonderlijke mensen. De Kerk was in die jaren volledig in beslag genomen door de interne reorganisatie, door de afweer tegen de staatsbemoeiïng en de verdediging tegen een wild geworden wetenschap. Haar voornaamste krachten werden opgeteerd in deze moeilijke situatie. Niemand zal ontkennen, dat zij in dit opzicht grote dingen tot stand heeft gebracht.
Intussen ontglipte haar de massa der arbeiders, die naar de steden verhuisden. Met interne reorganisatie en bestrijding ener goddeloze wetenschap bindt men niet de mensen, die dag in dag uit de goddeloosheid van de economie en de reorganisatie van het arbeidsleven ervaren.
Toen het ontkersteningsproces reeds in vollen gang was, ontwaakte in de steden de sociale activiteit. Kerngroepen van arbeiders, onder leiding van hard werkende priesters, ontplooiden een opmerkelijke aantrekkingskracht, zodat men kon zeggen, dat het aantal Katholieken in de steden zich regelmatig en constant uitbreidde. Maar het platte land verloor steeds meer aan vitaliteit. Terwijl de problemen van de grootstad voortdurend de aandacht hadden, werd het platte
| |
| |
land vergeten. Daar werd nog gepastoriseerd volgens de oude beproefde methode. Maar deze oude beproefde methode raakte niet meer de mensen in hun overtuiging. Daar was veel uiterlijkheid en conventie, daar was weinig persoonlijke toewijding en verantwoordelijkheid. Vandaar wellicht het droevig verschijnsel, dat in de verschrikkelijke jaren van hongersnood en deportatie juist het platte land in ontstellende mate te kort is geschoten.
Zo was de toestand, toen Hitler aan het bewind kwam, en het tempo van de scheiding der geesten versnelde. Want toen kwam de Kerk voor nieuwe moeilijkheden te staan. We behoeven niet allereerst te denken aan de antigodsdienstige propaganda en bestrijding van de Kerk in geraffineerde processen. Daar waren in het begin moeilijkheden van heel andere aard. Arbeidsdienst, landjaar, het uiteenrukken van het gezinsverband door de verschillende organisaties, het stichten van nieuwe industrieën op ver verwijderde plaatsen: dit alles maakte het contact van geestelijken en leken uiterst moeilijk. Toen daar nog bijkwam de mobilisatie, het vertrek naar het front, de arbeidsplicht, de interne volksverhuizing vanwege de bombardementen, was het volk bijna geheel verstoken van de hulp van de priester.
Geen wonder, dat de groep van Katholieken samensmolt tot een kleine bevreesde schare, en de Kerk - ontdaan van alle niet strikt kerkelijke instellingen - zich alleen nog bewoog op zuiver godsdienstig terrein. Maar deze kleine schare is uitgegroeid tot een kern, en toonde een kracht, die bewonderenswaardig was. Door onderlinge hulp ontstond een sterk gemeenschapsbesef, door bezinning op de fundamenten van het Geloof ontstond een nieuw leven. Het was een tot nieuw leven gekomen gemeenschap van overtuigde Christenen, die trouw bleven ondanks dreigementen, terreur en onrechtvaardige behandeling.
De Kerk van 1945 was niet de Kerk van 1933. Daarom stond zij bij de ineenstorting als de enige autoriteit, die nog betrouwbaar was. En het bleek dan ook, dat een menigte van mensen zich tot de Kerk wendden, in de hoop van Haar het
| |
| |
verlossende woord te horen. Onder de velen, die zich tot de Kerk wendden, uit overtuiging en innerlijke drang, zullen er ook velen zijn geweest, die het deden uit opportunisme. Maar zelfs dit laatste is nog een bewijs voor de plaats, die de Kerk had verkregen.
En toch was de Kerk niet in staat deze stroom van mensen op te vangen en onderdak te verschaffen aan de geestelijke zwervers.
Want de Kerk durfde de geestelijke leiding van dit volk niet op zich te nemen, zij kon het ook niet. Zij was te kort geschoten in 1933 tegenover het nationaal socialisme, want ofschoon de Bisschoppen unaniem waren in hun beoordeling van het nationaal socialisme als levensbeschouwing, was hun houding tegenover het nationaal socialisme als beweging niet duidelijk. Hetzelfde kan gezegd worden aangaande de sociale strijd in het begin van deze eeuw, toen de Kerk eveneens verstek liet gaan in het geven van duidelijke richtlijnen, waaraan men zich had te houden. Met deze belasting van het verleden durfde zij in 1945 geen klare en duidelijke taal te spreken aangaande de schuldvraag, aangaande de politieke en sociale organisaties, aangaande de pers. Het volk verlangde niet alleen naar een klare uiteenzetting van de grote beginselen, het verlangde naar een betrouwbare leiding. Niet alleen leraren zijn er nodig, maar ook herders. ‘Ons volk bleef opnieuw zonder geestelijke leiding, ofschoon het recht daarop had en daarnaar verlangde’, aldus de klacht van Otto Roegele.
Nu is het niet erg gemakkelijk voor de Kerk in Duitsland deze leiding te geven. Het is een veel geuite klacht, dat het begrip voor de natuurlijke waarde van de christelijke beginselen zeer gering is, zowel bij geestelijken als bij leken, zodat er temidden van de diep ingrijpende levensvragen over het Christendom gepreekt en geschreven wordt, alsof er niets aan de hand is. Aan het liberalisme wordt verweten, dat het de godsdienst uit het leven wegrukt. Maar hier zou men het verwijt moeten maken, dat men het leven wegstoot uit de godsdienst. De klare leiding moest ontbreken, omdat de kla- | |
| |
re kennis ontbrak. De ketterij van het supernaturalisme, dat niets anders is dan een bovennatuurlijk liberalisme, is misschien wel het grootste interne gevaar, dat de Kerk in Duitsland heeft te overwinnen. Maar - zelfs indien de Kerk haar boodschap bij de massa had kunnen brengen - de moeilijkheden waren zo groot, dat ook dan deze stroom van mensen niet opgevangen had kunnen worden. Een heel volk was uit zijn voegen geraakt. Het ontbrak de Kerk ten enen male aan middelen hierin op korte termijn te voorzien. Zodoende moest een vruchtbare tijd zeer onvruchtbaar verlopen.
| |
II
Deze algemene beschouwing is natuurlijk niet voldoende om een bruikbaar beeld te schetsen van de huidige situatie. De ontreddering van de samenleving wordt eerst kenbaar, wanneer men haar ziet in de afzonderlijke vragen, waardoor het openbare leven wordt beheerst. Het zijn vraagstukken van uiteenlopende aard, die ieder voor zich medewerken aan de opbouw of de afbraak van het maatschappelijk leven.
Hoe moeilijk de heropbouw is van de diocesane zielzorg, moge reeds blijken uit het feit, dat het contact van de Bisschop met clerus en volk ten zeerste gehinderd wordt door de indeling in zones en landen. De Bisschop van Osnabrück heeft te maken met drie militaire regeringen en vijf landsregeringen om zijn diocees te reorganiseren
De materiële schade is onvoorstelbaar. In het Bisdom Aken zijn 85% der kerken vernield, in Münster 70%, in Keulen zijn 743 van de 954 kerken verwoest, in Paderborn bijna 1000 van de 1884.
