| |
| |
| |
Marie Koenen
Onder de wansterre.
In het jaar O.H. 1456 stond er een wan-sterre aan den hemel. Deze bode van onraad en verschrikking was ‘oorsaeck van veel gissingen, die ieder naar sijn oordeel dierf uitspreken.’ - Schrik en angst vervulden de Christenheid: - zij stak de hand in eigen boezem.
Al was 't dan welhaast veertig jaar geleden, dat door het Concilie van Constanz het Groote Schisma werd opgeheven, en ruim twintig sinds de Vrede van Atrecht den Honderdjarigen Oorlog trachtte te beëindigen, - na zooveel verdeeldheid richtte de Kerk zich maar langzaam op uit haar treurig verval. Onderwijl bleef de oneenigheid tusschen Frankrijk en Engeland voortwoekeren, alle verdragen en verzoeningen ten spijt, even onuitroeibaar als de familieveete tusschen Bourgondië en Orleans, de twee takken van den éénen stam der Valois, het Fransche koningshuis.
Zoo behielden heersch- en hebzucht, haat en nijd maar al te lang de overhand in het Christenrijk. De stem van een Bernardus van Clairvaux, van een Franciscus van Assisië was weggestorven en vergeten, de zuivere naastenliefde was ver te zoeken. Juist een kwart-eeuw geleden werd Jeanne d'Arc op de Oude-Markt van Rouen als een heks verbrand. Het proces van haar eerherstel was aanhangig weliswaar, maar te laat, en vergeefs om de baatzuchtige wereld alsnog aan den zelveloozen geloofsmoed van deze geroepene te doen gelooven.
Thans, onder de wan-sterre, moest de Christenheid erkennen, dat God Zijn volk nog genadig was geweest door de straf jaar na jaar uit te stellen. Maar nu dan ook - bezetten de Turken Constantinopel. Sultan Mohammed II had den laatsten Griekschen Keizer, Constantijn XI, overwonnen en de Aya Sophia in een moskee herschapen. Geslepen voor den verderen oogst stond het kromzwaard dreigend over het Westen geheven: de staart der onheilspellende komeet.
Er werd veel gebeden, geboet en geofferd, ook in de ste- | |
| |
den van Vlaanderen. Schrikaanjagende verhalen deden de ronde over aardbevingen in Italië, over een bloedregen binnen Rome, over ‘brokken van hagelsteenen’ elders, ‘die roodvervig sijnde de gedaante hadden van rauw vleesch’. Ook in Vlaanderen was iedereen er van overtuigd, dat er een vreeselijke bedreiging hing over het Christendom. De Vlaamsche steden waren bevangen van angst. Ofschoon ze over het toppunt van haar bloei heen waren, hadden ze immers toch nog zéér veel te verliezen.. Ze wenschten bovenal den vrede te bewaren, zoo onmisbaar voor hun handel en bedrijf, en gewonnen door zooveel onversaagd en verbeten zelfverweer. Hun regeerende vorst en zij, - Hertog Philips de Goede en Gent, Brugge, Yperen, Kortrijk, Oudenaerde, ze hadden zich, evenals Brussel en Antwerpen met hen, op den duur aan elkaar leeren aanpassen. Lang geleden was 't nog niet, dat Philips en Gent elkaar nogeens terdege onder de oogen hadden gezien, zooals Philips en Brugge dit in 1436 bij de Brugsche Boverie-poort deden. Wederzijds wisten vorst en volk nu wel voorgoed wat ze aan elkaar hadden. De Vlamingen begonnen den opvolger van hun graven zijn Fransche afkomst en zijn eigenmachtige maatregelen te vergeven, - Hertog Philips van zijn kant erkende Vlaanderens licht ontvlambaren volkstrots en stoeren vrijheidszin.
Vlaanderens roem, - wie kon dit tegenspreken? - was weer toegenomen met Philips' aanwassende macht, - en ofschoon er een volksvreemde invloed bleef uitgaan van zijn Hof, de welvaart die er van uitging voor het volk was veel grooter. Hoeveel handen zette het Huis van Bourgondië niet aan 't werk en wat voor heilzamen wedijver wekte het niet tusschen de beste krachten en talenten, door den kunstzin, de pracht en de weelde, die het zoo onbeperkt ten toon spreidde! Waarom dan die angst voor de wan-sterre? Onder alle 's Heeren landen had Vlaanderen toch zeker wel het minst te vreezen, welbestierd en welvarend als 't was. Men stelde elkaar gerust, en wees op het voorbeeld van den Hertog zelf, die zich immers hoegenaamd niets aantrok van het kwaad voorteeken.
Hertog Philips had dan ook alle reden om gerust en vol- | |
| |
daan te zijn. Zijn gebied, het machtig Middenrijk, breidde zich steeds uit. De kansen van Bourgondië stonden wel allergunstigst in het midden van dit jaar O.H. 1456.
Behalve over zijn erfelijke leenlanden Bourgondië, Artois, Franche-Comté; over Vlaanderen, erfgebied van zijn grootmoeder Margaretha van Male, - voerde Philips de Goede de heerschappij over Holland, Zeeland en Henegouwen, de wingewesten, met beleid en volharding door hem veroverd; - over Brabant en Limburg, door erfenis hem ten deel gevallen; - over Namen en Luxemburg door aankoop verworven. Vooral naar het noorden strekte de Bourgondische macht zich steeds verder uit, - het laatst in het Sticht. Onlangs immers, juist in dit jaar 1456, had Hertog Philips, gesteund door een leger van 30.000 man, voor zijn bastaardzoon David den bisschopszetel van Utrecht weten te bemachtigen, hart en midden van het Sticht. Thans was hij met datzelfde leger door de Veluwe opgerukt om het Oversticht te onderwerpen, het Utrechtsche gebied ten oosten van den IJsel, - eerst de voornaamste der IJselsteden, de vesting Deventer.
