Roeping. Jaargang 26
(1949)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 363]
| |
Eerste tooneel.
Siegfried, de Troubadour.
Siegfried.
(Zit diep terneergeslagen, op een steen, het hoofd over de armen gebogen. Op den achtergrond, tegen een boom, recht en stil in zijn langen gesloten groenen mantel, de troubadour).
De troubadour.
(Scherp en snijdend):
Prins Siegfried!
Siegfried.
(Heft het hoofd op):
Ja, ik ben gekomen.
De troubadour.
De zes jaren van onze overeenkomst zijn voorbij.
Siegfried.
Ik weet het, ik ben gekomen. Maar ik ben niet bang. Gij hebt de voorwaarde, mij Geerten te geven, niet vervuld. Nu heb ik niets dan een vergeefsch leven en de aschbittere smaak van een twijfelziek berouw, dat mij niet helpt.
De troubadour.
Gij zegt, dat ik de voorwaarde niet vervuld heb.
Siegfried.
Neen. Gij hebt Geerten niet voor mij gewonnen.
De troubadour.
Dat was de voorwaarde niet. De voorwaarde was, dat ik mij | |
[pagina 364]
| |
zes jaren zou inspannen, om Geerten te winnen. Dat heb ik gedaan.
Siegfried.
Waarom hebt ge haar niet voor mij gewonnen?
De troubadour.
Omdat ik niet kon.
Siegfried.
Wat blijft er van uw grootspraak?
De troubadour.
Op geen ziel heb ik vat, als ze niet kwetsbaar is. Ik heb in Geertens verbeelding gewoond. Ik was in de stemmingen van haar ziel en in de ontroeringen van haar hart, om er de grenzen te vervagen tusschen wat aardsch is en wat niet van de aarde is. Tusschen de regels van haar getijdenboek plaatste ik mijn schrift, en ik was de honingzoete verstrooiïng en de bekorende afleiding van haar gebed. De hooge zinnebeelden van haar bruidsmystiek heb ik vermengd met de verschrikkelijke stemmen van de zinnen. Ik heb haar ziel in verwarring en in twijfel gebracht. Ge moet dat niet geringschatten. Niets is voor mij van meer belang dan de twijfel. Ik heb haar in twijfel gebracht over haar drie beloften, en zij bestreed dien twijfel, door telkens haar drie beloften te vernieuwen. Zij ontsnapte mij. Zij was te sterk. Zes jaren heeft uw beeld haar niet met rust gelaten. Maar zij bleef binnen die muren. De zes jaren zijn voorbij. Nu kom ik om mijn prijs. Ik heb hem zwaar verdiend. De winst is toch aan mij. Gij behoort mij toe.
Siegfried.
Ik behoor u niet toe.
De troubadour.
Ik herinner u aan onze overeenkomst.
Siegfried.
Omwille van onze overeenkomst ben ik hier. Gij hebt, helaas, Geerten niet voor mij gewonnen. Ik gaf u mijn woord. Gij | |
[pagina 365]
| |
hebt mij het uwe gegeven. Geef mij het pergament, dan verscheur ik het en ga ik heen.
De troubadour.
Prins Siegfried, zes jaren zou ik mij inspannen om Geerten voor u te winnen, en in ruil voor die zes jaren, hebt gij mij uw ziel gegeven. Let wel: in ruil voor de inspanning. Van een bedinging, dat ik uwe ziel eerst zou krijgen als ik Geerten werkelijk voor u gewonnen had, is geen sprake in onze overeenkomst. Ik heb u niet verheeld dat gij om te kunnen winnen, wágen moest en dat ge uw inzet gaaft voor een kansenspel. Zes jaren gaf ik u. Nu kom ik om den prijs voor die zes jaren, die mij gewaarborgd wordt in dit zegel! (haalt het pergament voor den dag) .
Siegfried.
(Springt op, naar hem toe).
Geef hier, dat ik lees.
De troubadour.
(Hem afwerend, het pergament buiten zijn bereik houdend).