Het gebrek aan priesters heeft verschillende oorzaken. Daar zijn jaargangen, welke sterk gedund zijn door antigodsdienstige propaganda en gedwongen lidmaatschap van nationaal-socialistische organisaties. Daar is het hoog verliescijfer bij de theologanten tijdens de dienst aan het front. Daar zijn de doden bij de bombardementen: velen zijn om- | |
| |
gekomen bij de uitoefening van hun plicht. Daar zijn ook de doden van de concentratiekampen. In de jaren 1933-1948 stierven gemiddeld in het Bisdom Trier 32 geestelijken, deze moesten vervangen worden door zeven of acht neomisten. In Keulen bedroeg het aantal neomisten in deze jaren ongeveer dertig per jaar, tegenover tachtig tot negentig in vroegere tijden.
Daar komt nog bij de moeilijkheid om als priester te werken in de met vluchtelingen overstroomde diaspora-gebieden, in de russische zone en het thans aan Polen behorende gebied. Vele priesters uit deze gebieden hebben niet meer de kracht zich opnieuw naar het geestelijk front te begeven. De panische schrik voor de Russen, de onmogelijkheid het leven van een onderduiker te leiden, de morele gevaren aan hun werk onder deze omstandigheden verbonden, de herinnering aan ervaringen, die zij nauwelijks te boven zijn gekomen, heeft velen, die uit het Oosten verdreven zijn, dusdanig gebroken, dat zij voor normale zielzorg nauwelijks in aanmerking komen.
De diocesen kunnen - ieder voor zich - dit vraagstuk niet oplossen. Yvo Zeiger S.J. sprak daarom op de Mainzer Katholiekendag in 1947 het woord, dat men telkens weer in talrijke variaties kan horen: ‘Duitsland is een missieland geworden, het moet een beroep doen op het buitenland!’
Deze clerus moet werken onder een volk, dat ongeveer 15.000.000 ontwortelden telt, vluchtelingen uit het Oosten en het nieuwe proletariaat der ‘Ausgebombten’.
Van de 12.000.000 vluchtelingen zijn naar schatting ongeveer 3.000.0000 onderweg omgekomen. Van bijna 1 millioen ontbreekt ieder spoor. Wat overbleef is verdeeld óver de britse en amerikaanse zone. De helft van deze mensen is katholiek en over het algemeen ondergebracht in niet-katholieke streken, terwijl de overwegend katholieke gebieden grote groepen andersdenkenden hebben opgenomen. Sommige dorpen zijn door de vluchtelingen verdubbeld. Het aantal vrouwen onder deze vluchtelingen is somtijds drie maal zo groot als het aantal mannen, terwijl nauwelijks 25% van deze vrou- | |
| |
wen in staat is in hun eigen levensonderhoud te voorzien.
Voor deze vluchtelingen stelt zich behalve het vraagstuk van arbeid en onderdak, ook nog het vraagstuk van de wederzijdse verhouding. Op vaak hartstochtelijke wijze wordt met de inwoners gedebateerd over de verdeling der lasten, en terwijl zij zelf de nieuwe stand der bezitlozen vormen, hebben zij een diepgewortelde afkeer van de bezitters, die in hun ogen niet alleen de gastvrijheid maar ook de sociale rechtvaardigheid op misdadige wijze hebben geschonden.
De verhouding tussen de inwoners en de vluchtelingen is - in het algemeen gesproken - onvriendelijk. Na enkele maanden voelen de inwoners deze ‘indringers’ als een last, terwijl de vluchtelingen zelf in een geprikkelde stemming verkeren vanwege de armzaligheid van hun bestaan. Zij zwerven rond in een vaderland, dat geen vaderland kan zijn. Zij wachten op de dag, dat het oude vaderland weer opengaat. Intussen worden zij verteerd door een haat, waarin niemand toegang heeft, tenzij men deze haat wil delen.
Een onverteerbare brok in het sociale organisme van de Duitse staat: dat zijn deze vluchtelingen, die binnen afzienbare tijd niet opgenomen kunnen worden in de sociale structuur. Trouwens, hoe groot ook de naastenliefde was, waarmede zij werden opgenomen - en er is onnoemelijk veel gedaan door de liefdadigheid zowel van openbare als van particuliere zijde - dit vraagstuk wordt niet opgelost door de naastenliefde en de liefdadigheid. Het is een kwestie van sociale reconstructie, die nog wel enkele jaren nodig zal hebben, alvorens zij tot het begin van een oplossing gebracht kan worden.
Tot het proletariaat der ‘Ausgebombten’ behoren niet alleen arbeiders en kleine middenstanders. Daartoe behoren mensen uit alle rangen en klassen der bevolking. Zij werden ondergebracht in kampen en kloosters, in fabriekshallen en scholen, zij moesten wonen met drie of vier families in een enkele woning, somtijds werd het gezin uiteengerukt, omdat de werkende gezinsleden op hun post moesten blijven. Hun aantal wordt geschat op zes tot zeven millioen. Na de oorlog
| |
| |
zijn deze mensen weer stilaan teruggetrokken naar de steden, want het schijnt dat een man van het dorp zich beter kan gewennen in de stad, dan een stadsbewoner zich kan gewennen aan het dorp. De verpuinde steden tellen momenteel weer evenveel inwoners als voor de vernieling. Het is geen zeldzaamheid, dat ge - wanneer ge 's avonds door de puinstraten dwaalt - ergens een streep licht op de grond ziet liggen; het is een kelder, waarin mensen wonen. De man, die voor u loopt verdwijnt opeens over een puinhoop: hij gaat naar zijn woning, die hij tussen de resten van een paar muren heeft ingericht.
Toch ligt het eigenlijke vraagstuk van deze mensen niet in hun bezitloosheid maar in hun mentaliteit. Zij zijn overtuigd, dat over enkele jaren de oude steden voor een groot gedeelte weer zijn herbouwd, dat na de wederopbouw der fabrieken ook hun woning aan de beurt zal komen. De sprookjesachtige vooruitgang op economisch gebied, die zich weerspiegelt in weelderig gevulde winkels, waaraan zij zich kunnen verlustigen, is voor hen een voldoende bewijs, dat de toekomst ook voor hen beter zal worden. Maar hun mentaliteit toont aan, in welk een ontstellende mate het nationaal socialistische regime negatief heeft gewerkt. Ondanks het feit, dat het nationaal socialisme alle krachten samenbundelde op het gemeenschappelijke, was een abnormaal sterk individualisme het gevolg. Want deze samenbundeling was een mechanische en gewelddadige. Het offer voor de gemeenschap werd niet gebracht in vrije overtuiging, maar in afgedwongen berusting. Om de sociale inspanning te doen slagen, was nodig dat zij gebeurde onder controle en spionage. Dit bracht met zich mede achterdocht en wantrouwen, zodat onder de dwang om mee te doen de drang om zich spontaan te geven verstikte. Steeds meer trok men zich terug in een geestelijk isolement. Temidden van dit collectivisme ontstond een normloos individualisme, dat zich thans uitleeft in corruptie en oneerlijkheid, ook bij de ambtenaren, bij de boeren en economische leiders. Voorzichtige schattingen wijzen op het feit, dat tot aan de geldsanering in 1948 minstens vijftig procent van de
| |
| |
productie terecht kwam in de zwarte handel, met medewerking van de ambtenaren en de hogere bedrijfsleiders.
