| |
| |
| |
Arthur Schulte
De heilige waan
3
Het Pension Beau Regard.
Groepjes van kinderen gingen over de grote weg, die al volop in de morgenzon lag. Er luidde in de verte een vlug kerkklokje. De kinderen liepen zonder haast, in een der groepjes scheen een meisje iets zeer belangrijks te vertellen. Een jongetje dat achterbleef, werd door zijn bezorgd zusje opgehaald, toen een auto-car zwaar de helling van de weg kwam opgereden. Het toeristengezelschap in de auto-car was met bizondere voornemens tot ontspanning bezield: zij trachtten uitbundig grappig te zijn en te zingen, wat vreemd weerklonk in de stille morgen. Maar door de kinderen werden zij nauwelijks opgemerkt: die waren in Veldkerk eraan gewend geraakt.
Op de glooiing van het heuvelend terrein aan de ene zijde van de weg lag het pension: Beau Regard. Het gaf uitzicht op een uitgestrekt, diep weiland, waardoor een beek kronkelde, omzoomd met kleine populieren. Voor de veranda van het huis was een tuintje aangebracht: een smal pad met heldere kiezel cirkelde om een perk met bloeiende rozenstruiken: en aan weerszijden van het huis stonden beukebomen, oud en vol, zodat er een koel getemperd licht viel in de veranda en de vertrekken van dit huis, bijna geheel de zomerdag.
Na het ontbijt, dat in de veranda was opgediend, zei Térèse Dumoulin:
‘Wat ben ik blij, dat je bent meegegaan, Claire. Het was trouwens voor jou beslist nodig, dat je er eens uitkwam: dat haastige, eentonige kantoorwerk van jou, hoe hou je het vol? En wij hebben het goed getroffen met ons pension: gulle eenvoudige mensen, nu ja, een beetje slordig, een beetje te goeder trouw, te weinig op afstand misschien en wat ouderwets van smaak en opvatting, maar overigens
| |
| |
hartelijk en bezorgd, alsof wij al jaren met ze bevriend waren: wij kennen dat zo niet in het noorden.’
- ‘Weet je, Térèse, wat Frieda, dat kleine meisje van hier, tegen me zei vanmorgen, toen jij nog boven was?’
- ‘Vertel eens.’
- ‘Is die andere mevrouw een slechte mevrouw?’ vroeg ze mij stilletjes. Ik zei: ‘maar Frieda, hoe kom je daar zo bij?’
- ‘Mijn vriendinnetje heeft ze zien spelen op het toneel: ze heet Mara, en ze heeft haar eigen zuster gedood.’
- ‘En wat heb je geantwoord? Want het kind heeft het toch niet helemaal mis,’ vroeg Térèse wat nadenkend.
- ‘Ik zei: ‘Hoe kun je dat nu menen, kindje. Wat op het toneel gebeurt, is toch niet echt: en daarom gebeurt het vanavond weer. En denk je, dat je vader en moeder een slechte vrouw in huis wouen hebben?’
- ‘Ze heeft je toch geloofd? Want ik zou het erg vinden, als dat lieve kind bang voor mij was.’
- ‘Je moet eens wat tegen haar zeggen, en je geeft ze wat: dan is ze zeker niet bang meer.’
- ‘Je vindt het misschien vreemd van mij, Claire. Maar ik verzeker je, dat ik gevoeliger ben voor mijn goede naam bij dit kind dan bij grote mensen. Als die tenminste van mijn spel maar afblijven.’
- ‘Dus eerst actrice, dan mens?’ vroeg Claire glimlachend.
- ‘Zoals je wilt.’
- ‘Dan geef je me iets heel ergs toe.’
- ‘Je hebt geen artiste-bloed, Claire, anders zou je me wel begrijpen. Maar de morgen is te mooi voor filosofie’. Zij stond op: ‘Ik heb een geweldige lust om, nu het nog fris is, een wandeling te maken. In Oud-Veldkerk moet er een alleraardigst middeleeuws kerkje zijn met een rustiek oud café-tje er tegenover. Als we daar eens naar toe wandelden?’
- ‘Mevrouw, er is telefoon voor u’.
- ‘Voor mij?’
- ‘U is toch mevrouw Térèse Dumoulin?’ vroeg het kamermeisje.
| |
| |
- ‘Eigenlijk wel, en eigenlijk niet, kind’ zei ze toen ze de veranda uitging.
