| |
| |
| |
C. de Groot s.j.
De ziel van het Spaanse volk
De eeuwigdurende strijd tussen het vlees en de geest, die voor iederen mens een steeds weer boeiende en hevige ervaring is, staat voor den Spanjaard in het volle middenpunt van zijn geestesleven. Men heeft wel in een enkele formule willen samenvatten de richting waarin de uitdrukkingsmogelijkheid van een volk zich voornamelijk bewoog. Zo vond men voor het franse genie bovenal de strijd om de vorm. De duitse geest meende men te kunnen determineren als bezield door de overheersing, en verlangend naar de zegepraal van de idee. Hieraan werd vaak de uitvoering van het kunstwerk geheel en al dienstbaar gemaakt, of zelfs opgeofferd. Maar wat den Spanjaard altijd weer opnieuw boeide, was het eeuwige probleem van den religieuzen mens, de verhouding tussen de geest en het vlees. Altijd weer moest de Christen het erkennen, vooral na tijden van een verheven klassieke schoonheid en volmaakte vormuitdrukking: het vlees is toch een te enge gevangenis voor de ziel: het vuur van de geest moet immer weer uitlaaien uit het koele omhulsel van het klassieke lichaam. En dan breekt in Spanje los die hartstochtelijke stroom van hevig-uitslaande hoog-gotische bezieling in de kathedralen, de donkere sidderende gloed van barokke schoonheid in het getourmenteerde werk van El Greco, Zurburan en Ribera; de koele spanningen van menselijk goed en kwaad in het felle realisme van Velasquez en Goya, de zoete vertedering in de stille poëzie van Murillo, altijd weer variërend en zoekend naar schoner uitdrukking. Hier geldt volkomen het diepe woord van Ozanam: ‘God heeft gerust op de zevende dag. Wat Hij had gemaakt was goed en realiseerde ten volle Zijn scheppingsidee. Maar de Christelijke kunst rust nooit, omdat niets voor haar ogen goed genoeg is, van wat zij heeft gemaakt, en het altijd blijft onder haar ideaal’.
Toch heeft de strijd tussen geest en vlees, dit smartelijk dualisme, vaak als een dodende splijtzwam gewerkt in de
| |
| |
beste geesten van Spanje, en het is juist deze innerlijke verscheurdheid, die voor ons de physionomie van de Spanjaarden onderling een zekere gelijkenis geeft. Altijd tekent zich de Paulinische trek af in het Spaanse volk: ‘Het willen is in mij wel aanwezig, maar niet het doen van het goede: want niet doe ik het goede, dat ik wil, maar wel doe ik het kwade, dat ik niet wil’. (Rom. 7/18).
Dit dwingt ons onweerstaanbaar tot een vergelijking met den Apostel der volken. Het verwondert daarom niet, dat er in de Spaanse kunst en wetenschap zo'n ongewone sympathie leeft voor dezen ongelukkigen mens, gelijk Sint Paulus zich zelf noemt in zijn brief aan de Romeinen: ‘O, rampzalige mens, die ik ben. Wie zal mij verlossen van dit lichaam des doods’. (Rom. 7/24).
Dit woord zou als motto kunnen staan boven de melancholie-omfloerste doodssonnetten van Quevedo en Calderons mysteriespelen over de droomdonkere werkelijkheid, waarin wij nu menen te leven, en die niets anders is dan de doffe slaap, waaruit wij bij de dood pas ontwaken voor het waarachtige bestaan.
‘En weet, dat het schoonste geluk van dit leven
voorbij snelt als een droom.
en dat van alles wat wij hier bezaten,
niets achter blijft dan de herinnering
Wat Sint Paulus' invloed op de Spaanse mystiek betekende, is zeker nog niet voldoende onderzocht. De grote mystici. Sint Jan van het Kruis en Sint Teresa van Avila, gebruiken voortdurend zijn mystieke ervaringen. Altijd weer ontmoet men zijn naam en zijn uitspraken in hun geschriften. Inderdaad, Sint Paulus' neiging tot theoretiseren, en zijn hevigdramatische natuur konden Spaans geweest zijn. De Spanjaard leeft steeds in spanningen, die moeten uitbreken in een strijd: is het niet met den vijand, dan met zich zelf. Hij kent geen rust en bestendigheid. 't Is zo scherp getekend wat eenmaal een Spaans priester opmerkte: ‘Het Spaanse volk is even onsamenhangend als het stof, dat het land bedekt.