Deventer mocht zich al krachtdadig te weer stellen in dezen voorzomer van 1456, - eerlang zou de stad zich toch moeten overgeven aan den grootmachtige, die persoonlijk over de belegering het bevel voerde. - Deventer en de overige IJselsteden gewonnen voor den Bourgondischen bisschop van Utrecht, - en de baan voor Bourgondië zou open zijn naar Drente en Groningen, naar het van ouds roemruchte Friesland: de Waddenzee tot noordgrens van het nieuwe Middenrijk!
Waar had Hertog Philips zijn weloverwogen toeleg ooit zien falen? Waarom dus zich bij zooveel goed geluk om een wan-sterre te bekommeren? Er waren immers genoeg anderen, die haar kwade beduidenis maar liever ter harte moesten nemen! Blikte Philips over de grenzen van het eigen machtig gebied heen, dan lag daar Engeland ‘vol twist en bloedstortingen’, door de veete tusschen het huis van Lancaster en dat van York, de Witte en de Roode Roos. - Daar lag Frankrijk, dat zich na het bovennatuurlijk her- | |
| |
stel van zijn nationaliteit en zijn monarchie, zoo uiterst moeilijk uit zijn verval oprichtte. - Daar lag het Duitsche keizerrijk, verbrokkeld en onder zwak opperbestier, bedreigd door de Turken. - Eén voor één waren deze groote buurstaten er oneindig veel slechter aan toe, dan het bloeiend en steeds aangroeiend rijk van Bourgondië, onder het krachtig, centraliseerend beheer van zijn vooruitzienden, doortastenden en toch zoo voorzichtigen grondvester en vorst.
Was 't wellicht juist omdat Philips de Goede de waarschuwende wan-sterre wel voor anderen maar in geen geval voor hem persoonlijk zag schijnen, - dat hem zijn doorzicht en zijn behoedzaamheid zoo onverwacht begaven? Midden in dien zomer van het jaar O.H. 1456 verliet de steeds zoo bezadigde Hertog plotseling zijn leger bij Deventer, toen er hem door een ijlbode in het kamp de tijding werd gebracht, dat de Dauphin van Frankrijk zijn toevlucht was komen zoeken bij zijn bloedverwanten van Bourgondië. Beschuldigd van een samenzwering tegen zijn vader, den Franschen koning Charles VII, was dezen Louis de Valois de Fransche grond blijkbaar te warm onder de voeten geworden. Hij wist waarheen! Bij het eerste bericht van zijn komst op Bourgondisch grondgebied, werd hem onverwijld een gezantschap van Edelen tot Leuven tegemoet gezonden, gevolgd door Philips' zoon zelf, Karel graaf van Charolais, vergezeld door zijn moeder Isabella van Portugal en door zijn gemalin Isabella van Bourbon.
Hoewel Hertog Philips dus tevreden kon zijn over de ontvangst zijn neef bereid, voelde hij zich toch gedrongen er nog meer eer en hartelijkheid aan toe te voegen, door de verre reis van Deventer naar Brussel te ondernemen, en hem persoonlijk te gaan verwelkomen.
De oprechtheid van dit welkom bekrachtigt de milde gastheer door den nieuwgekomene het kasteel van Genappe tot verblijf aan te bieden ‘een konincklijke plaetse’, gelegen omtrent 4 mijlen van Brussel, en hem tegelijkertijd een jaarwedde van 36000 gulden toe te kennen. - Tot overmaat van welgezindheid weet de Hertog al spoedig een huwelijk tot stand te brengen tusschen zijn gevierden gast en Char- | |
| |
lotte van Savoyen, een der aanzienlijkste hofdames van zijn gemalin.
Alles tot groote ergernis van den koninklijken vader in Parijs, die den voortvluchtigen overlooper gebiedt terug te keeren en Hertog Philips er van beschuldigt met hem samen te spannen.
Maar Dauphin Louis voelt zich volop behagelijk als verwende gunsteling van zijn oom van Bourgondië. Hij laat zijn vader toornen en geeft hem tot eenig bescheid: ‘Mag ik dan in het Huis van Bourgondië geen rust of verblijf hebben, - met groot verlangen word ik in Engeland verwacht’, - een bedreiging! Want zoowaar, evengoed zou de listigaard in staat zijn geweest de wijk te nemen naar dien anderen, dien volstrekt onbetrouwbaren en veel gevaarlijker erfvijand van de Valois. Sluwheid en kuiperij waren den kleinzoon van den krankzinnigen Charles VI en van de ontaarde Isabella van Beieren aangeboren. Hij weet zijn netten te spannen.
- ‘Mijn neef van Bourgondië beseft niet, wat hij doet’, beweerde zijn vader, ‘hij onderhoudt den vos, die zijn kippen zal verslinden’.
Toch is 't niet zoozeer om den vader te krenken, dat de Bourgondiër den verstooten zoon zooveel eer en gunsten bewijst. Al zijn ze dan geen vrienden geworden, de zaak tusschen den Koning van Frankrijk en den Hertog van Bourgondië is geregeld. Bij het verdrag van Atrecht, in 1435, werd Philips van zijn leenhulde aan Charles VII ontslagen en heeft deze den Bourgondiër de Sommesteden in pand gegeven: Rijssel, Douai en Orchie, sterke bolwerken aan de grens van beider gebied.