Claire glimlachte. Ze wenkte het meisje: ‘Ik vind het niet prettig, dat ik je naam niet ken.’
- ‘Ik heet Truus, Mevrouw.’
- ‘En heb je het druk hier?’
- ‘Och, er is hier maar plaats voor weinig gasten, mevrouw: en meestal zijn het rustige mensen, zoals u’ zei ze met een lachje.
Ze ging weg, toen Térèse binnenkwam misnoegd en zenuwachtig.
- ‘Dat begint al goed: je bent nauwelijks uit Amsterdam, of Amsterdam reist je al na. Van onze wandeling komt niets. Thuis blijven. Een mijnheer van Kunst en Letteren op bezoek: je weet wel, van dat tijdschrift: Cultuur. Hij vraagt een onderhoud. Je kunt zoiets niet weigeren. Mijnheer Terlinden, ken je hem niet?’
- ‘Ik ben niet zo thuis in de artistieke wereld.’
- ‘Misschien wat sensationeel van aanleg, overigens knap criticus: vanaf mijn eerste optreden in de Schouwburg heeft hij mijn spel gewaardeerd. Ik zei: wat sensationeel: ik bedoel, hij houdt van pikante bizonderheden, zoals je die wel eens kunt hebben in het leven van ons soort mensen. En, in vertrouwen Claire - zei ze haast fluisterend - ook wel wat sentimenteel: althans bij mij, je begrijpt me, wat intiemerig en indringerig. Maar je weet, ik hou daar niet van, het is mijn aard niet. Ik zou je daarom vragen te blijven, wanneer hij komt.’
- ‘Als je dat wil, Térèse, met plezier, maar je moet mij niet kwalijk nemen, als ik buiten jullie gesprek blijf’.
- ‘Wat ben je bescheiden, Claire. In ieder geval, ik maak het kort, en ik geef me, zoals ik ben’.
- ‘Voor dat laatste behoef je geen voornemen te maken!’
- ‘Dat is toch niet verkeerd van me, roomse Claire?’
- ‘Als je bent, die je moet zijn, is het zelfs prachtig.’
Térèse zag haar aan, en liet haar alleen.
- ‘Die je moet zijn’: zou zij mij begrepen hebben, waarop ik doelde?’ vroeg Claire zich af.
| |
| |
Want zolang als zij samenwoonden, was dit haar innige zorg geweest: de verbittering weg te nemen, de onheilige waan te doorbreken, waarin Térèse nu al jaren leefde en waardoor zij ertoe kwam haar geloofszin krampachtig te onderdrukken om zich zo op haar ouders, op Agnes haar zuster te wreken, die haar als meisje mishandeld hadden, zoals zij altijd bitter zich uitdrukte.
Claira was ouder: zij had ook een geheel ander karakter dan Térèse, zij was rustig, bedachtzaam, licht geneigd ook om verantwoordelijkheid als zij die voelde, gelijk te stellen met een algehele, niets verwaarlozende opbrengst van voorzorgsmaatregelen en waakzaamheid. Maar reeds vanaf de H.B.S., waar zij elkaar voor het eerst ontmoet hadden, had zij zich aangetrokken gevoeld tot Térèse, tot dat meisje, dat zo beslist voor haar mening uitkwam, overigens zich weinig gelegen liet aan hetgeen anderen over haar dachten, en wist, wat zij wilde. En in de loop der jaren was er een innige vriendschap tussen hun beiden ontstaan. Toen het nu misliep met Térèse, had zij gezorgd, dat haar vriendin bij haar in huis voorlopig onderdak kreeg, niet zonder moeite, want de ouders van Claire vonden het een bedenkelijk geval. Het voorlopig verblijf werd echter een bestendig verblijf. Térèse ging niet naar de kerk, maar overigens was haar gedrag onberispelijk. Haar hooghartigheid scheen haar ontoegankelijk te maken voor de losheid van manieren en de laksheid van opvattingen, waartoe haar beroep als actrice zo gemakkelijk gelegenheid gaf: en zij beoefende een natuurlijke ascese, omdat zij inzag, hoe nodig deze beheerstheid was om tijd noch kracht te verliezen ten koste van dat beroep, haar levenstaak.
Claire gewetensvol wilde aanvankelijk door redenering haar overtuigen, hoe onverstandig en nadelig het was, het leven door een gekwetst gevoel in zo sterke mate te laten beinvloeden.