Dit psychisch negativisme is wel een van de ergste gevolgen van het nationaal socialisme, en vormt een bijna onoverkomelijke hindernis bij de heroriëntering van de samenleving.
Het primaire probleem - althans in de orde van de onmiddellijke belangstelling - is het economische probleem.
De verarming van het Duitse volk is niet alleen een gevolg van de bombardementen. Zij begint reeds in de tijd, toen openlijk werd verkondigd: ‘Kanonnen zijn beter dan boter’.
Deze investeringen waren immers doelloos en nutteloos, tenzij een oorlog volgde. Daarom was het Duitse volk reeds in 1939 zo arm geworden, dat het niet meer leven kon, tenzij het levensruimte zocht op vreemde bodem. Nu moet ditzelfde volk tevreden zijn met een nog kleinere ruimte, terwijl de bestaande rijkdommen mede vernietigd werden door tanks en kanonnen, die het voor anderen had gemaakt. Dat is de tragiek van een vergissing.
Nu mag men - om de economische toestand te peilen - niet alleen afgaan op de uiteindelijke verwoesting. Deze is inderdaad onvoorstelbaar en onbeschrijfelijk. Wie met de trein van Ruhrort naar Essen rijdt, ziet aan de ene kant de uitgebrande huizen met hun starende vensters, aan de andere kant de kilometer lange verwoestingen in de Kruppfabrieken. Een phantastisch gewirwar van verbogen balken en buizen, de beklemmende troosteloosheid van een uitgestorven maanlandschap.
Een meer ernstige factor in de nationale armoede vormt het verlies van de oostelijke landbouwgebieden, waaruit de industriestreken een voornaam gedeelte van hun levensmiddelen betrokken. Deze moeten thans met dure dollars worden ingevoerd, terwijl in het Oosten onafzienbare gebieden braak en onbebouwd blijven liggen, en de vroegere bewoners werkloos hun leven moeten slijten en mede onderhouden worden door de bewoners van het Westen.
Een vierde factor ligt in het feit, dat de economisch meest nuttige jaargangen relatief het sterkst zijn gedund. Zo wer- | |
| |
ken in de mijnindustrie twee maal zo veel mannen boven de zestig jaren als vroeger. Veel industrieën zijn beroofd van die mannen, die door hun vakmanschap de eigenlijke kracht uitmaakten van de onderneming. Dit wreekt zich vooral in die bedrijven, waar mannelijke kracht samen met technische ervaring een noodzakelijke voorwaarde is voor de bloei van de onderneming.
Toch hebben de Duitsers de indruk, dat zij reeds op dit ogenblik in staat zijn concurrerend op de wereldmarkt op te treden, indien deze voor hen toegankelijk was. De productie heeft een index bereikt van 90% tegenover 1936. De lonen liggen gemiddeld 20 tot 30% beneden de lonen in Nederland. Het prijsniveau der consumptieartikelen ligt boven de Nederlandse prijzen. De Duitser wordt bewust gewend gemaakt aan een lage levensstandaard, zodat met het stijgen van het nationale bezit de D. Mark weer een eigen waarde krijgt.
In dit verband zij een kort woord gewijd aan de demontage van fabrieken en ondernemingen, die volgens opvatting van de geallieerden behoren tot het ‘oorlogspotentieel’. De reactie van Duitse zijde tegen deze maatregelen is bekend uit de verschillende uitlatingen van de politieke kopstukken. Deze politieke kopstukken moesten de laatste maanden vechten om het vertrouwen van de kiezers, die in sterke mate geneigd waren tot onverschilligheid aangaande het politieke gebeuren. Het volk is - door de politieke ontwikkeling in eigen land gedurende de laatste dertig jaren - gedesillusioneerd, zodat het geen vertrouwen wil hebben in de nieuwe regeering, Daar komt nog bij - zo redeneert de doorsnee Duitser - dat de nieuwe regering de grote vraagstukken toch niet in haar hoedanigheid van Duitse regering kan oplossen. Men heeft des te minder vertrouwen zowel in de politiek van de Socialisten als van de Christlich-sozialen, omdat Schumacher te veel bevriend was met de Engelse Labourpartij, wier politiek zogenaamd mislukt is, terwijl Adenauer niet krachtig genoeg wist op te treden tegen de bezetters. Van deze blaam moesten beide partijen zich zuiveren, en wel in een dergelijke mate, dat de een niet onder deed voor de ander.
| |
| |
Nu is het met deze demontages toch wel een merkwaardig geval, want hoogovens, walswerken, pletterijen en zelfs de synthetische installaties kan men niet zonder meer van de ene plaats naar de andere brengen. Wanneer een dergelijke apparatuur enige jaren de invloed van verhitting en afkoeling heeft ondergaan, zijn de verschillende onderdelen zodanig aan elkaar gesmolten en verbogen, dat zij slechts uitgebrand en door nieuwe vervangen moeten worden. De kosten van demontage en re-montage zijn minstens even hoog als het maken van een volledig nieuwe installatie.
Daarom maakt het argument algemene opgang, dat Engeland deze demontage doorvoert om de toekomstige Duitse concurrentie uit te schakelen. Indien in de ‘Bochumer Verein’ de voornaamste apparaten worden weggehaald, waarmede dat specifieke product werd gemaakt, dat deze staalindustrie zijn bekendheid gaf, dan is de levensmogelijkheid van deze onderneming met zijn 16.000 arbeiders zeer sterk aangetast. Indien in Wanne-Eickel de synthetische verwerking van steenkolen wordt stopgezet, dan betekent dit niet alleen het ontslag voor de arbeiders, die momenteel in deze industrie werken, het betekent ook een toekomstige overproductie aan steenkool, die niet meer verwerkt kan worden. De vrees, dat de werkloosheid langzaam moet stijgen bij verdere afbraak van het productieapparaat, is niet denkbeeldig. Dat er in de bouwindustrie nog veel te doen is, en dat van de thans vrij gekomen arbeiders slechts een gering percentage zonder werk is gebleven, is natuurlijk geen antwoord op het bezwaar van de Duitsers.
Dat het Roergebied de grote wapensmidse was voor de beide oorlogen, lag niet aan de fabrieken zelf, het lag niet aan de machines, die daar stonden. Wie thans in deze fabrieken gaat kijken, ziet met enige verbazing, welk onschuldige maar hoogst nuttige producten daar worden gemaakt. Men heeft moeite te geloven, dat onder dezelfde walsen en dezelfde plethamers de kanonnen werden gemaakt, die onze steden in puin hebben geschoten. Wie een gesprek begint met de bedrijfsleiders en de arbeiders, vraagt zich met verbazing af, hoe het mogelijk was, dat deze mensen zulke zinneloze
| |
| |
productie konden uitvoeren. De afbraak van het ‘oorlogspotentieel’ is tevens de afbraak van het ‘economisch potentieel’, want deze technische apparatuur kan gebruikt worden zo wel voor het een als het ander. Het komt er slechts op aan, door welke mensen deze apparatuur beheerd wordt.