| |
| |
Iedere Spanjaard is een individualist, en de raakpunten in het maatschappelijke leven zijn zo gering in aantal, dat de meesten ze kunnen negeren. Wij kennen geen gezelligheid en geen gemoedelijkheid. Wij hebben geen gemeenschappelijke wil. De vreemdeling roemt onze hoffelijkheid en onze hartelijke omgang. Hij ziet de oppervlakte, maar peilt de diepte niet. Onder de korst ligt het droge stof: iedere mens is onze vriend, zolang hij bij ons is, maar gaat hij weg, dan zijn er weer zoveel nieuwe vrienden om de lege plaatsen te vullen’.
Iedere Spanjaard is een desperado en een eenzame zoals Don Quichote. Tot Don Quichote keert het Spaanse volk altijd weer terug: tot Don Quichote die als de nobele dwaas rondzwerft door Castilië's hoogvlakte: die in overspannen verbeelding de strijd aanbindt tegen windmolens: die in fantastisch-vergrootte slagschaduwen zijn doodsvijanden ziet, en in elk meisje dat hij op zijn weg ontmoet in gezelschap van een man, een geroofde maagd of geschaakte bruid meent te ontdekken, verlangend naar zijn ridderlijke bijstand. Maar boven alles toch keert het Spaanse volk terug tot Don Quichote, als tot den edelen ridder zonder vrees of blaam, altijd er op bedacht om de bedreigde en aangerande onschuld te verdedigen. Hij is de man met het laaiende vuur in zijn ziel en wereldveroverende plannen in zijn brein, die als alle grote idealisten de tartende ironie van het noodlot rijkelijk ondervond. Boordevol las hij zich aan de krijgshaftige daden van de ridders der heldenromans, en hij had hun optreden beleefd als een verrukkelijk avontuur van de geest. Nu wilde hij hun heroïsche feiten omzetten tot een klare en kloeke werkelijkheid. Het was juist de tegenovergestelde weg die zijn grote land- en tijdgenoot nam: Sint Ignatius van Loyola.
Sint Ignatius ging uit van het hevige avontuur, waarin zijn leven was voorbijgegaan, en keerde terug in zich zelf, waar hij nu het tedere avontuur mocht beleven van de innige ontmoeting tussen God en zijn ziel, het steeds weer ontroerende voorval in ieder mensenleven, hetwelk met God in nauwer contact treedt, en dat Sint Ignatius zo aller-reëelst beschrijft in zijn: ‘Excercitia spiritualia’.
| |
| |
Ook hier kon Sint Ignatius niet zijn ridderaard vergeten. Want ondanks de realiteit, waarin het boek der Geestelijke Oefeningen leeft, is het een ridderroman vol idealisme. Het is de strijd om de ziel voor den groten Koning Christus, een verhaal van opstand en onderwerping, van trouw en van dienen, van wel overwogen offensief en hardnekkige tegenstand, van onvoorwaardelijke edelmoedigheid en listig verzet, van bodemloze toewijding en eindelijke zegepraal. Men vindt er in terug alle phasen van een staat van beleg en van een radicale oorlog, getoetst aan Sint Ignatius' persoonlijke ondervinding als veldheer, in de verdediging van zijn land, en de routine van den Spanjaard, gegroeid in de historische krijg van eeuwen tegen de erfvijand van zijn gebied. Het soldateske van Sint Ignatius moge later mildere en bovennatuurlijker vormen hebben aangenomen, geheel verdwenen is het nooit, en zeker onmiddellijk na zijn bekering had het nog sterk de overhand.
Wanneer men het Spaanse karakter dieper beschouwt, ontdekt men dan ook telkens verrassende parallellen tussen den nobelen ridder Don Quichote de la Mancha en den heiligen ridder van Loyola, Sint Ignatius, die alleen den oppervlakkigen beoordelaar misschien een weinig oneerbiedig voorkomen.
Deze symmetrie strekt zich heel wat verder uit dan tot de waanzin alleen, waarin de grootmoedige Don Quichote ronddoolde door het barre rotsgebergte van het woeste Castilië, en de goddelijke dwaasheid, die Ignatius opeiste voor zich en zijn volgelingen.