Maar dit zo goed bedoelde apostolaat verliep in eindeloze disputen zonder gewenst gevolg: en zij besloot dan ook al spoedig van dit nadrukkelijk bekeringswerk af te zien, echter zonder enige toegevendheid als principieel katholiek met haar als vriendin te blijven leven, en geduldig te wachten op de hulp van de tijd en van de genade.
| |
| |
| |
4
Het Gesprek in de Veranda.
Terlinden had de vorige avond de uitvoering in de Sparvallei bijgewoond. Vrijzinnig van levensbeschouwing had hij de strekking van het spel niet begrepen. Hij was echter in bewondering geraakt voor de spelenden, inzonderheid van Térèse Dumoulin. Hij was vast besloten tot een zeer waarderende bespreking in zijn tijdschrift. De diepere zin van Claudel's mysterie-spel was hem wel ontgaan, maar het was hem die avond mogelijk gebleken deze lacune de lezers verborgen te houden, en zijn gebrek aan inzicht te camoufleren door een vlotte weergave van een bezoek aan de actrice: voor reportage had hij een bizonder talent, en hij kon niet verwachten, dat zij dit interview hem zou weigeren. Het was niet alleen terwille van zijn tijdschrift, dat hij zich verheugd had over dit plan. Want met kloppend hart had hij overwogen, dat dit bizonder bewijs van waardering, al was het maar een weinigje meer dan te voren, hem de gunst zou verzekeren van Térèse, de ontoegankelijke, waarvoor hij een meer dan gewone genegenheid koesterde.
Zo was hij dus na de telefonisch verkregen toestemming van Térèse op weg gegaan op zoek naar Beau Regard. Terwijl hij bij het tuinhek aarzelde, of dit wel het pension was, kwam Térèse naar buiten en ging hem voor naar de veranda.
- ‘Mag ik u voorstellen, mijn vriendin Claire van Boven.’
- ‘U vergezelt mevrouw op haar zegetocht’, glimlachte hij.
- ‘Dat was de bedoeling niet, mijnheer Terlinden, zij vergezelt mij op mijn vacantietocht, nietwaar Claire?’
- ‘U beschouwt uw verblijf in Veldkerk dus als vacantie, mevrouw’ zei Terlinden, terwijl hij zich neerzette in de rieten stoel, die Térèse hem aanbood. ‘Maar wordt uw vacantie niet wat verstoord, mevrouw?’ zo vroeg hij.
- ‘U bedoelt?’
| |
| |
- ‘Ik bedoel: geeft het u niet wat zorg, telkens dat vooruitzicht, dat u 's avonds moet spelen? Natuurlijk niet - zo sprak hij voorzichtig - dat u bang zou zijn te blijven steken. Maar ik bedoel: u zou kunnen opzien tegen de inspanning. Want u geeft u volkomen. Ik heb dat gisteravond weer eens kunnen bewonderen. U is geen toeschouwer van uw eigen spel: u spéélt inderdaad, en dat is uw succes’.
- ‘Juist, maar is dat niet heerlijk, is dat geen ontspannende inspanning! Het is zich zelf vergeten, het is een bevrijding, vooral als je, zoals ik, nog al aanleg hebt om met jezelf bezig te zijn.’
- ‘Mevrouw, u verontschuldigt me, maar ik moet potlood en papier gebruiken, zoals ik u reeds waarschuwde. Ofschoon een gesprek met u zonder gebruik van deze beroepsmiddelen, heel wat aangenamer voor mij zoude zijn, en naar ik durf te veronderstellen, ook voor u, mevrouw.’
- ‘O, zei ze met inwendig genoegen, ik schik mij volkomen naar dit onaangename.’
Hij deed, alsof hij haar antwoord ternauwernood gehoord had, en vroeg een weinig terughoudend: - ‘Als het niet onbescheiden is, mevrouw, mag ik u dan eens vragen, waarom u dit wel wat afgelegen en, als ik het zeggen mag, wel wat klein burgerlijk pension voor uw vacantie hebt uitgekozen, al uw collega's, meen ik, logeren in Keizershof’.
- ‘Ik ben in het gewone leven nu eenmaal geen gezelschapsmens, ziet u. Bovendien artiesten onder elkaar, u weet dat wel, daar hou ik niet van. Ik speel, maar laat niet met me spelen. Ik verzoek u wel mijn woorden met de nodige tact weer te geven,’ onderbrak zij zichzelf, want zij dacht met schrik aan het tijdschrift-artikel.