't Heeft er veeleer allen schijn van, dat Hertog Philips zich bij het ouder-worden welgemeend verheugt over de onverwachte gelegenheid om tenminste met dezen jongen Valois in vrede en vriendschap te kunnen leven, bloedwraak en de jarenlange onverzoenlijke familie-veete beiderzijds vergeten.
Acht de groote Hertog van het Westen het bovendien voor zijn toekomstplannen gewenscht. Frankrijk liever tot bondgenoot te hebben dan tot vijand? Hoe 't zij - Philips blijft
| |
| |
doof voor de onrechtstreeksche waarschuwingen van den vader en lijkt verblind in zijn neef, in wien hij, omzichtig en geduldig politicus als hij zelf is, een geestverwant ontdekt. Kan vooral niet zijn zoon Karel, de Bourgondische troonopvolger, veel leeren van dezen kalmen en scherpzinnigen evenboortige?
De vierentwintigjarige Karel, graaf van Charolais, geeft zich argeloos gewonnen aan zijn neef Louis, die hem ‘mon Frère’ noemt, charmant aan zijn gezelschap de voorkeur geeft, en deelt in zijn vreugde over de blijde gebeurtenis, die in het Huis van Bourgondië wordt verwacht: Karel hoopt op de geboorte van een zoon, een nieuwen stamhouder voor de dynastie.
Wel treft het ongelukkig, dat de aanstaande jonge moeder juist tijdens haar blijde verwachting in diepen rouw wordt gedompeld door het overlijden van den Hertog van Bourbon, haar vader. Volgens het strenge en omslachtige ceremonieel aan het Hof van Bourgondië moest de dochter, nadat ze de uitvaart op het kasteel Couwenberg bijwoonde, zich in een zwart behangen kamer zes weken op een ligbed uitstrekken, in rouwsluiers gehuld en zoo alsof de smart haar geheel had verslagen.
Deze sombere tusschentijd is meteen volkomen vergeten, als op 14 Februari 1457 te Brussel haar eersteling ter wereld komt, geen zoon, maar een dochter - Maria van Bourgondië.
De wieg van de jonggeborene staat tusschen zilveren kandelaars in een kamer behangen met karmozijn en groen satijn. Gouden sterrevlammen en blijde kleuren weerspiegelen zich in de oogen, die zich pas voor het levenslicht hebben geopend.
Mocht het dan geen stamhouder zijn, die de verwachting kwam vervullen, toch heerschte er groote vreugde in het Huis van Bourgondië om de geboorte van het vorstenkind. Haar vader laat den Dauphin op zijn kasteel Genappe verzoeken, deze dochter der Bourgondiërs ‘den naam in den heiligen Doop te geven’.
De kerkelijke plechtigheid wordt in de stad Brussel voltrokken met een pracht, die beantwoordt aan de blijdschap
| |
| |
en ook aan de grootheid van het Huis van Bourgondië, in tegenwoordigheid van den adel en van vele bisschoppen. De kleine prinses wordt naar den heiligen Doop gedragen door haar grootmoeder Isabella van Portugal, vergezeld door haar zuster Beatrix van Portugal en door de gade van Adolf van Ravenstein, Anna, een der zeer gevierde onechte dochters van den Hertog. Philips de Goede laat afkondigen, dat over geheel zijn gebied alom dankzegging aan den Almachtige moet gebracht worden en feestelijk uiting zal worden gegeven aan de algemeene vreugde.
Ruim twee maanden na de geboorte van het prinsesje, begeeft haar grootvader de Hertog zich op den derden Paaschdag met den Dauphin, onder groot geleide, op weg naar de Vlaamsche steden.
Vooral in Brugge worden Hertog Philips en zijn gast met groote eer ingehaald. De wethouders der stad rijden, met ‘de Eeden en Natiën’, de bonden van haar voornaamste ingezetenen en kooplieden, de bezoekers te paard tot buiten de wallen tegemoet. - Van de Boveriepoort tot aan het Prinsenhof zijn de straten aan weerszijden bezet met alle Dekens, Lidmaten en Neringen. Ieder van hen houdt in de hand een brandende wastoorts van vier pond gewicht. In de straten staan verscheidene eerepoorten opgesteld, getooid met guirlanden en welkomstgedichten. - 's Anderendaags wordt op de Groote Markt een prachtig tornooi gehouden. Ofschoon de Dauphin hierbij enkel maar toeschouwer is en zich dus weinig vermoeid kan hebben, wil hij zich daarna toch wat verpoozen. Hij gaat in een klein schuitje roeien op de Moere, den grooten waterplas buiten de stadsmuren, aan den voet van het hertogelijk paleis. De kroniek verhaalt: ‘dat hij door sijn onvoorsigtigheyt’ ergens in 't water is gevallen, waarop men uitstrooide: dat hij ongelukkig was verdronken, ‘waarover onsen Hertog groote droefheydt maeckte, alhoewel veel anderen sijnen doodt niet veel hadden beklaegt, dewelken de boosheydt van den Dolphijn beter kenden als de Hertog Philips’.