Engeland heeft zeer zeker het recht, de concurrentie van Duitsland uit te schakelen, als het daarin een onderdeel van de herstelbetaling wil zien. Het mag deze herstelbetaling ook vorderen in de vorm van demontage. Indien echter de opname van Duitsland in het Europese verband de grote vraag is, welke de politici hebben op te lossen, dan doet het vreemd aan dat Engeland enerzijds een politiek voert, welke deze eenheid tot doel heeft, en anderzijds maatregelen treft, die geheel en al gebaseerd zijn op de vroegere verdeeldheid. Hoe hard het ook klinkt, maar uit welbegrepen eigenbelang zullen wij mee moeten werken, dat onze vroegere vijand zo spoedig mogelijk uit zijn ellende wordt verlost. Laat het ook zijn, dat de woorden van de duitse leiders vooral ingegeven worden door de ‘strijd om de stemmen’, laat het ook zijn dat hun argumenten niet overeenstemmen met de realiteit, de zaak waartegen zij zich keren, heeft zeer zeker een ernstige kant.
In normale omstandigheden zullen doorgaans mannen van kundigheid en ervaring de meer invloedrijke posten bezetten in het sociale en politieke leven. Het politieke en sociale leven selecteert zich zelf, door slechts die mannen op de lange duur te handhaven, die inderdaad, voor hun taak berekend zijn. Deze natuurlijke selectie werd onder het nationaal socialistisch regime vervangen door een willekeurige protectie en een bewuste promotie, waarbij de geldende normen aangevuld werden met maatstaven, die geheel en al buiten de kwestie lagen. Bij de ineenstorting werd deze partij-politieke selectie ongedaan gemaakt, zodat een hele staf ambtenaren uit de politieke en sociale sector ontslagen werd. Maar het gevolg was, dat de opengevallen plaatsen bezet moesten worden door onvolwaardige of onervaren krachten, terwijl ondanks deze zuivering toch nog een aantal krachten bleven zitten, die ernstig gecompromitteerd waren.
| |
| |
Hier toonde zich een van de meest ernstige moeilijkheden bij de reconstructie van de Duitse Staat: de mannen die thans de leidingmoesten hebben, waren geliquideerd, verbannen, of zonder ervaring. Dr Adenauer is een van de weinige politici, die nog stammen uit de Republiek van Weimar: hij heeft het contact met het volk verloren. Arnold is een van de jongeren, die hoewel zeer begaafd en toegewijd, nog enige fouten zal moeten maken om voldoende ervaring en wijsheid op te doen.
Op sociaal gebied ligt de zaak ongeveer hetzelfde. De eerste indruk die men krijgt, is het gebrek aan persoonlijke autoriteit, en dus een strijd om de volksgunst, een gevecht om het vertrouwen. De onderlinge tegenstelling is veelal veroorzaakt door de drang zich zelf een gezag te verschaffen, zodat men - in plaats van blij te zijn, dat anderen hetzelfde willen - deze veelal beschouwd als concurrenten, die bestreden moeten worden. Zowel hier als daar ontbraken de mannen met helderziende geest, die in staat zouden zijn hun mening tot een algemeen aanvaarde overtuiging te maken en hun actie tot een brede stroming te ontplooien.
Het politieke leven wordt beheerst door twee grote partijen, namelijk de S.P.D. (Sozialistische Partei Deutschland) en de C.D.U. (Christlich Democratische Union).
De K.D.P. (Kommunisten) zal in de eerst komende generatie weinig kans van slagen hebben. Daarvoor heeft zij zich te zeer geblameerd, ofschoon een geradicaliseerde massa, zoals het nieuwe proletariaat is, een onbetrouwbaar en gevaarlijk element vormt in deze zich stilean kristalliserende gemeenschap.
De twee kleine partijen van het ‘Centrum’, dat met zijn voorganger slechts de naam gemeen heeft, en de F.D.P. (Freie Democratische Partei), die vooral de liberalen omvat, zullen, als het tongetje aan de weegschaal, over meer invloed beschikken, dan hun getal doet vermoeden.
Wat de S.P.D. betreft, het valt op dat zij de samenwerking met andere groepen niet gevonden heeft, zoals dit in andere landen is gebeurd. Haar leiders sluiten aan bij de tijd,
| |
| |
waarop zij ophield te bestaan, namelijk het jaar 1933, zodat de gedachte van de klassenstrijd veel meer op de voorgrond treedt, dan overeenkomt met de actuele mentaliteit. Zij is om dezelfde reden veel marxistischer getint dan de aanverwante partijen in de overige West Europese landen.
De tragiek der versplintering blijkt het duidelijkst bij de tweede grote partij, waarin Katholieken en Protestanten samenwerken. Niet alleen het feit dat in Midden Duitsland het Centrum de aansluiting weigert en in Beieren de Katholieken zich verenigden in de C.S.U. (Christlich Soziale Union), waardoor in sterke mate afbreuk wordt gedaan aan de openbare invloed van het christelijke volksdeel, ook in de C.D.U. staat de uiterst rechtse emde uiterst linkse vleugel zo ver van elkaar, dat men feitelijk zou moeten spreken van twee partijen in een organisatie. Hier wreekt zich het gemis aan klare kennis van de natuurlijke betekenis der christelijke beginselen, zodat de onderlinge verhouding vertroebeld wordt door vaak heftige discussies, en de samenwerking met de S.P.D. geen vaste lijn heeft.
Een groot euvel - althans in Nederlandse ogen - is de verbondenheid van de sociale organisaties en de dagbladpers aan de politieke partijen.
Het was een verordening van de bezetters, dat geen krant mocht verschijnen of hij moest uit kunnen komen in een oplage van 100.000 exemplaren. Daarmede was een einde gemaakt aan de onafhankelijke pers, want alleen de grote politieke organisaties konden zulk een oplage garanderen. En dan moesten zij plaatselijk nog samenwerken. Zodoende bestaat er geen Katholiek dagblad, al hebben de Katholieken in verschillende bladen een dusdanige bezetting, dat het blad over het algemeen geen anti-katholieke inhoud zal hebben.
Maar - en dan voelt men het ernstige bezwaar, dat tegen deze figuur gemaakt moet worden - juist omdat deze bladen politiek gebonden zijn, dienen zij tevens als propaganda-apparaat voor de partijen. Het spreekt van zelf, dat dit niet het geschikte middel is, om vertrouwen te winnen bij het volk, dat meer dan verzadigd is door de propaganda, die het over
| |
| |
zich heen zag gaan. Voeg daar nog bij de moeilijkheid van contact met het buitenland en de onervarenheid van vele journelisten, dan wordt het enigszins begrijpelijk, hoe het mogelijk is, dat de Duitse kranten zulke averechtse berichten brengen o.a. over de grenscorrecties en de Indonesische kwestie.
Aan eenzelfde euvel lijden ook de sociale organisaties, die satrapendienst moeten vervullen voor de politieke partij. Dat de Katholoieke Arbeiterverein, de Katholische Kaufmännischer Verband, de Akademiker Verband de steunpilaren zijn, waarop de C.D.U. gedragen wordt, heeft binnen het kader van deze vereniging reeds aanleiding gegeven tot min of meer ernstige wrijvingen. Deze wrijvingen zijn des te meer te betreuren, omdat het sociale leven toch reeds voldoende moeilijkheden ondervindt, daar het vakverenigingsleven op neutrale grondslag is opgetrokken in de Einheitsgewerkschaften, zodat de standsorganisaties bezwaarlijk tot bloei kunnen komen.
