neembare ligt als een ontzagwekkend en onschendbaar mysterie.
Daarenboven, de warmste menselijkheid stroomt uit het Hart Christi, middelpunt der wereld. Maar deze warmte deelt juist het zuiver-goddelijke mee, waar het monster van dubbelzinnigheid en halfslachtigheid dat deze wereld is, zich uit alle macht tegen verweert.
Het feit nu dat de religieus-georiënteerde mens, door zijn gerichtheid zelf op het onoverzienbaar Goddelijk Domein, de intuïtie bezit van het waarachtige, en de gedesoriënteerde daarentegen, door zijn beperkt gezichtsveld, zich geïrriteerd voelt en zijn vermeende verdraagzaamheid aflegt, zo gauw hem deze intuïtie treft, verklaart dat het hier gaat om een enverenigbaarheid van wezenshoudingen die, hoe subtiel ook, in alle wereldconflicten latent aan 't broeien is. En deze onverenigbaarheid spruit voort uit de onmogelijkheid van het ‘naast God fungeren’ van de mens, streving, die evenwel in de politiek dezer dagen en, het weze hier terloops gezegd, in de literatuur al evenzeer tot uiting komt.
Er sluimert een neiging naar het absolute in de mens, die hem, wanneer hij ze ten voordele van zichzelf tracht uit te buiten, tot een uitgesproken bondgenoot maakt van Satan.
De dag echter, waarop hij zich door deze neiging buiten en boven zichzelf laat leiden, in een overgave die hem de oorspronkelijke harmonie der ganse schepping openbaart, heeft hij de hem toegewezen plaats heringenomen, en de ware, enige levenshouding gevonden, die is: te zijn in functie van de Ordenaar aller dingen. Hij is religieus, d.i. wezenlijk georiënteerd. Hij beschikt over de vrijheid der kinderen Gods, die hierin bestaat: geheel vrijwillig te leven van en door de Realiteit God, ook in zover deze weerspiegeld ligt in het aardse. Zo te leven betekent de verstarde vormen, kaders, instellingen, zielen en... gezichten laten bezielen door het alles modulerend bovennatuurlijk leven, dat de natuur juist ten volle renderen doet, en den mens weer als het beeld van God doet verschijnen en eerbiedigen.