De strijd, die Don Quichote aanvaardde voor het recht, waar hij dit bedreigd zag, werd door Sint Ignatius niet minder ridderlijk aanvaard en consequent doorgezet. Zij schrikken er niet voor terug om buitengewoon te zijn en voor dwazen gehouden te worden, al zal Sint Ignatius zijn jongeren ook het consigne afkondigen, daar geen aanleiding toe te geven. Maar het is dan ook geheel in deze geest, wanneer één van Ignatius' trouwste volgelingen als devies verkoos: ‘Het gewone doen op buitengewone wijze’.
Voor beiden was de wereld waarin zij leefden te klein,
| |
| |
om de laaiende brand van hun zielsverlangen te voeden, en daarom was het zoeken naar avonturen de enig-mogelijke voldoening voor dit roekeloze vuur. En aan avonturen ontbrak 't verder niet.
Beiden hebben voldoende bitter ondervonden, hoe wreed het mensenlot kan omspringen met zijn slachtoffers, al wist ook de grote heilige van Loyola de tragiek van dit bestaan op te heffen en te zuiveren door het vuur van zijn geest, dat alles louterde: ad majorem Dei gloriam. Maar ondanks de vreemdst-denkbare situaties waarin de ironie van het leven hen zal storten, blijven zij toch steeds de senor, die den vijand nooit onderschat, en zijn optreden voor ernst houdt: de grootste eer die men zijn vijand kan aandoen. De Spanjaard verliest nimmer de waardigheid uit het oog, waartoe hij als mens verplicht is: dit ondervinden zelfs zijn tegenstanders, ze mogen dan duivels of windmolens zijn. Men komt steeds sterker tot de overtuiging, dat de hevige strijd tussen geest en vlees, vooral voor den Spanjaard de tragische erfenis van het peccatum originale, in de levensgeschiedenis van deze grote Spanjaarden, zijn onmiskenbare rol heeft gespeeld. Dit kan ook niet anders want deze strijd bezit een onverwoestbare realiteit. Van tijd tot tijd komt hij tot felle en bandeloze uitbarstingen. Dan stort zich de Spaanse furie als een woedende bandjir op alles wat den Spanjaard anders het meest dierbaar is, en richt onherstelbare verwoestingen aan, die later te dieper betreurd worden, omdat al dit schone nu voorgoed verloren is. De laatste burgeroorlog heeft ook hiervan een treurig voorbeeld gegeven.
De Spaanse ziel heeft echter haar schone uren van bezinning, en in deze ogenblikken schept zij haar onsterfelijke kunstwerken: de visioenen van El Greco, de symphoniën in licht en goud van Murillo, de stille bezonkenheid van Velasquez' realisme, de poëzie van Luiz de Leon, Sint Jan van het Kruis en Sint Teresa: dan ook keert zij terug tot datgene, wat zij in momenten van verdwazing van zich afwierp.
Helaas, dat er dan reeds zoveel werd geleden, en zoveel schoons verloren ging. Doch dit zal het harde lot blijven van de Katholieke Kerk in Spanje. In een land met derge- | |
| |
lijke opvlammende karakters komt men telkens voor de meest onverwachte openbaringen te staan van wreedheid en heiligheid. Het draagt er zeer toe bij om ons het Spaans karakter onbegrijpelijk te maken, vooral wanneer bovendien een onwelwillende geschiedschrijving er op uit is, het onklare te onderstrepen en aan te dikken. Hiervan heeft rijkelijk zijn deel gehad de figuur van Philip II en de ‘leyende nera’ is zeker nog lang niet helemaal opgeklaard, ondanks de standvastige ijver van zijn bewonderaars. Of wij, Nederlanders, ooit vereerders van hem kunnen worden blijft in het midden, maar wel is het waar, dat zijn nagedachtenis beter lot verdient. Maar ook deze moet gezien worden in het licht van het Spaanse karakter, en dan valt daarin te bewonderen de grootheid van geest en verheven zieleadel, waaruit toch steeds weer een Spaans realisme spreekt.
Zo verhaalt men, dat Philip II, oud geworden en aangetast door een afgrijselijke ziekte, zijn zoontje bij zich riep, en hem wees op zijn geschonden lichaam. Dit moest voor het kind een aansporing zijn tot nederigheid omdat het aardse leed en de dood zelfs geen eerbied heeft voor koningen. Hier horen wij Calderon's klacht over de betrekkelijkheid en het vergankelijke van al het aardse. Het leven is slechts een droom.