Het is werkelijk opvallend met welk een gemak men heengegleden is over de principiële beoordeling van het organisatieleven, dat - hoe moeilijk ook de situatie moge zijn - toch van doorslaggevende betekenis is voor de toekomst. Want, terwijl met bewonderenswaardige moed gewerkt wordt aan de leniging van de ergste nood, groeit tussen de puinhopen van de weggevaagde maatschappij een nieuwe gemeenschap. Deze nieuwe gemeenschap zal voor een groot deel bepaald worden door de vrije activiteit van de sociale organisaties. Daarom staat men lichtelijk verbaasd, dat de Duitsers zich zo gemakkelijk hebben neergelegd bij de wens van de bezetter, en afzagen van de eigen confessionele organisaties. De Einheitsgewerkschaften waren door de Engelsen bedoeld als parallel van de Labour, maar in werkelijkheid zijn zij een aftreksel van het Marxisme. Ook de Katholieken zouden een stem in het kapittel moeten hebben, in werkelijkheid moeten zij tevreden zijn met tweede en derde rangs plaatsen. De praktijk heeft uitgewezen, dat de S.P.D. nog liever
| |
| |
een communist in de sleutelposities ziet dan een overtuigde Christen.
Of de mogelijkheid van eigen vakorganisaties nog aanwezig is, kan moeilijk worden aangetoond. Want de eenheidsbond telt momenteel 8.000.000 leden en heeft een maandinkomen van ongeveer 32.000.000 D. Mark. Daarom zeggen vele sociale voormannen, dat het beter is meer invloed te krijgen in deze Gewerkschaften, dan het risico te wagen van een eigen vakbond.
Gelukkig begint het in sommige hoofden te dagen, zodat de noodzaak wordt ingezien van een eigen katholieke arbeidersbeweging als standsorganisatie, vooral onder de stuwende leiding van de Bisschoppen van Münster, Paderborn en Keulen. Zo ver stond men echter na de oorlog verwijderd van de realiteit, dat vele geestelijken zich tevreden stelden met een algemene ‘Männerverein’, die zich vooral bewoog in geestelijk-culturele richting, en dus geen betekenis had voor de arbeiders. Op kleinere en middelgrote plaatsen vooral bestaat een sterke tegenstelling tussen de boeren en de arbeiders, tussen de arbeiders en de zakenlui. De arbeiders voelen zich in deze Männerverein niet beschermd. Zij weten, dat de pastoor de boeren niet voor de kop wil stoten en de zakenlui niet wil verliezen. Daarom moet hij wel zwijgen over de vraagstukken, die de arbeiders na aan het hart liggen.
Van deze tegenstelling profiteert de S.P.D., die met haar Einheitsgewerkschaft de mensen voorspiegelt, dat zij beter kan opkomen voor de arbeidersbelangen dan de katholieke Männerverein. Het gevolg was dan ook, dat in sommige dorpen de arbeiders zich distancieerden van de Männerverein en overgingen naar de Socialisten. Schumacher kon daarom in een openbare vergadering verklaren: ‘Der Einbruch in das Katholische Sauerland ist uns gelungen!’ Waarop door de mannen van de K.A.B. werd gerepliceerd: ‘Inderdaad, deze doorbraak is daar gelukt, waar wij geen K.A.B. hebben. Waar wij wel een afdeling hebben zijn de socialisten teruggelopen!’ Indien immers de Katholieke vertrouwensmannen en Arbeitersecretäre in de eenheidsbond en de politieke afvaardiging steun en voorlichting en vorming ontvan- | |
| |
gen van de katholieke standsorganisatie, dan voelen zij zich voldoende uitgerust om op hun terrein de belangen van de arbeiders krachtdadig te behartigen. En dit optreden wekt vertrouwen.
De oplossing van dit aspect van het sociale vraagstuk lijkt derhalve niet moeilijk: een standsorganisatie, die zo sterk is, dat zij haar leden zulk een vorming en zulk een steun kan meegeven, dat deze metterdaad op de geschikte posten de christelijke beginselen ingang doen vinden.
En dat er veel bereikt kan worden, toont de ervaring in deze weinige jaren. Want het aantal leden van de Katholieke Arbeidersbeweging is alleen reeds in het Bisdom Paderborn bijna drie maal zo groot als bij de opheffing in 1933.
Waarlijk men moet de hoogste bewondering hebben voor de energie en de toewijding, waarmede zij zich aan de chaos trachten te ontworstelen.
Dit zijn enkele aspecten van het maatschappelijk leven in Duitsland. Het totale beeld is niet verblijdend. Integendeel. De sombere kleuren overheersen. Zij moesten overheersen, omdat de werkelijkheid ernstig en zorgwekkend is. Een Duitser zal waarschijnlijk de verdeling tussen wit en zwart in andere verhouding plaatsen, ofschoon er ook velen zijn, die de toestand somberder beoordelen.
| |
III.
Toen in het begin van dit jaar een dag gestaakt werd op de ‘Bochumer Verein’ naar aanleiding van de demontage, hebben de mijnwerkers de rest van de week zo hard gewerkt, dat de productie nog beter was dan de voorgaande week. ‘Staken is goed’, zeggen zij, ‘maar de productie mag niet dalen!’
Dat zijn dingen, die wij niet aanstonds kunnen verwerken.
Maar de Duitser werkt, en hij werkt hard. Hij blijft werken, ook dan wanneer het loon niet voldoende is, en de wederopbouw van de fabrieken de voorrang heeft boven de weder- | |
| |
opbouw van zijn woning. De gevolgen van deze arbeidspolitiek en arbeidswil zullen zich eerst tonen, wanneer de grenzen weer opengaan.
Daarbij komt nog een tweede factor. Vanwege de mateloze nood is hij gedwongen geheel nieuwe wegen te gaan bij de oplossing van deze nood. Hij moet pionierswerk verrichten in de productie. En daar hij een begaafde werker is, zal hij deze wegen vinden. Hij vindt deze wegen in de woningbouw, in het verkeersprobleem, in de geldpolitiek, in de voedselvoorziening, in de vluchtelingenzorg. En zelfs indien door demontage het hart uit de onderneming wordt weggehaald, dan blijft het bedrijf toch doorwerken. Het zou wonderlijk zijn, indien een Duitser daarop geen middel wist.
In het algemeen maken de mensen een gedisciplineerde en beheerste indruk. Zowel de sprookjesachtige heropleving na de geldsanering als de bezonnen politiek van de Einheitsgewerkschaften, waarin bijna 50% der arbeiders georganiseerd zijn, geeft hem een stijgend zelfvertrouwen. In de chaos begint langzaam enige tekening te komen. Het begin van een kristallisatieproces is aanwezig.
De rustige en bezonnen leiding van de vakbeweging heeft zich tot nu toe slechts spaarzaam in ondergeschikte kwesties verzet tegen de bezetters en bezitters, ofschoon de communisten meermaals probeerden de arbeiders te verleiden tot een onverantwoordelijke actie. De Duitse arbeider voelt zich sterk in zijn ‘Einheitsgewerkschaft’, want - en dat is zijn overtuiging - wanneer de tijd gekomen is, dan zal de georganiseerde macht van de arbeid zich doen gelden. Het is alsof dat zwijgend zwarte gezicht wil zeggen: ‘Wacht maar eens! Ihr werdet noch Augen machen!’