Het Brugsche feest wordt intusschen voortgezet. ‘Op den tweeden van Meij hebben de ghewoonlijcke Baenloopers den
| |
| |
Dolphijn andermaal vermaeckt’ met hun wapenoefeningen, en 's avonds ‘wierdt hij met onsen Hertog en Graaf Carel en alle d'ndere Edele Heeren en Vrouwen begroet tot een seer kostelijk Avondtmael in het Stadshuys, ten koste van de Borgerije, in hetwelk de Dolphijn groot genoegen en voldoeninge hadde gevonden’.
‘Des anderdaghs sijnde den 3 Meij sag hij den ghewoonlijcken ommegang in dese stadt, alwaer omgedragen wierdt de kostbaere schat van 't heylig Bloedt ons Heeren J.C., als wanneer hij verwonderde de groote pragt van de Bruggelingen, dewelke op desen dag jaerlijkx wordt ghesien’.
‘Op dese manier wierdt de Dolphijn bij-naer in alle d'andere steden van geheel Vlaenderen ontfangen en vermaeckt, maer waer 't dat men hadt geluystert naer de waere Voorseggers, dewelken in desen Dolphijn Lodewijk beschouwden eenen bespieder van ons Landt, om 't selve naemaels te ligtelijcker te konnen bespringen, verdrucken en vernietigen, waerlijk men hadde so groote onkosten in sijne onthaelinge niet gedaen, maer hem liever uyt ons Vlaenderlandt naer sijn Rijk gedreven. Want de diepe verstandigen dierven in hunne getrouwige Geselschappen duydelijck seggen, dat hij onder den mantel van twist was gesonden, om de gelegentheden, sterkte en krankheijt van 't Landt en Steden wel te ondersoeken, welke kennis hij naemaels tot ons verdriet soude gebruycken’.
In ‘Vlaenderlandt’ dus wel alom feest ter eere van den gast, door hun vorst en de zijnen zelf zoo bijzonder onderscheiden, - maar tegelijkertijd bij velen heimelijk wantrouwen. Al hadden de Vlaamsche steden zich op den langen duur dan ook verzoend met hun Bourgondische heeren, die hunnerzijds evengoed de Vlamingen naderkwamen, vergeten waren ze niet, dat ‘al wat Walsch is, valsch is’. Deze uit eeuwenheugende droeve ervaring geboren leuze, door hun volksdichter Jacob van Maerlandt in zijn rijmen vastgelegd, zat den Vlamingen in het bloed. Leek ze niet persoonlijk uitgebeeld in den met eerbewijzen overladen bezoeker, den Parijschen uitwijkeling, met zijn zoo allerminst prinselijk uiterlijk: ongunstig, onguur zelfs zijn wezen, mismaakt zijn ge- | |
| |
stalte, sluik zijn kleedij. Hoegenaamd niets vorstelijks had deze zoon der Fransche koningen aan of over zich. Met zijn enormen neus en zijn kromme spillebeenen, leelijk en wanstaltig, stak hij allernadeeligst af bij den ridderlijken jongen graaf Karel, nobel van voorkomen, in veel opzichten en ook van aard het evenbeeld van zijn voorname donkeroogige Portugeesche moeder. - Vooral naar deze waardige vrome vrouwe ging de liefde en het vertrouwen van de Vlamingen uit.
Het portret, door Hertog Philips' roemrijken ‘varlet’, Jan van Eyck, dertig jaar geleden aan haar vaders hof van Isabella van Portugal geschilderd, had de verwachtingen niet bedrogen: behalve een schoonheid was Dame Isabeau een vrouw van karakter, streng godsdienstig en ingetogen. Haar invloed op den Hertog en op het hofleven was niet gering, al bleek dan ook bij le bon Duc het vleesch op den duur bijwijlen sterker dan de geest en dan het devies, dat hij aannam bij dit zijn derde huwelijk: ‘Aultre n' auray - Dame Isabeau tant que vivray’.
De 94 regels der ridderorde van het Gulden Vlies, die hij haar ter eere instelde op hun luisterrijken bruiloftsdag te Brugge (1430), zijn doortrokken van Dame Isabeau's idealen en van haar hooge levensopvatting, door haar bruidegom tot de zijne verklaard. Verloochenen zal hij dit niet, al kost het hem veel zelfbedwang om zich aan zijn goed voornemen te houden, en niet minder zelfverwijt en gewetenswroeging om er toe terug te keeren wanneer hij het soms weer vergat. In elk geval heeft Dame Isabeau ontegenzeggelijk veel dieper den zoon dan den gemaal met haar geest doordrongen. In het tweede jaar van hun huwelijk was deze zoon te Dijon geboren. Reeds bij zijn Doop ontving Karel graaf van Charolais den ridderslag en hing zijn vader hem den keten van het Gulden Vlies om. Zoo behoorde hij sinds zijn geboorte tot de 24 zonder vrees of blaam, die onder het hoog bestier van Monseigneur le Duc, zijn vader, trouw zwoeren aan de Kerk, aan den Katholieken Godsdienst, aan den rechtmatigen souverein, terwijl ze in onderlinge vriendschap en broederschap hun eer in alles en bij alles zouden hooghouden.
| |
| |
Alles onder het symbool der lamsvacht van den bijbelschen held Gedeon, dat in goud uitgebeeld hun zeer kostbaren ridderketen sierde.
