| |
| |
| |
[Nummer 4]
| |
M. Molenaar M.S.C.
Jan Joseph Wielders
ter gedachtenis.
Toen ik in 1921 voor het eerst bouwmeester Wielders ontmoette, bezat hij al reeds de inzichten en beginselen, die hij sindsdien in zo'n menig werk zou veropenbaren. Zij waren vooruitstrevend, zij waren helder, door hem wel overwogen en zozeer tot zijn bezit geworden, dat hij ze niet alleen welsprekend verdedigen kon, maar uit aandrang des harten erover getuigen moest: te pas en ook wel te onpas.
Ik zou dit architectonisch besef, dat hij tot aan zijn dood trouw bleef, alhoewel de naleving ervan bij het klimmen der jaren en bij de wijziging der tijdsomstandigheden haar aanvankelijke stroefheid verloor, willen herleiden tot drie hem bezielende doelstellingen:
1) | eerbiedige aanvaarding van de beginselen, waaruit de klassieke en middeleeuwse bouwwerken ontstonden, maar onverschrokken toepassing dezer beginselen naar de behoeften, strevingen en maatschappelijke toestanden van de moderne tijd; zodat enerzijds een star conservatisme vermeden wordt, dat zich bepaalt tot de trouwe nabootsing van historische stijlen: anderzijds een overmoedig revolutionisme, dat elk voorafgaand beginsel verwerpt als waardeloos, omdat alles anders moet zijn dan het geweest is. |
2) | strenge handhaving van het nuttigheidsbeginsel, zodat een waarlijk modern bouwmeester bij een opdracht zich niet allereerst de vraag stelt: in welk systeem, in welke stijl
|
| |
| |
| zal ik bouwen, wel echter, hoe richt ik de beschikbare ruimte zo doelmatig mogelijk in: bouwkunst dus zijnde rust-inschoonheid, schone verwerkelijking van een nuttigheids-idee. |
3) | strijd tegen de heersende neo-romaanse, neo-gotische kerkbouw, die van het dierbaarste en heiligste gebouw, dat wij bezitten, in veel gevallen niet meer dan een herinnering maakt aan een verdwenen tijdperk. |
Wie zich de gangbare architectonische opvattingen van die twintiger jaren kan te binnen brengen, begrijpt, hoe deze Limburgse bouwmeester, althans in het gewest, waar hij woonde, en bij de aanvang van zijn werkzaamheid, maar weinig geestgenoten aantrof, noch onder de bouwkundigen noch onder de bouwlustigen. Practisch en theoretisch gold alleen de historische stijl, ofschoon grootmeesters, die deze stijl als neo-romaans en neo-gotisch voorstonden en toepasten tot zelfs in de profaan-bouw toe - zoals een Violet-le-Due in Frankrijk, Reichensperger in Duitsland, en Dr. P.J.H. Cuypers in ons land - genoeg kracht tot oorspronkelijkheid bleken te bezitten om een persoonlijk karakter te geven aan deze navolging, die zij volkomen terecht beschouwden als een noodzakelijk herstel van de normale architectonische ontwikkeling, in West-Europa tot stilstand gekomen door de Renaissance.
Technisch gevormd op de tekenschool te Roermond onder leiding van architect van der Schuyt, dagelijks dus levend in de nabijheid van de door Cuypers gerestaureerde monumentale Munsterkerk, waardoor hij zijn eerste bouwkundige bezieling opdeed, nadien als tekenaar werkzaam bij architect Seelen te Heerlen en bij ingenieur Joosten te Valkenburg, vervolgens als opzichter verbonden aan de gemeente Sittard, wist Joseph Wielders nochtans al spoedig weerstand te bieden aan de suggestie van wat hij op school en bureau leerde en daarbuiten zag. Hij bestudeerde de nieuwe bouwstof, die de moderne techniek hem aanbood, en wachtte zijn kans af die te benutten; gaaf, zuiver en onverkracht naar haar eigen aard. Hij rechtvaardigde zijn zelfstandige
| |
| |
houding door wat hij op de Roermondse school geleerd had, maar waarop de leermeesters niet doordachten, want hij verwees naar hetgeen de middeleeuwse gothische bouwmeester gedaan had ten opzichte van het romaans, te weten: rekening houden met de veranderde tijdstrevingen en gebruik maken van een verbeterde techniek, en aldus voortbouwen op hetgeen bereikt was.