‘De koning droomt dat hij een koning is,
en diep in deze droom verzonken,
gebiedt, heerst en bestuurt hij,
en alles is hem onderdanig.
maar de dood, die altijd klaar staat om hem te wekken.
verbrijzelt zijn geluk...
Wat is het leven? Dwaasheid!
Vluchtig schuim, een ijdel beeld, nauwelijks een schaduw.
Maar al te weinig kan het geluk ons geven:
Want slechts een droom is heel het leven,
en zelfs de dromen zijn een droom’.
Niet minder typerend Spaans was ook het feit, dat in de werkkamer van de koning slechts een schilderij mocht han- | |
| |
gen, van Jeroen Bosch, den verdwaasden, realistischen, door donkere hallucinaties bevangen Jeroen, opdat Philip II in de aanschouwing van deze lugubere voorstellingen ernstig kon nadenken over de gruwelen van de hel.
Hier ontmoeten wij iets van Sint Ignatius' plaatsvoorstellingen. Vol van de gedachte aan het toekomstige leven, dat hij in zijn fantasie reeds ervoer als een werkelijkheid, mocht ook het paleis van den koning alleen bestaan in dienst van deze realiteit. Zo bouwde hij dan zijn Escorial als een groot klooster, voor de monniken van Sint Hieronymus, waar hij tijdens zijn leven zich in vrede zou kunnen terugtrekken, en gestorven, zou mogen rusten in de herinnering van de gebeden der priesters. Klooster-paleis is dit Escorial een grootse, heerlijke schepping van Spaanse geest en vitaliteit. Alles spreekt er van de eeuwigheidsgedachte, die vooral sterk tot uiting komt in de bijna monotone aanleg van klooster en tuin. Alles schijnt er hetzelfde te zijn, en het is toch niet eentonig. Zoals een hoofdmotief in de symphonie onophoudelijk terugkeert zonder tot eentonigheid te vervallen, maar slechts des te beter de grandioze compositie van het geheel manifesteert, zo keren hier in dit paleis terug, met een regelmatigheid die juist voldoende onderbroken wordt om niet eentonig te zijn, de simpele smaakvolle versieringsmotieven.
Zo wordt ook in de woestijn het eender zijn tot een onveranderlijkheid die doet sidderen voor God's grootheid, Die immers ook onveranderlijk is, en groeit in de eeuwigheid de nooit-eindigende schouwing van de zelfde onveranderlijke Goddelijke Majesteit tot de openbaring van zijn onvolprezen Heerlijkheid. De Kathedralen van Spanje openbaren ons het wonder van de Spaanse gotiek, het Escorial toont ons het hoogtepunt van het manierisme, nog een andere schoonheid bergt voor ons de Spaanse barok.
Het is een tragische wet van al het geschapene, dat zodra iets zijn hoogtepunt bereikt heeft, en tot zijn grootste rijpheid is gekomen, de weg naar omlaag weldra aanbreekt. De boom, tot volledige ontwikkeling gekomen, sterft reeds af aan zijn wortels. Maar ook omgekeerd is het een zware wet van de geest, levend in de stof, dat de geniaal begaafde mens
| |
| |
juist dan de volledige heerschappij en uitbeeldingsmogelijkheid bezit, om wat duister en diep in zijn binnenste leeft in de volmaaktst mogelijke vorm weer te geven, wanneer dat allerdiepste en oerpersoonlijke hem reeds dreigt te ontvluchten door het immer zich verder ontwikkelende proces van sterven en vergaan. Dan kan zich op een moment een wijsheid en schoonheid openbaren, die men nooit denkbaar geloofde in onze sterfelijkheid.
Doch niet slechts den mens overkomt dit, het is een even reëel geldende wet voor tijden en volken.
In dit licht moeten wij ook de Spaanse barok zien. Deze valt samen met het tijdstip dat Spanje op het toppunt van de politieke macht stond, maar het venijn van de corruptie reeds diep begon door te dringen. Toch ontwikkelde zich toen, in korte tijd, een praal en schoonheid, die alleen mogelijk was in een tot het uiterste gedreven scheppingsdrang, die de mogelijkheid van voortbestaan onfeilbaar dreigend voelde ontvlieden. Zo heeft de Spaanse barok de gouden zwoele luister van de late herfst, wanneer de natuur loom van overgrote vruchtbaarheid is, en de bossen in trieste melancholieke pracht pralen als brandende paleizen. Murillo is een der hoofdfiguren van deze periode. Alles wat de barok karakteriseert vinden we terug in zijn werk. Het goudachtige brons straalt door de achtergrond van zijn schilderijen en hult ze in een zacht vloeiend licht, dat geen andere bron heeft dan de schilderij zelf. Onwillekeurig denkt men terug aan Rembrandt's lichtvisioenen, waarin hij stralend verscheen aan het nageslacht, dat zeker ten onrechte bij Rembrandt hierin het meest geniale zag.