Opgevoed werd deze jongste ridder van het Gulden Vlies in de stad waar de verheven ridderorde is ingesteld, te Brugge, waar zijn vader binnen de muren van het Prinsenhof een afzonderlijk verblijf voor hem liet bouwen, - het Groenhuis, - zoo genoemd naar de groene pannen, die het dak bedekten. De zoon van Dame Isabeau en le bon Duc bleek wakker en schrander, begaafd met het ruim verstand en het doorzettingsvermogen van zijn vader, met den sterken wil en den godsdienstzin van zijn moeder. Zijn ijver evenaarde reeds vroeg zijn eerzucht. Jong nog koos hij zich tot hoogmoedig devies: ‘Je l'empreins’.
Voor den opgroeienden prins liet zijn moeder door een harer hovelingen, haar landgenoot Vasco de Lucena, de geschiedenis van Alexander den Grooten vertalen, ontdaan van alle versierselen en onjuistheden. Naast Alexander den Grooten koos de jonge vorst zich Cesar en Hannibal tot voorbeeld. Nooit genoeg kon hij hooren over de heldenhistorie der Romeinen, over de ridderavonturen van Walewijn en Lancelot.
Reeds in zijn kinderjaren wilde Karel met zijn vader mee ten strijde trekken. Eindelijk bracht hij 't zoo ver en reed hij mee in het Bourgondische leger. Maar de Hertog gaf gehoor aan den raad van zijn ridders en zond hem naar zijn moeder terug: de eenige, zoo veelbelovende erfprins van Bourgondië mocht niet roekeloos aan het oorlogsgevaar worden blootgesteld. - Dan is 't zijn moeder zelf, die hem op haar beurt toch weer naar het leger terugstuurt: ‘Mijn zoon’, zegt ze, ‘omdat uw vader strijdt voor zijn eer, zijn hoogheid en zijn heerschappij, bid ik u, morgen weer naar hem terug te gaan. Waar hij zich ook moge bevinden, trotseer den dood en alle gevaren, om naast hem te blijven zoo dicht mogelijk. Want toonen moet ge, te beseffen als vorst te zijn geboren, uitsluitend om anderen voor te gaan en te leiden’.
Eerst als de hem aangeboren en door geheel zijn opvoeding en omgeving nog aangewakkerde heldenaard van haar zoon hem opzweept tot roekelooze waaghalzerij, wint de moeder- | |
| |
lijke weekhartigheid het toch van haar hoogen moed. Ze roept hem terug. Maar de vurige Karel is niet meer te temmen. Hij beantwoordt moeders vermaningen tot matiging met den weerklank van haar eigen vroegere opwekking: ‘Beter dat de landen, waarover ik eenmaal moet heerschen, mij vroeg verliezen, dan dat er een vorst voor hen bewaard blijft zonder moed en zonder eer’.
Van dezen onverschrokken ridder is de nieuwgeboren Prinses Maria de dochter. Van de wettige kinderen uit het Huis van Bourgondië is zij de eerste, die in de Lage Landen van het Noord-Westen werd geboren. Heeft Dauphin Louis, haar peetvader, zich soms heimelijk verheugd, dat juist deze eersteling maar een dochter is? Hem, beter dan iemand-ter-wereld, is de groote verwachting der Bourgondiërs bekend: een Bourgondisch koninkrijk te doen herrijzen uit het voormalig koninkrijk van Lotharius, den zoon van Karel den Grooten, een nieuw machtig middenrijk tusschen Duitschland, Frankrijk en de zee die het van Engeland scheidt.
Negen jaar geleden (1447) heeft Hertog Philips reeds met den Duitschen Keizer Frederik III onderhandeld over zijn verheffing tot Koning over zijn uitgestrekt gebied. Er is toen sprake van geweest om ‘het oudste en schoonste Hertogdom der Christenheid’, Brabant, tot een koninkrijk te verheffen. Maar Philips verwierp het mindere om het meerdere te verwerven. ‘Koning van Bourgondië’ wil hij worden, van een Bourgondië, dat met het aloude eigen Bourgondisch hertogdom tot kern, geheel het gebied bestrijkt tusschen de Jura en de noordelijke Wadden-eilanden, en dat Frankrijk voorgoed in de schaduw zal stellen. Hoe groot de verwijdering ook moge zijn tusschen den Dauphin en zijn vader, hierover zijn de beide Valois het volkomen eens gebleven: dat ‘de groote verwachting der Bourgondiërs nooit ofte nimmer verwezenlijkt mag worden!’
Hertog Philips heeft lang gezwegen en zijn kansen afgewacht. Verloren heeft hij die kansen niet, maar ze keerden, en brachten hem tot een geweldigen tweestrijd tusschen zijn riddereer en zijn eerzucht.
Bij de geboorte van zijn kleindochter was 't reeds drie
| |
| |
jaar geleden, dat Hertog Philips op het luisterrijke hoffeest in Rijssel, de gelofte aflegde tot een Kruistocht tegen de Turken. De aangewezen leiders voor dien Kruistocht - de Keizer van Duitschland en de Koning van Frankrijk - waren tot dan blijven aarzelen en zochten nog steeds allerlei verontschuldigingen om zich achteraf te houden. Daarom had zich aller hoop gesteld op dien derden der Europeesche grootmachtigen, die de beide anderen immers verre overtrof door zijn talrijke ridderschap en het oogverblindend vertoon van zijn steeds aanwassenden rijkdom.