Wat deze macht van de georganiseerde arbeid zal worden, hangt af van de opvattingen, die de overhand krijgen. Tot nu toe zou men zeggen, dat zij neutraal wenst te zijn, naar Engels en vooral Amerikaans voorbeeld. Maar in feite ligt de macht voor een groot deel in handen van erkende socialisten. Zo is degene, die onder Engels toezicht de licenties voor de pers moet verstrekken, een van de vooraanstaande men- | |
| |
sen uit deze kring. Over Christus weet hij slechts te spreken als over ‘dieser Nazarener’ en Graaf von Galen kleineerde hij juist in zijn houding tegenover het Hitler-regime. Vooral in deze kring worden feiten en toestanden somtijds opgeblazen tot een onwaarachtigheid, die ontstellend is. Het tekent de toestand, waaronder de goedwillenden moeten werken, maar het tekent niet de mentaliteit, welke men aantreft bij de mensen.
Zeer interessant is in dit verband de reactie van het Duitse volk op de befaamde grenscorrecties, waarvan - ook in Nederlandse ogen - het sop de kool niet waard was. Wanneer zelfs de gemiddelde Nederlander niet in staat is met doorslaggevende redenen deze correcties te verdedigen, neem het de Duitser dan niet al te kwalijk, dat hij op zijn bekende manier reageert. Hij weet alleen, dat vier jaren na de oorlog over hem wordt beslist zonder hem zelfs te vragen, terwijl dit gebeurt door een land, dat het ‘Atlantic Charter’ aanvaard heeft, waar Katholieken over meer invloed beschikken dan de Socialisten.
Merkwaardig is echter, dat zij in de vergaderingen, waar deze kwestie ter sprake kwam, hun mening niet voordroegen als een protest, maar als een vraag om voorlichting. Opvallend was de voldoening, welke telkens weer bleek, wanneer men in volle eerlijkheid het Nederlandse standpunt toelichtte. Met nuchtere en zakelijke voorlichting, vrij van alle propaganda, is er veel te bereiken. Zij staan open voor een gesprek van man tot man, zij zijn ontvankelijk voor een rustige verklaring der problemen. Zij denken momenteel misschien meer Europees dan alle andere landen tesamen. En al moge het ook waar zijn, dat zij - uit opportunisme - daartoe worden gedwongen, dan is het voor ons van belang, deze manier van denken te bestendigen.
Helaas, en ook dat is een ervaring, voor het geven van zulk een voorlichting schijnen de leiders te ontbreken. Want indien zij niet vervallen in een academische stijl, die onverstaanbaar is, laten zij nog graag ‘Ihr sollt’ als bliksem,
| |
| |
donder en vuur door de zalen galmen. De ‘Feldwebel-toon’ is nog niet verdwenen, en wanneer de spreker deze toon weet te vermijden, dan kleedt hij zich graag in de toga van een professor.
Het is inderdaad opvallend, welk verschil er bestaat tussen het Duitse en Nederlandse ‘denken’, indien dit zo genoemd mag worden. Wanneer ge een Duits artikel leest of een Duitse redenaar hoort spreken, dan krijgt ge onwillekeurig de indruk, dat alles wat hij weet in dat ene artikel en die ene spreekbeurt samengeperst moet worden. De behandeling van het onderwerp duikt weg onder een stortvloed van bijzonderheden. Het is alsof de man geleid wordt door de gedachte: ‘Wat kan ik er nog aan toevoegen, opdat het publiek geen te lage dunk krijgt van mijn kennis!’ De Nederlander wordt eerder geleid door een andere gedachte: ‘Wat zou ik nog weg kunnen laten opdat het publiek begrijpt, wat ik wil zeggen!’ De Nederlander wenst niet bewonderd, hij wenst begrepen te worden.
Wat betreft kennis van feiten, kunnen wij veel van hen leren, maar het vermogen iets duidelijk te maken kan nog enige scholing ondergaan.
Nu er stilaan weer contact begint te komen tussen de volkeren aan beide zijden van de grens, is het nuttig op dit punt de aandacht te vestigen. De Duitse ‘Tüchtigkeit’ en de Duitse ‘Gründlichkeit’ heeft grote werken tot stand gebracht. Maar de Duitsers zijn vaak te zeer gespecialiseerd om hun volle menselijkheid te bewaren. Zij kunnen zo opgaan in hun functie, dat zij gaan lijden aan een ‘gecompliceerde bekrompenheid’, zodat zij kortzichtig worden aangaande het geheel, en tevreden zijn met - wat men sociologisch zou kunnen noemen - een ‘functionele moraliteit’.
Uit dit psychisch isolement moet de Duitser gered worden. Het feit, dat de Duitser geen talen kent, en Shakespeare leest alsof hij een Duitser was, gaf hem de indruk, dat Duitsland alles kon vervangen. Het vreemde werd niet meer gezien als iets vreemds, het werd aanvaard als een bloem van eigen bodem. Daarom zal het contact met de Duitsers niet altijd beantwoorden aan de verwachtingen. Want bij nader
| |
| |
toezien is met de ineenstorting van het Derde Rijk de Duitse werkelijkheid niet geheel en al verdwenen. Ook nu nog treffen wij daar de gecompliceerde en vaag verwarde gevoelsmentaliteit, welke steeds een typische karaktertrek is geweest van de Duitsers, die hen ook steeds die typische moeilijkheden heeft bezorgd in de omgang met anderen.
Het enthousiasme voor de ‘Leistung’ viert weer hoogtij, getuige de kinderlijke ijdelheid, waarmede de bezoeker gewezen wordt op verschillende - inderdaad - indrukwekkende prestaties. Als vreemdeling wordt U gewezen op de grote dingen, die het Duitse volk in heden en verleden tot stand heeft gebracht. De Duitser is uitermate bespraakt, wanneer hij iets uit kan leggen omtrent de ‘Schwebebahn’ van Wuppertal of de ‘I.G. Farben’ van Dr. Bayer. Reeds de grimmige Grillparzer tekende in zijn dagboek aan: ‘Wenn du mit einem Franzosen spazieren gehst, so bekommst du ein Gespräch, von einem Deutschen bekommst du ein Kolleg!’
En toch is men - als nuchtere Nederlander - droevig gestemd bij het zien van de noeste vlijt dezer intelligente mannen. Want hen ontbreekt de eenvoudige kijk op de realiteit der dingen. Slechts hier en daar hoort men een stem welke waarschuwt tegen de ketterij van het activisme. Slechts hier en daar klinkt de roep naar meer fundamentele kennis van de beginselen, welke nodig is om de goede lijn en de juiste richting in de activiteiten te bewaren. Hoe zou men immers de waanzin van deze tijd kunnen bedwingen, indien men niet eens weet, waarin deze waanzin bestaat!