Aan de drang tot dynamisme hebben de schilderijen van Murillo rijk voldaan. De feestelijke pavoisatie van de barok, de zwierige beweging van de wuivende en gesticulerende helden en heiligen is hier welsprekend vaak vervangen door de krioelende hemelstijgende neervallende, dartelzwevende engeltjes, die de indruk wekken, dat deze beweging nooit ophoudt. Op meesterlijke wijze is het statische, waaraan de schilderij uit de aard der zaak gebonden is, overwonnen door een jubelend dynamisme. Idealisme en realisme ontmoeten
| |
| |
wij telkens weer opnieuw in het werk van Murillo. Overheerst het idealisme in zijn religieuze voorstellingen, het realisme is overvloedig rijk vertegenwoordigd in de kostelijke scenes uit het Spaanse volksleven. Sommigen geven een hogere aesthetische waarde aan deze laatste voorstellingen. Ongetwijfeld vertegenwoordigen deze boefjes-scenes den beteren Murillo, den Murillo van de sombere diepten, die een onderaards goud laat doorschemeren, en heel dicht Rembrandt benadert. Hier leeft het volkse, levenslustige Spanje van Andalusië. Dit volk leeft van de ene dag in de andere, zorgeloos voor de komende tijd, volgens het wijze woord, dat iedere dag genoeg heeft aan eigen leed. Dit is het Spanje dat geen problemen kent, omdat het zich eenvoudig onderwerpt aan het leven, en dit aanvaardt, gelijk het zich aandient. Heden schenkt het overvloed, en de jongens smullen van het kostelijk fruit, morgen is er wellicht gebrek. Welnu, dan hebben wij altijd nog de eeuwige blauwe hemel als een feestelijk dak boven ons hoofd. Maar laten wij nu de overvloed ruimschoots genieten, opdat wij morgen beter het gebrek kunnen verdragen. Het is een levensopvatting, die ook recht van bestaan heeft, vooral omdat zij zeer markant een apart en zeer merkwaardig element belicht van het heterogene Spaanse volk.
Met Velasquez, een oudere tijdgenoot van Murillo, bevinden wij ons geheel en al in de realiteit. Maar het is nooit een realiteit die banaal of platvloers wordt. In zijn schilderijen leeft een geheimzinnige poëzie, die hem stempelt tot een meeslepend lyricus. Maar hoe realistisch behandelt hij zijn onderwerpen. Beschouwen wij slechts een van zijn meest bekende werken, populair geworden door de talrijke afbeeldingen op bidprentjes: ik bedoel Velasquez' ‘De stervende Christus’.
Deze Christus aan het Kruis vertegenwoordigt een verheven waardigheid, juist door het matige, door het menselijke, door de bewonderenswaardige afwezigheid van de schoonheid en de physieke lelijkheid. Dit lichaam is niet fantastisch, zoals bij El Greco. Noch bezit het de schoonheid van Goya's figuren. Het is evenmin een athleet, zoals bij
| |
| |
Michel-Angelo, nog minder een larf, gelijk enige primitieven het verbeeldden.
Het is edel, nobel, ziedaar alles. De haren verbergen niet het gelaat, en het bloed drenkt geen romantisch medelijden.
Het heeft geen menselijk gezelschap om het tegenspel te zien in moordenaars-gezichten, gelijk bij Jeroen Bosch. De achtergrond is leeg, zwart-donker. Niets herinnert hier aan de hevig-dramatische voorstelling van Grünewald, waar de stervende God-Mens al het God-Menselijke heeft verloren: werkelijk ‘vermis et non homo’. Niets ook van de zoete dominicaanse en franciscaanse mystiek vinden wij hier terug, zoals Fra Angelico zijn teder droevige kruisiging neuriet.