Neen, ik geef het u niet in handen. Waarom zoudt gij het nu willen lezen, nu het te laat is, en er u op willen beroepen, het niet gelezen te hebben, toen het er de tijd toe was en er u juist alles aan was gelegen, het te lezen? Wij waren duidelijk in onze overeenkomst.
Siegfried.
Gij geeft mij dat zegel niet in handen, omdat gij het vervalscht hebt.
De troubadour.
Ik geef het u niet in handen, omdat ik voor uw list op mijn hoede moet zijn, meer dan gij voor de mijne. Geen woord heb ik eraan toegevoegd, geen woord eruit genomen, geen woord erin veranderd. Waarom zou ik het doen? Mijn macht ligt niet in de vervalsching der overeenkomsten met mij, waartoe de menschen bereid zijn, zij ligt in die bereidheid en in die belofte zelf, die ik krijg. Onze overeenkomst was duidelijk, net zoo duidelijk als ons bondgenootschap. Zes jaren zou ik mij voor u inspannen. In ruil voor die zes | |
[pagina 366]
| |
jaren, ongeacht of ik zou slagen of niet, hebt gij mij uw ziel geschonken. Het staat in de overeenkomst, die gij met uw handteekening hebt bekrachtigd. Nu kom ik, en eich mijn recht.
Siegfried.
Dat gij door list hebt gekregen.
De troubadour.
Als gij u zelf aan mij overgegeven hebt, zoo gretig en haastig, dat gij uw oogen voor de gevolgen zelf sloot, waarom verwijt gij mij dan list, inplaats dat gij u zelf uw domheid verwijt?
Siegfried.
En van die domheid trekt gij nu profijt. Is dat een eerlijk accoord?
De troubadour.
Het is altijd van de domheid, dat ik profijt moet hebben. Zij is de voorwaarde van ieder accoord met mij. Maar waarom u zoo druk gemaakt over de letter van het accoord? De geest ervan is belangrijker. Gij waart bereid tot een accoord met mij, om Geerten te winnen. Nu gij niet uw zin gekregen hebt, waarvoor gij uw ziel inzette, wilt ge u op een uitvlucht beroepen, om althans uw ziel te behouden. Naar geest en naar letter is het accoord duidelijk tusschen ons. Ik eisch mijn recht.
Siegfried.
Uw recht? Gij, die voor zoo kostbaren prijs uw waardelooze bemoeiïngen verkoopt?
De troubadour.
En gij, die koopt? En die de kostbaarheid van den prijs even goed kent? Gij wilt wel het accoord met mij wagen, maar aan het gevolg ontkomen en u wreken door op mijn bemoeiingen af te geven? Is dat het woord van een ridder? Dan noem ik het woord van den ridder belachelijk, en eisch toch mijn recht. | |
[pagina 367]
| |
Siegfried.
Neen.
De troubadour.
Het zal u niet helpen dat ge u verzet. Want niet alleen heb ik het recht, maar ik heb ook de macht.
Siegfried.
Gij zult die niet krijgen.
De troubadour.
Arme, zwakke ridder, het is droevig voor u dat ge niet inziet, dat ge u zelf al zes jaren aan mijn macht hebt overgegeven. Ik beken, dat ik van die macht heb genoten.
Siegfried.
Het is... duivelsch van zoo'n macht te genieten.
De troubadour.
Als gij macht hadt gekregen over Geerten's ziel, wetend, dat gij haar daar toe van God zoudt hebben moeten afnemen, Wien zij nu is blijven toebehooren, zoudt gij niet genoten hebben?
Siegfried.
Ik heb geen macht over haar verlangd tot haar ongeluk, maar tot haar geluk.
De troubadour.
Een sophisme. Raadpleeg uw geweten eens. Hebt ge haar, die u het liefste was, niet willen onttrekken aan datgene, wat haar het hoogste was? Hebt ge niet gewild, dat zij verscheurd zou zijn onder de verbreking van haar geloften? Hebt ge haar niet willen ontrooven aan haar geluk, alleen om haar te winnen voor het uwe?
Siegfried.
Voor ons beider geluk. Dat, wat zij haar geluk noemt, kan ik niet zien als haar geluk.