Gebrek aan beginselvaste kennis, welke doorgetrokken wordt tot in de realiteit, dat was het grote euvel van de Duitser. Zo was het ook met zijn nationalisme. Want, terwijl het nationalisme van de Nederlander zich gebonden weet aan hogere normen, kende de Duitser alleen maar nationalisme zonder meer. Voor de Nederlander is het daarom duidelijk, dat het eigen recht kan samengaan met het groter recht van een ander land. De Duitser moest echter tot de conclusie komen, dat een ander land geen recht had, wanneer hij zelf gelijk meende te hebben. Wat de Duitser ontbrak, was dat gezon- | |
| |
de verstand van de man van de straat, die zijn phantasie weet in te tomen met behulp van enkele kerngezonde beginselen. Wat hij nodig heeft, dat is de wijsheid van een gave mens, en niet de geleerdheid van een gespecialiseerde academicus. Dan zal hij ook de eerbied voor de prestatie afhankelijk maken van het doel, waarvoor de prestatie werd verricht.
Het spreekt van zelf, dat het ‘Duitse vraagstuk’ - gezien vanuit de psychische gesteldheid - niet opgelost zal worden door een ‘omkeer’. Het vraagt een heropvoeding, die slechts gegeven kan worden met veel geduld.
En deze heropvoeding kan niet verwacht worden van de neutrale organisaties, waartoe een groot gedeelte van de Duitse werknemers behoort. Wie dit bedenkt. begrijpt ook de bezorgdheid van vooruitziende mannen, aangaande de plaats, welke dit Duitsland gaat innemen in het Europese geheel.
Daarom immers wordt van alle zijden met begerige blikken gekeken naar al die hoogovens en walswerken, naar die mijnschachten en werkplaatsen. Niet alleen naar de productie van deze bedrijven, maar meer nog naar de mensen, die daar werken, gaat de belangstelling uit van Oost en West. De houding immers van de arbeiders zal het lot van Europa bepalen. Maar de houding van de Duitse arbeiders wordt ten zeerste beïnvloed door de arbeiders aan de Ruhr.
De arbeider in het Ruhrgebied is zich daarvan bewust. Hij is er van overtuigd in zijn Marxistisch getinte eenheidsbond een macht te bezitten als nooit tevoren. Hij weet, dat zijn georganiseerde macht vergeleken kan worden met een reus, welke tot nu toe zijn kracht heeft ingetoomd om deze te zijner tijd aan de verbaasde wereld te tonen. Deze georganiseerde arbeiderswereld, welke - sluw gecamoufleerd - zich niet onsympathiek voordoet, is voor alle denkende mensen het grote raadsel, omdat zij zich uiterlijk als neutraal aandient, maar innerlijk verwant is met het communistisch collectivisme. En ofschoon deze eenheidsbeweging ook Katholieken telt onder haar leden, ofschoon deze Katholieken enige zeggenschap hebben, de ervaring bewijst het als een wet van de geschiedenis: de radicalen en brutalen krijgen steeds en overal
| |
| |
de overhand, wanneer zij in één verband met anderen kunnen samenwerken. De Katholieken hebben in het Rijnland de post van Minister-president, in de persoon van Dr Adenauer bezetten zij zelfs een van de hoogste plaatsen, zolang echter de invloedrijke posten in het sociale en culturele leven bezet kunnen worden door deze ‘neutrale’ partij, zolang vanuit deze richting het denken en willen der mensen in zo sterke mate beïnvloed wordt, kan men slechts met bezorgdheid denken aan de komende ontwikkeling.
Helaas - en hier stoten wij op een moeilijkheid binnen de omheining van het Katholieke kamp - er heerst omtrent de betekenis van de ‘oprecht katholieke maar niet kerkelijke organisaties’ - zoals Dr Poels de standsorganisaties heeft genoemd - een bijna grenzenloze verwarring. Nu nog heeft het woord van de grote Hitze zijn invloed: ‘Wij kunnen onze protestantse broeders toch niet aan hun lot overlaten!’ Daarmede verdedigde hij rond 1900 de interconfessionele vereniging. Daardoor maakte hij het onmogelijk, dat de Bisschoppen te gelegener tijd een gezaghebbend woord konden spreken. Nu nog herinnert men zich de onzalige strijd tussen de richting Berlijn en de richting München-Gladbach toen de Bisschoppen openlijk in de krant elkanders mening aangaande de arbeidersorganisaties bestreden. Ook nu wordt er heftig gediscussieerd over de vraag: arbeidersorganisatie of mannenvereniging. En wanneer in de drie Bisdommen van het Ruhrgebied eenstemmigheid is bereikt, dan staat het Saargebied en vooral Beieren weer op een eigen mening.
Bij deze verwarring aangaande de organisatie-vorm welke reeds een ernstig gevaar vormt, voegt zich een andere verwarring, namelijk de verwarring aangaande het natuurlijke en bovennatuurlijke, of beter de eenzijdige beklemtoning van het bovennatuurlijke met verwaarlozing van het natuurlijke. Het is voor geestelijken en leken als een openbaring, wanneer men de begrippen lekenapostolaat en Katholieke Actie, kerkelijke en sociale zielzorg, kerkelijk en wereldlijk gebied analyseert en daaruit de consequenties trekt. Aan de hand van deze verwarring is misschien te verklaren, dat in deze
| |
| |
tijd van priesternood de clerus met een vreesachtige voorzichtigheid de opkomst van sociale organisaties bekijkt en deze onder haar opperhoogheid houdt, zodat de leken in hun eigen organisaties ook niet die plaats innemen, welke hen toekomt. Het isolement in de ‘rein kirchliche Raum’ heeft hen echter geenszins voorbereid op de bijna bovenmenselijke taak, waaronder zij werden bedolven.
Dit alles gebeurt juist in een tijd, waarin klaarheid van opvatting de strakke lijn moest trekken, waarlangs een gezonde ontwikkeling mogelijk was.
Voor een Nederlander vooral is het een teleurstellende ervaring, wanneer men de rechtlijnige ontwikkeling ziet van het katholieke organisatieleven in eigen land, en daarmee vergelijkt het zoeken en tasten en telkens weer verspringen van opkomende bewegingen, waar zo veel goede wil en energie, en zo weinig begrip en inzicht aanwezig is. En toch, de ervaring bewijst iedere dag opnieuw de noodzakelijkheid van deze direct op de werkelijkheid afgestemde sociale verenigingen voor de herkerstening van het openbare leven.
Zo kon b.v. Gelsenkirchen, waar de communisten in 1947 onder de vertrouwensmannen op de mijnen 47 aanhangers telden, dit getal tot 25 worden teruggebracht, omdat de K.A.B. haar mannen als een christelijke groep formeerde binnen het kader van de eenheidsbeweging. Het aantal Katholieke vertrouwensmannen steeg van 26 op 42. Daarmede was het rode gelaat van Gelsenkirchen weer enigszins christelijk geworden. Het is maar een kleine groep, die mannen van de K.A.B. Maar zij weten, dat de arbeiders een grote hoogachting hebben voor eenieder, die met mannelijke moed durft uit te komen voor zijn opvattingen. En zij kunnen dat, omdat zij tot gave en denkende mensen gevormd zijn in die organisatie, die niet wegvlucht in het bovennatuurlijke, maar vanuit haar door God gegarandeerde beginselen de realiteit tracht te hervormen.