‘Hij was een rechtvaardige’, dat is alles, maar 't is ontzaglijk veel. Hier is een God-Mens die sterft, Die nog in doodstrijd is, maar waar ieder element van tijdelijkheid uit schijnt verdreven.
Over dit werk ligt een bovenwereldse rust, stilte en sereniteit, die alleen de eeuwigheid ons geven zal. Ondertussen wordt hier het mysterie van Christus' lijden voortgezet, eindeloos, zonder moment van onderbreking, zoals het zich daadwerkelijk dagelijks voortzet in Zijn mystiek Lichaam, de H. Kerk. Onweerstaanbaar dringt zich bij de beschouwing van dezen stervenden Christus de diepe gedachte op van Pascal: ‘Jezus zal in doodstrijd zijn tot aan het einde der wereld: en zolang Hij in doodstrijd is moeten wij niet slapen’.
Hier is het realisme en idealisme tot een volmaakt evenwicht gekomen. Nauwelijks vermoedt men nog iets van de strijd tussen het vlees en de geest. De crisis schijnt hier overwonnen door de harmonische geest van Velasquez, die de balans der stromingen tot schoon evenwicht bracht.
Wat ook moge veranderen in de wereld, de mens verandert niet. Dingen, die vóór honderden jaren hem een bron van vreugde waren, zijn ook nu nog in staat zijn blijdschap los te slaan, en wat hem vroeger aanleiding was tot droefheid, vervult hem ook nu nog met teleurstelling en smart. Het volk blijft zijn karakter behouden door de eeuwen heen, slechts in uiterlijkheden variëert het meer of minder. De
| |
| |
hoofdzaak blijft. Zoals het vroeger dacht en werkte, zo denkt en werkt het ook nu nog: het verandert niet van psychologische structuur.
Inderdaad, wat ook moge veranderen in de wereld, de mens verandert niet. Don Quichote en Sancho Panza leven nog, en drijven nog steeds hun grillig spel in de bonte wereld van de menselijke geest. Ze leven nog immer voort in het idealisme en realisme van het Spaanse volk, dat ook nu nog zijn grootse dromen en idealen heeft, gelijk in de tijden der middeleeuwen en in Sint Ignatius' tijd.
Wanneer men met de trein Barcelona nadert, wordt de aandacht getrokken door een hoog-boven-de-huizen-uitstekend skelet-achtige geraamte. Het zijn de torens van de onvoltooide kerk: La Sagrada familia.
De conceptie van deze kerk is grandioos en fantastisch: zij herinnert aan de bouw van de middeleeuwse dom, waaraan geslachten eeuwenlang arbeidden.
't Was de opzet van den architect dezer kerk, Gaudi, om uitsluitend met aalmoezen van armen dit gebouw op te trekken. Zo moest een eenvoudig volk zijn God huldigen gelijk de simpele herders het eerst den God-mens hadden mogen verheerlijken.
Het plan was symbolisch de uitwerking van de kerk mocht het niet minder zijn. Twaalf torens zou zij hebben, waarvan er tot nu toe vier voltooid zijn, voorstellend de twaalf apostelen, en bovendien werden drie torens ontworpen, nog veel hoger, voorstellend Jezus, Maria en Jozef.
Intussen stierf de architect en de kerk bleef een torso. slechts de crypte werd voltooid. Maar deze werd onder de laatste burgeroorlog deerlijk verminkt. Nu wacht zij op herstel en voltooiing.
Wanneer zal dit gebeuren?
De Spanjaard heeft onuitputtelijk geduld: de bouw van zijn schoonste kathedralen duurde eeuwen. Zijn idealisme vervaagt nooit. Met bewonderenswaardige volharding begint hij telkens opnieuw, zelfs als men achter zijn rug de pas gebouwde zaken weer afbreekt.
In het Spaanse wapen kunt U het devies lezen: ‘Plus ul- | |
| |
tra’. Dit devies is het ware Spaanse leidmotief. Het geeft een zeer juist beeld van het Spaanse karakter. Want het is het ‘Plus Ultra’ van het idealisme, verbonden met het vruchtbare realisme, dat onafscheidelijk verbonden leeft in de beste geesten, die de schoonheid en de glorie van het onsterfelijke Spanje zullen handhaven, en zo zal de enthousiaste roep van Cervantes' Don Quichote ongeschonden actualiteit behouden:
‘Hoe heerlijk zijt Gij, o Spaans volk, in de glans van uw idealisme.’
|
|