De troubadour.
Omdat het 't uwe in den weg stond. Zij denkt er anders over. | |
[pagina 368]
| |
Dat hebt ge niet geëerbiedigd. Evenmin als ik het eerbiedig. Wij zijn volmaakt in accoord. Geef u gewonnen aan mijn recht en mijn macht.
Siegfried.
Is er geen redding voor mij?
De troubadour.
Van daar, waar uw redding kon zijn, hebt ge u zelf verwijderd.
Siegfried.
Maar ik heb haar liefgehad.
De troubadour.
Gij hebt haar begeerd.
Siegfried.
Ik heb haar lief.
De troubadour.
Gij begeert haar.
Siegfried.
Ik heb haar lief.
De troubadour.
Denkt ge, dat dat u zal redden? Gij zelf hebt den weg van uw redding afgesneden door dit accoord. Kom.
Siegfried.
Wat ben ik kortzichtig en zwak geweest. (tot troubadour) : Wat heb ik, toen ik u aanhoorde, anders aangehoord dan de gedachten van mijn zwakheid en de spitsvondigheden van mijn kortzichtigheid? En daarmee dacht ik, dat de kracht van Geerten was te bevechten, die kracht, die mij nu verplettert. En daarom gaf ik mijzelf prijs.
De troubadour
(lacht).
Kom.
Siegfried.
Omwille van mijn liefde, die mij tot ramp is geweest en die mij heeft verscheurd, zal ik roepen tot God langs den weg. | |
[pagina 369]
| |
De troubadour.
Als ge in mijn gezelschap roept, hoort God u niet. Dat geschreeuw dient u tot niets. Ik heb van ridders moediger voorbeelden voor oogen gehad. Is er van den onverschrokken ridder, die vrank en vrij dit accoord met mij onderschreef, niets overgebleven dan een jammerende, angstige ziel? Zijt gij dan niet beter dan al die lafaards, die uitgerekend leven in het accoord met hun begeerten en ineenkrimpen van angst als de dood verschijnt?
Siegfried.
De dood?
De troubadour.
Ja. Wij gaan langs de dood, die op het kruispunt, waar uw weg den weg naar de eeuwigheid raakt, u mij in handen zal geven. Gij zult mij te paard vergezellen.
Siegfried.
O God, wat heb ik mijn ziel aangedaan?!
De troubadour.
Bid niet onderweg. Niets is laffer en leelijker om te zien dan het bidden van hen, wier gebed begint met den aanvang van hun angst en eindigt met het eindigen van dien angst. Inplaats van dat gij prevelt zal ik u het verhaal vertellen.
Siegfried.
Welk verhaal?
De troubadour.
Het verhaal dat zij te hooren krijgen, die ik naar den dood vergezel. (komt naar hem toe) : Gedraag u als ridder, die gij waart. Kom!
(Plaatst hem naast zich, beiden met den rug naar de toeschouwers. De troubadour spreidt den groenen mantel over Siegfrieds rug uit. Zoo, onder zijn mantel, neemt hij hem mee. Zij gaan langzaam naar den achtergrond).
| |
[pagina 370]
| |
Tweede tooneel.
Geerten, Benedicta.
(Zuster Geerten komt uit de kloosterpoort naar buiten. Langzaam daalt zij de treden af, slaat haar getijdenboek open en wandelt naar het midden. Zij staat tegen den putmuur en leest. Uit den achtergrond komt na eenige oogenblikken zuster Benedicta. - Zuster Benedicta ziet Geerten en houdt in. Dan komt zij langzaam naar haar toe).
Benedicta.
(zacht)
Zuster Geerten!
Geerten.
(kijkt naar haar om)
Zuster Benedicta, zijt gij daar?
Benedicta.
Terwijl ik wandelde heb ik langs den weg... Ik weet niet, of ik goed doe, het u te zeggen.
Geerten.
Als iets u drukt, zeg het vrij uit.
Benedicta.
Ik zag een ridder met de handen voor het gezicht en hoorde, hoe hij uw naam riep. Ik dacht aan hem, van wien gij mij verteld hebt.