Uit alles blijkt, dat de Groote Hertog van het Westen zich zelf al evenzeer aangewezen achtte om zich aan het hoofd te stellen van het Kruisleger. Na den ‘Voeu du faisan’, den eed op den fazant, bij het fabelachtig weelderige feestmaal in Rijssel, waarbij Philips de plechtige gelofte aflegde de benarde Christenheid te hulp te zullen snellen, begon hij werkelijk de noodige toebereidselen te treffen, om het leger van 60.000 mannen, dat hij had toegezegd, op de been te brengen. Maar het bleef bij toebereidsels, - tot inscheping en vertrek werden hoegenaamd geen aanstalten gemaakt.
De hoop op zijn toekomstig koninkrijk liet den Grooten Hertog niet los: hij waagt het niet de gebieden, die het moeten vormen, - die hij met zooveel diplomatisch overleg en ten koste van zooveel strijd heeft bijeengebracht, - onbeheerd achter te laten, ten prooi aan zijn benijders.
In 1458 ontvangt Philips in de stad van ‘le Voeu du faisan’ vijftig Oostersche gezanten. Ze noemen zich zelf: ‘de Magiërs uit het Oosten, aangetrokken door de ster, die ze zagen in het Westen’. Met deze ‘ster’ bedoelen ze den machtigen vorst, wiens gelofte de Christenheid te hulp te snellen tegen de Turken, hun laatste hoop op bevrijding is.
De ijver maar ook de tweestrijd van le Bon Duc ontvlammen opnieuw. Met rijke geschenken overlaadt hij de gezanten, maar hij geeft hun tezelvertijd ‘met groote droefheyt te kennen: sijn grooten drift om sijn sweert te wenden op de vijanden van het R.K. Geloof, maer dat hij weerhouden wordt door de schalke en trouwelooze listen van het Fransche hof’. - Wat heeft de sluwe Dauphin hem ingeblazen?
| |
| |
De zelfzekere hertog begint wankelmoedig te worden: te getrouw ridder en te geloovig Christen om een heilige gelofte te verbreken, durft hij niet wegblijven met zijn groot Kruisleger; - te eerzuchtig en te hoogmoedig om de grootheid en de toekomst van Bourgondië prijs te geven, durft hij niet optrekken ter Kruisvaart.
De innerlijke verscheurdheid mat hem af, doet hem oud worden vóór zijn ouderdom. In 1459 ligt le Bon Duc ziek te Brussel. En opnieuw komen afgevaardigden, ditmaal door George, koning van Perzië gezonden, hem pramen met brieven en kwade tijdingen.
In het bijzijn der vreemde heeren, van Dame Isabeau en van geheel de hofhouding, hernieuwt de Groote Hertog van het Westen zijn gelofte, echter niet onvoorwaardelijk: ‘Indien hij van zijn ziekte wordt verlost, zal hij den tocht aanvaarden en het Kruis dragen tegen den Turk, al moest dit hem het leven kosten’. - Verbrandt hij zijn schepen achter zich, om zich zelf te nopen tot wat ongetwijfeld ook Dame Isabeau hem als zijn duursten plicht voorhoudt?
Hertog Philips is onlangs vijf en zestig jaar geworden. Steeds voelt hij zich nog niet van zijn ziekte verlost. Zware hoofdpijnen blijven hem kwellen. De eenige raad, dien de geneesmeesters nog voor hem weten, is: het hoofd kaalgeschoren te dragen, gedekt door een warme dikke muts! De patiënt verzet zich wars tegen dezen doortastenden maatregel. Als hij eindelijk heeft toegegeven, ontgaat het hem niet, dat zijn verschijning den lachlust van zijn hovelingen opwekt. Algemeene hilariteit achter zijn rug! Gemelijk wreekt de zieke zich door het hoog bevel uit te vaardigen, dat alle Edelen van het Hof of die ten Hove hun opwachting wenschen te maken, op dezelfde manier als hun heer het haar moeten laten afscheren. Zoo laten te Brussel op één dag vijfhonderd Edelen hun hoofd kaal scheren, en dit voorbeeld wordt door de Edelen in de andere steden gevolgd. - Sindsdien is de mode veranderd: de Bourgondische zware fluweelen hoeden zakten de mannen voortaan diep genoeg in het gezicht, om hun medelijdenden monkel over de geestelijke aftakeling van den Grooten Hertog te verbergen.
| |
| |
Om den geestkrachtigen en ondernemenden heerscher van voorheen uit zijn inzinking en besluiteloosheid op te richten, zou een felle schok noodig zijn. En deze schok bleef niet uit!
22 Juli 1461 sterft Charles VII koning van Frankrijk, 60 jaar oud, na een regeering van 39 jaar. De onverwachte tijding bereikt tezelfder tijd den Hertog te Brussel en den Dauphin in het kasteel van Genappe, tegelijk met het kwade nieuws, dat de overleden koning den Dauphin heeft onterfd, ten gunste van diens jongeren broer Charles, Hertog van Berry.
Zonder zich aan dien laatsten wil van zijn vader te storen, haast de Dauphin zich onverwijld om in Reims te komen, de stad in wier kathedraal de Fransche koningen werden gekroond. En - Hertog Philips begeleidt zijn neef op dien overijlden tocht met 4000 ruiters, allen in rouwgewaad.
Onmiddellijk na de Requiemmis voor zijn vaders zielerust, slaat Louis de Valois zich den scharlaken koningsmantel om. In tegenwoordigheid van den bijna voltalligen Bourgondischen adel, geeft de Hertog zijn neef den ridderslag, waarna Louis op zijn beurt 117 jonge edelknapen tot ridder slaat.
