| |
| |
| |
Bijlage van Roeping, No. 3/4, Maart/April 1949
Boekbesprekingen
H. schrift
J. Chaine: Le Livre de la Genèse. 528 blz. Ed. du Cerf. Paris 1948. 600 frs.
In dit werk vindt men aangenaam en duidelijk het resultaat samengevat der moderne bijbelwetenschap omtrent het boek Genesis: het onderscheid der documenten, waarvan de auteur zich bediend heeft, de vergelijking met de teksten der heiden-semietische overlevering, de historische waarde en draagkracht. Zo ziet men, hoe het woord Gods en het goddelijk bestel werd bekend gemaakt aan hen, tot wie het gericht werd, op een manier die zij konden begrijpen en in een kader, dat hun vertrouwd was. De Brief der Pauselijke Bijbelcommissie aan Kardinaal Suhard, hoewel na het werk gepubliceerd, is een authentieke goedkeuring van de gevolgde methode. Toch komt het ons voor, dat de uitleg in het algemeen meer positief had kunnen zijn, meer opbouwend, d.w.z. dat de in Genesis bevatte leer meer naar voren had moeten worden gebracht, in plaats van beperkt te blijven tot de studie der bronnen en contemporaine geschiedenis. Dit zou ook meer in overeenstemming zijn met den titel der collectie: Lectio divina waarin het boek verschenen is.
DOM G. SLOET
| |
W.F. Albright: Archaeology & the religion of Israel. Baltimore. John Hopkins Press. From the stone age to christianity. Zelfde uitgever.
Schr. die te Utrecht doctor in de theologie werd en daarna directeur is geweest v.d. ‘American School of Oriental Research in Jerusalem’ doceert thans de Semitische talen in de John Hopkins University. Protestant exegeet v.d. conservatieve richting constateert hij dat de huidige wereld voor alles nodig heeft het geloof in den God der Joden en der Christenen. Zijn boeken hebben dan ook tevens een geschiedkundig en een philosophisch doeleinde. Het hele gebeuren tijdens het Oude Verbond wordt door schr. uiteengezet en deskundig bekeken en in dit licht wordt de komst van Onzen Heer beschouwd. Schr. geeft zelf zijn standpunt: ‘As a Christian theist, the writer presents a worldview which is not at all that of the logical empiricist, but mediates between neo-orthodox & neo-Thomists, with important differences from both’. Hij probeerde ‘to attain his goal of theological neutrality in the presence of conservative Protestantism & Catholicism...’
D. DE BOOY
| |
L. Dennefeld: Les grands Prophètes traduits et commentés. (La Sainte Bible, tome VII) Paris. Letouzey et Ané, in 8o, 733 p.
Het is jammer dat D. voor de behandeling der vier grote profeten slechts de beschikking had over één enkel deel van de collectie; nu heeft hij zich bij de uitleg van de tekst als bij de uiteenzetting van de talrijke problemen die eraan vastzitten, moeten beperken tot het strikt noodzakelijke. De inleidingen en commentaar zijn conservatief, al is schr. niet blind voor het goede in de moderne Bijbelcritiek. Zo
| |
| |
houdt hij dat het teken dat Isaias (VII. 14) aan koning Achaz belooft, bestaat in de maagdelijke geboorte van de Messias; zo beschouwt hij Isaïas als de schrijver van Is. XL-LXVI. Hij neemt aan dat het boek Daniël een apocalyptisch karakter vertoont en zijn definitieve vorm heeft gekregen ten tijde der Machabeeën, maar de inhoud zou berusten op zeer oude overleveringen.
Voor de exegeet brengt het werk van D. geen nieuws, maar voor het doel der collectie waarin het verschijnt, is het voldoende.
DOM J. MEEUSEN
| |
La Sainte Bible: Aggée, Zacharie, Malachie; Les Livres des Maccabées; L'Evangile selon Saint Marc; L'Evangile selon Saint Luc. Ed. du Cerf. Parijs 1948.
Met deze vier deeltjes opent een nieuwe vertaling met commentaar op de H. Schrift, onder leiding van de Bijbelschool te Jerusalem. Telkens een korte, maar substantieële inleiding, gevolgd door de tekst met weinig voetnoten. Elk deeltje, door een speciaal deskundige behandeld, is vòòr de publicatie door twee andere deskundigen nagezien. De gedegenheid is aldus gegarandeerd.