De gelegenheid tot dit wel-overwogen architectonisch waagstuk werd hem gegeven door de snel opkomende Limburgse mijn-industrie, die even snel het inwoners-aantal in dit gewest vergrootte. Bouwverenigingen stichtten woonwijken - kolonies genaamd - voor de werkers in het mijn-bedrijf. En de krachtige en vooruitziende zielzorg van den toenmaligen bisschop Mgr. Schrijnen, paste vanaf de aanvang dezer sociale veranderingen het beginsel van kleine parochies toe, zodat talrijke nieuwe kerken moesten worden gebouwd met de daarbij behorende pastorieën, kloosters, verenigingslokalen en scholen.
Het schematisch overzicht van zijn werken, dat in 1928 bij de Wuppertaler Reklame-Verlag, Eberfeld, verscheen, bewijst, welk een aanzienlijk deel architect Wielders bijdroeg tot de bouwkundige vernieuwing van Limburg. Wel is het jammer, dat de uitvoering van woning-groepen hem niet gegund werd, zij zouden een doelmatige ruimte op economische wijze verschaft hebben, maar tevens voldaan hebben aan de eisen van fleurigheid, zonlichtbenutting en streek-eigenheid.
* * *
Voor dezen Limburgsen bouwmeester, die zijn bedoelingen althans gedeeltelijk bevestigd zag in de architectuur van de Amsterdamse school en gevoelig bleek voor het spel met beton en baksteen van de Klerk en Gratama aan de massa-woningen in Amsterdam, was het een geestelijk voordeel, dat hij als mede-stichter en redacteur van Dr. Mollers maandschrift Roeping een ruime gelegenheid verkreeg zijn inzichten kenbaar te maken. Het schrijven temperde de onstuimigheid, eigen aan elke reactie; het dwong hem tot bezonnenheid en
| |
| |
tot verantwoording, temeer omdat zijn schrijfpen minder rap was dan zijn tekenpen. Bovendien verkregen zijn bouwkundige belijdenissen een uitgebreider en belangstellender auditorium dan de dagelijkse omgang hem verschaffen kon.
Maar ook voor het pas opgerichte maandschrift was zijn medewerking een waardevolle aanwinst; niet alleen, omdat de bladzijden, die hij schreef, actuele en tintelende essay's waren en tot de beste bladzijder behoren, die in de eerste jaargangen verschenen, maar ook, omdat zijn praktische zin de noodzakelijke aanvulling was voor het idealisme der eerste oprichters en redacteuren, dat niet altijd genoegzaam voorbereid was op teleurstellende en critische toekijkers en tegenwerkers, noch op de finantiële uitvoerbaarheid der gemaakte plannen. De werk-kamer in zijn vriendelijke woning aan de Wilhelminastraat te Sittard, de geboortekamer tevens van het maandschrift en de gastvrije verzamelplek der eerste redactie, wekt onvergetelijke en dankbare herinneringen op aan vele arbeidzame uren.
* * *
Toch verminderde gaandeweg in Wielders' bouwwerken der eerste periode de ontvankelijkheid voor wat ik zou willen noemen: de Amsterdamse architectonische zwier van golvende baksteen en van fantastische hoek-oplossingen. Vooral in sommige van zijn scholen - ik denk aan de school voor Maatsch. Werk te Sittard, aan de H.B.-Scholen te Bergen op Zoom en te Tilburg - maar ook in woonhuizen en kerken - zijn eigen tweede woning aan de Parklaan te Sittard, kerken te Overhoven-Sittard, Leveroy, Broek-Sittard - openbaarde zich meer en meer een nadrukkelijker toeleg op zakelijkheid, een beklemtoning van nut en doelmatigheid, een uiterste spaarzaamheid bij het gebruik van het sierend element, een zoeken naar aesthetisch effect, niet zozeer door boog, lijn of ornament, als wel door de onderlinge contrasten van horizontale bouwmassa's, en door het aanbrengen van niet onderbroken steenvlakken: door welk effect Dudok, Maas, Zonneveld, van der
| |
| |
Jan Joseph Wielders † 30 April 1949
| |
| |
Gedeeltelijke voorgevel van het Sint Gemma-klooster
| |
| |
De kapel met wanden en gewelven in mergel
foto's: Hub. Leufkens, Heerlen
| |
| |
J. Wielders: Landhuis te Epen: hoe fijn gevoeld en hoe volkomen
passend in het Zuid-Limburgse landschap
| |
| |
... zonder enige pretentie...