Geerten.
(schrikt, slaat haar boek dicht, doet een paar stappen van zuster Benedicta vandaan en staat roerloos.)
Stilte.
Benedicta.
(warm en innig)
Ontstelt u dit zoo? Stilte.
Geerten.
Het ontstelt mij niet. Het is goed, dat gij het mij gezegd hebt. Ik vrees niets, (zacht maar duidelijk en langzaam) : Gij hebt in werkelijkheid gezien, wat ik vannacht in een droomgezicht gezien heb.
Stilte.
| |
[pagina 371]
| |
Geerten.
En gij hebt gehoord, wat ik vannacht in een droomgezicht heb gehoord. Stilte.
Benedicta.
Waart gij daarom zoo bleek bij het koorgebed?
Geerten.
Zijn niet dikwijls de droomgezichten verwrongen voortzettingen van onze gedachten van angst en van hoop? Ik droomde vannacht, en ik wist heel goed dat ik droomde en dat ik op mijn slaapstee lag. Toch zag ik mijzelf in het koor en terwijl ik tot onzen Goddelijken Bruidegom bad en den troost onderging van Zijn beeld voor mijn oogen, werd Jezus' beeld plotseling dat van den ridder. Hij had het hoofd gebogen, hield de handen voor het gezicht en riep: Omwille van mijn liefde ga ik verloren, zoo gij mij niet omwille van uw liefde redt. En herinnert ge u dien varenden zanger? Ik zag hem ineens in zijn groenen mantel in een hoek van het koor. Hij lachte spottend en zei: Dat is je Schepper en Goddelijke Bruidegom, je Heiland voor wien je je liefde offerde en die hem, die u bemint, omwille van die liefde verloren laat gaan. Ik spande mij in en bad, om wakker te mogen worden uit dien benauwenden droom, waarin ik woorden hoorde als van satan zelf. En na eenige oogenblikken van een nog erger en ook vooral lichamelijke benauwdheid werd ik ook wakker, op de plaats waar ik wist wakker te zullen worden, op mijn legerstede. En ondanks dat kon ik mijzelf niet overtuigen, dat ik niet waarlijk in het koor was geweest en niet werkelijk het beeld van mijn droom had gezien. Toen ik in het koor kwam, vreesde ik het opnieuw te zullen zien.
Benedicta.
Ik zag u wankelen.
Geerten.
Ik heb tegen mijn droombeeld gevochten. Geen dag is heerlijker voor mij dan de verjaardag van mijn professie. Het | |
[pagina 372]
| |
is de viering van mijn bruidsdag. Na het hoogtij van dien dag, overviel mij nu plotseling deze verwarring. Het is na de vreugde der viering van mijn professiedag ongetwijfeld een bekoring geweest. Want we worden beproefd in de verwarring, in den twijfel, tot in de moedeloosheid toe. Onze Goddelijke Bruidegom helpt. Niets is milder dan de glimlach waarmee Hij, na onze beproevingen, die we voor Hem doorleden, ons weer tegemoet komt. - Wat gij mij gezegd hebt, herinnerde mij aan mijn droomgezicht.
Benedicta.
Zijt gij niet bang?
Geerten.
Neen. Ik zal op mijn hoede zijn. Ik doorzie die droombeelden, die door den duivel in mij opkomen. De prins kan niet verloren zijn. Duizend gebeden verbinden mij met hem. Ik heb hem bemind. Ik bemin hem nog...
Benedicta.
(verteederd)
Geerten!
Geerten.