Nadat de aartsbisschop van Reims den prins dan tot koning heeft gezalfd, doet Hertog Philips een voetval voor dezen Louis XI, smeekt hem om vergiffenis voor zich zelf en al de zijnen, die Zijne Majesteit ooit mishaagd mochten hebben, en bidt hem alle gramschap en haat te vergeten, die de oorzaak zijn geweest van het geschil tusschen het Huis van Bourgondië en zijn overleden vader. - Ja, zóó ver gaat de seniele Hertog in zelfvernedering en onderworpenheid, dat hij den nieuwen koning van Frankrijk ongevraagd de door de Bourgondische vorsten zoo gehate en grif verwaarloosde leenhulde brengt, ofschoon het verdrag van Atrecht zooal niet zijn nakomelingen, toch uitdrukkelijk hem zelf ‘de sa personne et sa vie durant’ ontslagen had van alle leenhulde en onderdanigheid aan zijn voormaligen Franschen leenheer.
Na de grenzenlooze gastvrijheid bijna zes jaar lang den voortvluchtigen Dauphin bewezen, put le Bon Duc, de hoogmoedige autocraat van vóór deze zes jaar, zich uit in een even grenzenlooze eerbiedsbetuiging aan den souverein, dien
| |
| |
hij zelf aan de macht heeft geholpen, hem door zijn voorganger op Frankrijks troon ontzegd.
Blijkbaar heeft Hertog Philips er alles voor over zich den vrede met Frankrijk te verzekeren. 't Kan zijn, dat zijn geweten hem dringt de gelofte voor den Kruistocht te vervullen, waarmee daarenboven zijn eer als Christenvorst is gemoeid. Met Louis XI tot vriend en bondgenoot zou hij ‘le Voeu du faisan’ onbelemmerd kunnen vervullen. Maar er is nog iets anders in 't spel: de voorspiegeling vervat in het laatste schrijven van Paus Pius II aan hem gericht: vervult hij de Kruisvaart-gelofte, dan wil de Opperpriester der Christenheid hem, met toestemming van den Duitschen Keizer, bij zijn komst in Rome tot koning van het groote nieuwe middenrijk Bourgondië zalven. De vervulling van de groote verwachting der Bourgondiërs hangt af van de vervulling van ‘le Voeu du faisan’!
De doortrapte Louis XI doorgrondt volkomen de bedoelingen, die zijn oom zoo plooibaar maken. De listigaard zal niet nalaten deze bedoelingen uit te buiten!
Na de kroning laat Frankrijks nieuwe koning zich genadig door het schitterend hertogelijk eeregeleide naar Parijs vergezellen. Hier betrekt Philips het eigen paleis der Bourgondiërs. l'Hôtel d'Artois, dat zooveel tientallen jaren gesloten lag, en begint er hof te houden in vollen luister. Het Parijsche volk juicht den Grooten Hertog van het Westen toe, die den hun opgedrongen, onooglijken en gewantrouwden nieuwen koning zoo volkomen in de schaduw stelt. Parijs heeft den prachtlievenden Bourgondiërs nooit een kwaad hart toegedragen en le Bon Duc, Philippe l'Asseuré, doet zich van nature zoo toeschietelijk, zoo goedmoedig en goedgeefsch voor, dat hij voor zich persoonlijk de sympathie stormenderhand verovert.
Al te veel steekt de caricatuur-achtige al te karige nieuwe monarch in het uitgewoonde koningspaleis der Valois af, bij den glorieuzen en royalen Bourgondiër met zijn schitterend gevolg, met de kwistige weelde van zijn levenswijze, die heel Parijs ten goede komt.
Is 't enkel uit afgunst, dat Louis XI zich niet vertoont
| |
| |
in het huis van zijn zoo edelmoedigen voormaligen gastheer? Smadelijk laat hij hem links liggen, zonder ook maar één enkelen van Philips' Bourgondische edelen op te nemen in den nieuwen Franschen rijksraad. En wat nog kwetsender is: met groote eer en onderscheiding ontvangt de nieuwe koning een gezantschap van de Luiksche burgerij, met wie Philips de laatste jaren juist op zeer gespannen voet staat.
Alsof de maat nog niet vol genoeg is, laat de Koning zijn diep gekreukten gast weten, dat hij een oorlogsverklaring aan Engeland van hem verwacht, en gaat zóó ver zich hierbij te beroepen op de leenhulde hem door Philips immers onlangs te Reims uit eigen beweging gebracht, terwijl hij toespelingen begint te maken om het verdrag van Atrecht liever maar op te heffen, en derhalve de Sommesteden, daarbij aan Bourgondië verpand, voor Frankrijk in te lossen.
't Wordt Philips te benauwd in Parijs! Plotseling breekt hij op uit zijn Hôtel d'Artois, - om kort nadien tóch de Sommesteden aan Frankrijk af te staan! Want le Bon Duc heeft zich ten slotte laten ompraten door de handlangers, die Louis XI zich wist te verwerven in de allernaaste omgeving van zijn vroegeren weldoener, waar hij zes jaar lang zoo rustig zijn slag kon slaan: Philips' meest bevoorrechte gunstelingen zelf, de heeren van Croy, heeft de gluiperd zich tot vrienden gemaakt. Alles hebben Jan en Antonie van Croy aan den Hertog te danken, maar van den Koning van Frankrijk verwachten ze nog zooveel meer!
Met de Sommesteden den vrede koopen en de vrijheid van beweging voor den Kruistocht? Strijdensmoe bij zijn steeds toenemende ontreddering naar lichaam en geest, bezwijkt Philips voor den aandrang van zijn omgekochte raadsmannen.