foto's: Hub. Leufkens, Heerlen
| |
| |
Het sobere en voorname A.M.F.-gebouw van J. Wielders te Heerlen
| |
| |
Het binnengaan stemt tot nadenken
foto's: Hub. Leufkens, Heerlen
| |
| |
Mey terecht vermaardheid verwierven in binnen- en buitenland.
Het behoeft niet ontkend te worden, dat in verschillende werken van den limburgsen Wielders de invloed dezer ‘hollandse’ bouwkunst merkbaar is: en een zelfde invloed zal ook tastbaar zijn in zijn laatste periode. Zelfs de grootsten onder de groten ontkomen niet aan de tijd, waarin zij leven. Deze verwantschap met de geest van de tijd ontaardde bij hem echter niet in slaafse navolging, noch verhinderde, dat hij toch altijd aan zijn bouw-producten een persoonlijk cachet wist te geven, deels ontstaande door zijn aangeboren sterke gevoeligheid voor een interessante steensoort, voor een rustig muurvlak, zoals hij dat zo hartelijk bewonderen kon in zo'n menige oud-limburgse hoeve, voor het spel en kleur, voor de eisen der omgeving: deels ontstaande door een pijnlijke nauwgezetheid om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de telkens weer andere noodwendigheden, die het gerieflijk bewoon-baar-maken der ruimte in concreto veroorzaakte.
* * *
Reeds merkbaar vóór 1940, maar duidelijker vanaf de bevrijding, voltrok zich een tweede kentering in Wielders' bouwstijl. De eerbied voor het streek-karakter wordt sterker uitgesproken; er ontstaat een weldoend evenwicht tussen fantasie en rede, tussen het constructief-noodzakelijke en het versierend-bijkomstige; de helderheid van het zakelijke blijft behouden, maar zij wordt menselijker door de aanwezigheid van iets poëtisch en vriendelijks; de behoedzaamheid ook, waarmede vroeger vrijwel elke vorm vermeden werd, die door de structuur niet werd aangeduid, wijkt duidelijk voor een bescheiden maar ernstig-gemeende genegenheid tot het ornament om het ornament, ja zelfs tot het historisch ornament, zoals de griekse voluut, de golvende lijnen van onze oud-nederlandse gemoedelijke topgeveltjes en de peervormige bekroning van de kasteel-torens uit de Renaissancetijd. En dit geschiedt niet bijwijze van een terugkeer tot de historische stijl uit gebrek aan oorspronkelijkheid, maar uit
| |
| |
een gevoelige bekommernis voor het streek-eigene, en om toe te geven aan een speelse vlucht uit het louter zakelijke en logische, dat zeker een Limburger niet ligt.
Ter verduidelijking van deze kentering mogen enige afbeeldingen dienen bij dit opstel: het waarlijk kloosterlijk kloostertje Sint Gemma te Sittard, het ernstig gebouw van het Algemeen-Mijnwerkers-Fonds te Heerlen en het vriendelijk landhuis van burgemeester Merkelbach te Epen. Plaatsgebrek verhinderde inzicht te geven in de zo wel geslaagde intérieurs.
* * *
Een kortstondige ziekte heeft op 30 April j.l. een einde gemaakt aan het zo werkzaam en ingespannen leven van dezen limburgsen bouwmeester. De ontroerende bezorgdheid, die hij bezat voor zijn gezin, de vrome geest, die hem bezielde bij zijn veelvuldige kerk- en kloosterbouw, de hoge opvatting, die hij had van zijn beroepsplichten, mogen hun beloning vinden in de eeuwige aanschouwing van God, van Wiens heerlijkheid hij een getrouw dienaar was.
|
|