Moeten wij om God de menschen niet beminnen? Door deze liefde blijft ons hart verbonden met hen, met heel die gemeenschap, die bidt en lijdt. Onder hen zijn zielen, waarmee wij meer verbonden zijn dan met andere, omdat ze onzen weg kruisten, omdat ze ons in het een of ander nabij waren. Jezus streelde de kinderen over het haar. Toen men hem den dood van Johannes den Dooper kwam vertellen, ging hij zwijgend heen in de eenzaamheid, zooals wij zwijgend heengaan wanneer wij den dood vernemen van iemand, die ons lief was en wij een bijna te groote droefheid voelen. Want wij zijn menschen, zooals hij het was voor ons. Het is de arm van Zijn menschelijk Lichaam, dien Jezus om het hoofd van Johannes zijn leerling heeft geslagen. In Jezus' gesprek met de Samaritaansche vrouw beeft ieder woord van Zijn geheimzinnig goddelijk verlangen om die ziel te hebben. Maar in den toon van de woorden trilt de warmte van een menschelijk hart. Het | |
[pagina 373]
| |
zijn die droefheden, die zachtheid, die teederheid, die vreugde, die bewogenheid in ons hart, welke wij kennen in Zijn liefde om de menschen, die wij beminnen en met wie Hij de natuur heeft gemeen gehad. Het is ook die kommer van liefde, die mij met Siegfried verbonden houdt. Maar in mijn droomgezicht heeft de duivel, om mij zwak te maken, mij willen bedriegen, dat Siegfried verloren is. Hij kan niet omwille van zijn liefde verloren zijn, omdat ik niet heb opgehouden mijn liefde voor hem tot een gebed voor hem te maken.
Benedicta.
Maar gij ziet toch zelf een verband tusschen uw droomgezicht en mijn ontmoeting met hem langs den weg?
Geerten.
Ja. Maar een ander dan de duivel mij in een laatste poging wil doen voelen, om mij zwak te maken.
Benedicta.
Waarom heb ik hem gezien?
Geerten.
(zacht)
Het is als een teeken.
Benedicta.
Waarvan?
Geerten.
Van zijn redding.
Benedicta.
Dus gij gelóóft, dat hij in gevaar is?
Geerten.
Der redding van zijn martelend verdriet, van den last van de liefde, die in licht verkeeren zal. Van het gevaar, als hij in gevaar is.
Benedicta.
(heengaande)
Hij riep, uw naam, alsof hij om hulp riep. Stilte.
Benedicta.
(verwijdert zich langzaam)
| |
[pagina 374]
| |
Derde tooneel.
Geerten, de stem van Johannes.
Geerten.
(staat een tijdlang roerloos, dan knielt zij neer.)
Jezus, als hij mij om hulp roept, geef Gij hem dan door mij die hulp, die hem redden zal. Stilte.
De stem van Johannes.
Zuster Geerten.
Geerten.
(blijft neergeknield het hoofd gebogen.)
De stem van Johannes.
Zuster Geerten! Hoor naar mij. Gij hoort de stem van Johannes, Jezus' leerling, die aan het hart heeft gerust van uw Bruidegom. Uw Bruidegom zendt mij naar u, om u te waarschuwen voor het gevaar, waarin Siegfried verkeert. Zijn liefde voor u heeft hem op rampzalige en slechte wegen gevoerd, die hem van God hebben afgeleid. Maar Jezus heeft het offer van uw liefde voor hem als uw liefste bruidsgeschenk aanvaard en omwille van die liefde zelf en hare kracht moet gij hem redden. Ga. Verzamel uw medezusters om u heen. Treed hem tegemoet. Reik hem uw minne tot drank, opdat hij die drinke en zijn wegen gaat op mijn geleide. Lange stilte.
Geerten.
(volhardt nog eenigen tijd in haar geknielde en gebogen houding. Eindelijk staat zij op, vouwt de handen voor hare borst en gaat langzaam de kloosterpoort in.)
| |
Vierde tooneel.
Geerten, de Zusters, Siegfried, de Troubadour.
(Van rechts naderen langzaam twee ruiters, prins Siegfried en de Troubadour. Prins Siegfried laat zijn paard leiden door den troubadour. De troubadour houdt het pergament onder den gesloten mantel. Bij het naderen heft prins Siegfried het hoofd op.) | |
[pagina 375]
| |
De troubadour.
Je wou voor 't laatst langs deze plek. Gebroken ridders als gij hebben dit zwak: ze kunnen geen afscheid nemen. Ik gun je de laatste oogenblikken, die je nog toebehooren, zoolang onze weg nog niet is afgelegd. (Intusschen is de kloosterpoort opengegaan. De zusters komen naar buiten. Geerten voorop. Geerten draagt een schaal. Zij draagt ze voorzichtig in de handen voor hare borst.)