Bourgondië staat zijn sterkste bolwerken tegen Parijs af, Rijssel, Douai en Orchie, - maar uit de haven van Sluis zet een Bourgondische vloot bemand met 6000 kruisvaarders koers naar Marseille.
In plaats van zich - volgens ‘le Voeu du faisan’ - persoonlijk te stellen aan het hoofd van 60.000 man, slechts dit tiende deel onder ‘het beleydt van sijn Sone Antone, met belofte deselve te betalen en te onderhouden, zoolang de Paus
| |
| |
hen van noode heeft’. - Sijn Sone Antone, dat is ‘de Groot-Bastaard’, een bezadigd en geëerd man, die de taak met ernstige toewijding aanvaardt.
Nauwelijks heeft de Kruisvloot zee gekozen, of daar stormt de andere zoon, de jongere, de eenige echte, op zijn vader los, - ten slotte even diep teleurgesteld en sluw bedrogen door Louis XI, op wiens broederlijke vriendschap hij tot dit bitter einde toe bleef vertrouwen. - De wolf heeft de schaapskleeren afgeschud: de Koning van Frankrijk beweert openlijk, dat hij zich niet te houden heeft aan wat hij wellicht als Dauphin aan den een of ander beloofde. Louis XI heeft ‘son Frêre’ Karel van Charolais, het hem rechtmatig toekomend leen Normandië afgenomen. Onstuimig werpt Karel zijn vader de hardste verwijten voor de voeten: Waarom de Sommesteden afstaan en een vloot ter Kruisvaart uitzenden, op het oogenblik, dat Bourgondië geheel zijn macht en kracht tegen Frankrijk moet instellen? Waarom geloof hechten aan de oorblazingen van de Croy's, die immers niet meer blijken te zijn dan veile verraders?...
Het is niet de eerste keer, dat het tusschen vader en zoon, doldriftig beiden, tot een heftige uitbarsting komt. Ditmaal volgt er een breuk, die onherstelbaar lijkt. De Graaf van Charolais wordt door zijn heer en vader, den Hertog van Bourgondië, uitgewezen, zonder eenige toelage meer. Karel neemt met vrouw en kind en enkele getrouwen de wijk naar Gorkum, om zich veilig te stellen achter de rivieren van Noord-Nederland. Dit geschiedde in het jaar O.H. 1465.
Zeven jaar nadat de wan-sterre boven zijn staten was verschenen en verdwenen, blijft er voor den Grooten Hertog van het Westen, die geen acht sloeg op haar waarschuwing, niets anders meer over dan ouderdom en eenzaamheid. Wat geeft hij nog om zijn uitgestrekt gebied, nu hij de verwachting moet opgeven het ooit te verheffen tot het gedroomde koninkrijk? De overdadige weelde van zijn Hof drukt zwaar op hem in zijn verlatenheid. Bedrogen door wien hij met weldaden heeft overladen; vol achterdocht tegen zijn vertrouwelingen van eerst; alleen gelaten door zijn gade, die haar laatste levensjaren binnen kloostermuren wenscht door
| |
| |
te brengen; in uitzichtlooze onmin met den zoon, op wien hij voor de toekomst van Bourgondië eenmaal al zijn hoop stelde; door den dood beroofd van zijn beproefden vriend en kanselier Nicolas Rollin; vol zorg over het Kruisleger, dat van meet af met zooveel tegenspoed te kampen heeft, alsof de Almachtige het Zijn zegen onthoudt: Wat blijft le Bon Duc nog over, dan zich terug te trekken in den stilsten hoek van het afgezonderd Prinsenhof in Brugge?
Moedeloos verwaarloost hij zich zelf, de eerzuchtige magnifico van weleer, en brengt hij zijn dagen door binnen de naakte wanden van de torenkamer, waar hij met vijlen en slijpsteenen naalden aanspitst, zwaarden en degens wet, en verkindscht speelt met scherven gekleurd glas, met bonte lappen van zijn eigen afgedankte staatsiegewaden: zouden daar misschien nog wandbehangsels van gemaakt kunnen worden, of anders kazuifels en koorkappen voor de Hofkapel?
Philips' laatste getrouwen, vooral Bodewijk van Gruuthuse, Heer van Brugge, - en dit zeker niet zonder aandrang van Dame Isabeau in haar klooster, - stellen onverdroten alles in het werk om een verzoening tusschen vader en zoon tot stand te brengen. De Staten van Vlaanderen bemiddelen. Zoo ver is 't reeds gevorderd, dat de Heeren van Croy bij den Hertog in ongenade zijn gevallen, - als een ingrijpende gebeurtenis grooten rouw brengt, maar tevens eerder uitkomst dan te voorzien was: Isabella van Bourbon, ‘huisvrouw van Karel van Charolais’, overlijdt te Antwerpen (Februari 1465).
In geheel Vlaanderen heerscht droefheid over dit ontijdig verscheiden der jonge vorstin, dat geweten wordt aan het verdriet om den onvrede tusschen vader en zoon, aan de ontbering der ballingschap.
Voor het eerst ontwaakt bij het Vlaamsche volk weer belangstelling voor het eenig kind van het gravenpaar, acht jaar geleden onder de wan-sterre geboren, Maria, ‘dewelke met ter tijd de eenige erfgenaam moet wesen van alle de heerschappij van Bourgondië, die waarlijk veel te groot zal zijn voor het bestier van een vrouw’.
|
|