Toch had de commentaar in het algemeen wat religieuser van aard moeten zijn; niet louter historisch en critisch. De druk is aangenaam, op mooi, glanzend papier. Het geheel maakt een goed verzorgde indruk.
DOM. G. SLOET
| |
P.F. Ceuppens O.P.: Theologia biblica, vol IV: De mariologia biblica, in 8o, 265 blz. Marietti. Turijn 1948. 600 lire.
De door zijn voorafgaande bijbelstudies reeds bekende schr. behandelt hier de Mariale theologie, aangekondigd in het Oude Testament, verhaald in het Nieuwe, uitgelegd door St. Thomas. In overeenstemming met de moderne wetenschappelijke exegese worden verschillende teksten uit het O.T., vroeger op Maria toegepast, volgens hun ware betekenis verklaard. Voor velen misschien een deceptie, gewoon als zij waren, ook al door de officiële documenten der Kerk, daarin Maria te zien. Vroeger was men veel minder critisch op dit gebied. De tekst van Isaïas VII over de maagd die ontvangen zal, is daarentegen niet zo absoluut zeker als schr. het beweert, in letterlijken zin van de maagdelijke geboorte van Christus te verstaan: de veroordeling van Isenbiehl laat de mogelijkheid van een typischen zin duidelijk open. Doch met dit al heeft men hier volledig en duidelijk bijeen, wat in de H. Schrift over Maria geschreven staat, met den uitleg dien Kerkvaders en theologen daarvan gegeven hebben.
D. SLOET
| |
M. Hermaniuk C. SS. R.: La Parabole évangélique. Enquête exégétique et critique. Bruges. Desclée de Brouwer 1947 in - 8 XXVIII - 493 pp.
Wij hebben hier te doen met een exegetisch en kritisch onderzoek naar de natuur van de parabel. Schr. verdeelt zijn werk volgens drie tijdperken: de Joodse en Heidense oudheid vóór Christus; het Nieuwe Testament; en de Christelijke literatuur der eerste eeuwen. Het onderwerp is reeds vaak behandeld, maar toch hebben wij hier een helder en diepgaand overzicht dat alle vroegere voorgestelde of vaststaande oplossingen grondig toetst. Misschien is de classificatie wel een beetje streng en conventioneel voor een onderwerp dat zó samenhangt met de gesproken volkstaal. Over het doel van de parabels is schr. het eens met de mening van de meeste exegeten: Christus sprak in parabels ‘uit barmhartigheid’. Zijn vertaling van Marcus IV. 12: ‘opdat zij zich niet zouden bekeren en hun het geheim meegedeeld zou worden’ verdient de aandacht van
| |
| |
de Philologen en exegeten, alhoewel niet iedereen het er mee eens zal zijn.
DOM E. MEEUS
| |
W.D. DAVIES: Paul and Rabbinic Judaism. London S.P.C.K. 1948 376 pp. 27 sh. 6 d.
Een studie over ‘some Rabbinic elements in Pauline Theology’. Sch., een protestant, drs. in de godgeleerdheid, is professor in de H. Schrift (Nieuw Testament) aan het United Independent College te Bradford. Zijn heel interessante thesis is: dat om S. Paulus volkomen te begrijpen men nooit uit het oog mag verliezen dat hij een pharizeeër was, die Christus als Messias erkend heeft, maar die - in zover het met het Christendom te verenigen was - jood gebleven is in zijn gedachten en praktijken. Een zo sterke persoonlijkheid als Paulus laat nationalisme en godsdienst zo maar niet varen, des te meer daar hij begrepen heeft, dat het Christendom de vervolmaking was van het Jodendom. Door Christus te volgen toont hij zich tot het uiterste gehoorzaam en trouw aan het ware Jodendom. In die thesis welke op sympathieke wijze wordt voorgesteld, is veel waars; het was daarbij het goddelijke plan met het uitverkoren volk. Nochtans mogen wij ook niet vergeten, dat juist de pharizeeërs het Jodendom zo verwrongen hadden dat het nog maar bitter weinig leek op hetgeen God had ingesteld. De ‘reliquiae Israel’ die in de Kerk hun voltooiing hebben gevonden, waren nu niet bepaald pharizeeërs.
DOM E. MEEUS
|
|