Temidden van phantastisch verwrongen staven en verroeste balken beuken weer de reuzenhamers op het gloeiende
| |
| |
staal. De tram rijdt weer door de straten. Giftig gele en rood bruine rookpluimen drijven weer door de lucht, wanneer de kokers van de hoogovens, ingesponnen in het filigraan van buizen en balken, worden gevuld. Op hoge stalen benen brengen gigantische buizen het gas naar de verschillende industrieën. De luchttorpedo's hebben veel woningen verpuind, de fabriekshallen schijnen uit harder materiaal te zijn opgetrokken. Hier en daar staat een industrie, die wonderlijk past in de idyllische natuur. Het is het epos van de arbeid, omgeven door de lyriek van de schepping. Zo kan ook de technische cultuur van de moderne tijd opgenomen worden in een menswaardige gemeenschap. Maar dan moet men over het een én het ander klare gedachten hebben.
Van de ‘geprefabriceerde democratie’, welke vanuit het Westen wordt geimporteerd, is niet veel heil te verwachten. Wil men het herstel van Duitsland ernstig ter hand nemen, dan zullen de confessionele organisaties sterker op de voorgrond moeten treden. De mannen, die daarvoor werken, zullen gerugsteund moeten worden vanuit het buitenland. Hier kunnen wij de helpende hand bieden. Want - het past ons niet daaraan te twijfelen - de Duitsers zijn van goede wil, zij bezitten grote gaven, zij schuwen de inspanning niet, zij kunnen werken en zwoegen.
Indien wij het Duitse volk op deze wijze trachten te verlossen uit het geestelijk isolement, dan verlossen wij het tevens uit een angst, die niet alleen een verschrikkelijke beklemming, maar ook een verschrikkelijk gevaar kan betekenen voor de West Europese samenleving. Uit angst is immers alles mogelijk, ook het verraad. Wie door angst wordt beheerst, is bereid een misdaad te verzwijgen, of zelfs de misdaad te aanvaarden. Wie bang is - zoals dat gebeurde onder het Naziregime, en zoals het thans weer gebeurt in Tsjecho-Slowakije en Hongarije - verwijdert zich niet van de openbare misdaad. Hij is bang en probeert zich zelf te redden, zelfs - als het niet anders kan - ten koste van zijn overtuiging. Nu de Duitser zijn overdreven zelfvertrouwen verloren heeft, moet een ander vertrouwen hem sterken, en anders gaat hij onder aan zijn eigen vrees. Hij moet opgenomen worden
| |
| |
in de West Europese samenleving, en wel zo spoedig mogelijk.
De uiterlijke organisatie van de West Europese eenheid is de taak van de gezaghebbende staatsmannen in Straatsburg. Maar de innerlijke mogelijkheid en de levensvatbaarheid van deze eenheid is mede de taak van eenieder, die ook maar enigszins helderheid kan brengen in het denken en voelen van deze op elkaar aangewezen mensen. De uiterlijke eenheid kan niet gecommandeerd worden. Dat is een kwestie van gestage groei en voorzichtig geduld. Wij kunnen deze toenadering echter beginnen in de hoop een eeuw tot rust te brengen, waarin twee aanvalsoorlogen van Duitsland uitgingen, met de bedoeling een volk te helpen, dat met zich zelf geen raad weet.
Om dit gesprek te beginnen, behoeven wij ons zelf niet te ‘bekeren’ en de rechtvaardigheid te vervangen door de liefde, die met haar mantel alles bedekt. Het probleem Duitsland wordt niet opgelost door een ‘bekering’ van het buitenland. Wanneer wij echter van man tot man, van hart tot hart kunnen spreken over vraagstukken, die ons én hen benauwen, dan laten wij ons in ons oordeel evenmin leiden door haat of wraak. Indien dit het geval zou zijn, dan moet het welbegrepen eigenbelang ons daarvan weerhouden. Het Nederlandse volk heeft in de loop der geschiedenis voldoende zin getoond voor recht en rechtvaardigheid. Waar dit rechtsgevoel door het optreden van het Duitse leger geschonden is, is herstel van de geschonden orde een eerste voorwaarde om tot normale betrekkingen te kunnen komen. Maar ook in het herstel van de geschonden orde kan ons oordeel over Duitsland geen hardvochtigheid gebruiken, wel een grote mate van voorzichtigheid.
Dit gesprek wordt door twee factoren sterk begunstigd. Immers enerzijds is er een groot verlangen naar oprechte voorlichting, die men hoopt te ontvangen van mensen, die midden in het leven staan. Van hen hoopt men te vernemen, hoe zij de zin van het leven, en de zin van de samenleving gerealiseerd willen zien in de moderne verhoudingen. Anderzijds is er ook een opkomst van transcendente krachten,
| |
| |
die - wars van alle materialisme - uit willen gaan van de geestelijke waarden in de mensheid. En al hebben de schrijvers wellicht nog niet de formule gevonden, die dit verlangen adaequaat weergeeft, uit talrijke symptomen zou men kunnen aantonen, dat deze drang brede lagen van de bevolking heeft aangegrepen, zodat zij nog steeds openstaan voor een betere levensbeschouwing, dan het nationaal socialisme is geweest. Het treft werkelijk, hoe de man in de trein met grote aandacht de korte principiële beschouwing leest in krant en tijdschrift. Het is hoopgevend, dat juist die passages uit een toespraak de meeste waardering vinden - ook in kringen van niet-arbeiders en niet-katholieken - die het principiële behandelen als het meest actuele.
Trouwens, het is niet louter nacht in Duitsland en niet louter wildernis. Want, in de donkerste uren van de nacht schijnen de sterren het schoonst. Ook in de wildernis groeien nog bloemen. Tijdens de meest donkere uren van de Duitse geschiedenis zijn er daden gesteld, welke behoren tot de meest heldhaftige en de meest belangeloze, die ooit door mensen zijn volbracht. Wij weten alles van hun terreur, beter dan zij zelf. Maar wij weten zo weinig van het vele goed, dat door jong en oud, door mannen en vrouwen, door geestelijken en leken werd gedaan. De grootste tegenstelling was en is te vinden in het Duitse volk, naast de meest innige liefde staat de meest afschuwelijke haat. Daarom zal het niet moeilijk vallen aantrekkelijke hoedanigheden en gezonde plekken te ontdekken in deze zich langzaam herstellende chaos.
In tijden van rust en redelijkheid blijft veel verborgen onder de oppervlakte, wat bij woelige omstandigheden naar boven komt. Wij hadden Christenvervolging en mensenjacht in onze beschaafde tijden niet voor mogelijk gehouden. Maar het is weer opnieuw waarheid geworden: mensen zijn in staat hun heiligste overtuiging te verraden en hun beste vrienden te verlaten, wanneer een feilloos werkend propaganda-apparaat hen onder druk weet te zetten. Natuurlijk, dit gebeurt alleen bij zwakke karakters. Niet iedereen is een held. Maar
| |
| |
ook een zwakke mens kan zich heldhaftig gedragen, wanneer hij een begrijpend vriend aan zijn zijde weet.
Terwijl de staatsmannen nog disputeren, kunnen de mensen elkander reeds vinden. En dit schijnt de enige mogelijkheid om West Europa werkelijk tot een eenheid te maken.
|
|