Geerten.
(roept)
Siegfried!
Siegfried.
(neemt de teugels uit de hand van den troubadour en houdt zijn paard in.)
De troubadour.
(wil doorrijden.)
Kom!
Siegfried.
(ontwijkt met de teugels de hand van den troubadour.)
Geerten.
(maakt zich los van de groep der zusters, die een beetje achter haar blijven. Langzaam nadert zij Siegfried. Zij houdt stil voor hem, reikt hem met geheven armen de schaal aan):
Lieve vriend, omwille van uw liefde en hare gebeden drink van mijne handen mijne minne op Sint Jans geleide.
Siegfried.
(ziet vervoerd Geerten aan. Dan strekt hij de handen naar de drinkschaal uit. Geerten drukt de schaal in zijn handen. Hij neemt haar en kijkt in den gloed van den drank. Hij heft de schaal aan den mond, brengt den boord aan de lippen. Langzaam drinkt hij den drank.)
De troubadour.
(pakt het zegel onder den mantel uit, het pergament is gescheurd, het zegel verbroken.)
Het pergament is gescheurd! Het zegel is verbroken! Vervloekt, vervloekt, vervloekt! (in twee stukken weerszij van het paard valt het pergament neer. De troubadour geeft zijn paard de sporen en draaft weg.)
| |
[pagina 376]
| |
Vijfde tooneel.Geerten, de Zusters, Siegfried.
Siegfried.
(laat de drinkschaal langzaam zinken. Zij glijdt hem uit de handen en valt neer op den grond. Siegfried komt van zijn paard. Hij kijkt Geerten recht in de oogen. Roerloos staan zij tegenover elkaar. Men ziet, hoe in de groep van zusters zuster Benedicta zich afwendt en de handen voor de oogen brengt. Eindelijk knielt Siegfried neer en buigt het hoofd.)
Siegfried.
Geerten! Stilte.
Siegfried.
(met verstikte stem)
En ik die u verweet, dat uw liefde de dood was van mijn ziel. Stilte.
Siegfried.
De mijne heeft mijn ziel met den dood gedreigd. De uwe heeft haar het leven terug gegeven. Zij is sterker dan de dood. Stilte.
Geerten.
Ik heb haar geheiligd door haar te offeren. Wij zullen niet gescheiden zijn in het ander vaderland, waar geen dood meer is. Stilte.
Siegfried.
Laat mijn liefde gelijkvormig zijn aan de uwe. Neem het offer van haar hartstocht en haar aardschheid. Stilte.
Siegfried.
En geef mij uw zegen, Geerten. (hij buigt diep het hoofd voorover.)
Geerten.
(nadert hem en legt de hand op het hoofd.)
Siegfried.
(heft, als hij de aanraking van Geerten's hand voelt, het hoofd op.)
| |
[pagina 377]
| |
Geerten.
(kijkt diep bewogen en met een ontroerenden glimlach op hem neer en trekt langzaam haar hand terug.)
Siegfried.
(komt overeind en gaat naar zijn paard)
Vaarwel!
Geerten.
Waar gaat gij heen?
Siegfried.
Naar Vader Arnulphus. Uwe minne brenge mij op Sint Jans geleide naar den weg, dien gij zijt gegaan.
Geerten.
(innig)
Mijn vriend.
Siegfried.
(te paard, recht, het hoofd omhoog.)
Geerten.
Vaarwel! Stilte.
Geerten.
(keert zich om en gaat langzaam heen. De zusters voor haar uit. De zusters gaan binnen, Geerten is de laatste. Op de trappen keert zij zich weer om. Een oogenblik staart zij nog naar Siegfried. In diepe stilte kijken over dezen grooten afstand beiden elkaar nog eenige oogenblikken aan. Dan gaat Geerten naar binnen. Terwijl de deur toevalt, rijdt Siegfried langzaam heen.)
Gongslag.
Einde van het spel. |
|