- U kunt volkomen gerust zijn, mevrouw’.
- ‘Ik heb een diep respect voor mijn eigen vrouwelijkheid, begrijpt u: u vindt dit ouderwets misschien?’
- ‘Ouderwets niet, ik vind het merkwaardig.’ Hij schreef intussen.
- ‘In deze terughoudendheid ligt mijn kracht als actrice. Ik ben het liefst alleen, of in gezelschap van mensen, die ik goed ken en die mij goed kennen, zoals Claire.’
| |
| |
Bemerkend, dat hij Claire wat verwaarloosd had: - ‘U verkeert als vriendin wel in een benijdenswaardige positie. U zult misschien heel wat interessants over mevrouw Térèse kunnen vertellen.’
Waarop Claire na een kleine aarzeling niet zonder schalksheid antwoordde: ‘Ik vrees, dat onze waarderingen van wat interessant is, nog al verschillen, mijnheer. U denkt allereerst aan het publiek van uw tijdschrift. Ik zou wat interessant is, wel eens van uit een ander standpunt kunnen beoordelen’.
Terlinden gevoelde, dat hij bij Claire niet moest aandringen. Hij bekeek zijn bloc-note en zei: - ‘Toch durf ik te hopen op uw instemming, wanneer ik van mevrouw Térèse mocht vernemen, welke haar impressies zijn bij haar eerste optreden in een openlucht-spel. Ik meen tenminste, dat dit de eerste keer is’. -
- ‘Inderdaad mijnheer, als u mijn dilettantenspel als H.B.S.-meisje niet meerekent. In die tijd waren de spreekkoren nogal in de mode, zwaar geladen met moraal en wereldverovering. Ik denk er niet graag aan terug: het was zo hol, zo boven je geestelijke stand. Maar - ze lachte - misschien heb ik er mijn duidelijke articulatie voor een deel aan te danken.’
- ‘Die is voortreffelijk, mevrouw, en wat betreft verstaanbaarheid kan het openluchtspel voor u dan ook geen bezwaar zijn. Maar mag ik mijn vraag van zo even wat preciseren? Merkt u niet aan het publiek, dat l'Annonce van Claudel wat te hoog is: hoe zal ik zeggen? wat zwevend, wat uitbundig lyrisch? En zijn figuren zoals een Anne Vercors, een Violaine en een Pierre de Craon voor onze meer practisch denkende tijd niet te onwerkelijk om te boeien?’
- ‘Eerlijk gezegd, ik was er bang voor. Maar wij hebben nu vier avonden gegeven, en ik meen: het stuk pakt, nietwaar Claire. Och, je voelt dit zo gauw en zo nauwkeurig, als je zelf meedoet. Wel is het eerst wat vreemd om zo in de ruimte te spelen zonder dak boven je hoofd, zonder wanden om je heen, en alleen met de allernoodzakelijkste requisieten. Dat eist een sterke concentratie zowel voor ons als voor het
| |
| |
publiek, temeer omdat dit stuk niet gemaakt is voor buitenspel.’
- ‘U is er dus van overtuigd, dat de keus van dit mysteriespel - afgezien dan van de specifieke moeilijkheden van een openlucht-toneel - een gelukkige geweest is, en, zoals u zegt: het pakt. Maar hoe verklaart u dat?’
- ‘Och, mijnheer, het lijkt mij zo eenvoudig. Je hebt in de tegenwoordige tijd behoefte, om, al is het ook maar voor enige uren, bevrijd te worden uit de sfeer van corruptie, van tuchteloosheid en onzekerheid, waarin je dagelijks leeft, om weer eens mensen te ontmoeten, die groot en zuiver zijn, en daardoor heldhaftig zijn zonder het zelf te weten: mensen, die een overtuiging bezitten, waarvoor zij alles over hebben, en die heel hun leven beheerst. Wij leven - en ik zonder mij zelf helaas niet uit - vanuit opinies, die met de dag veranderen; vanuit voorbijgaande impulsen of vanuit inzichten, die je jezelf maakt; een groot mens vanuit dogma's, objectieve onveranderlijkheden, onverzettelijkheden, die altijd bij je zijn en je heerlijk achtervolgen tot in je diepste zelf; zoals Jean Vercors en Violaine.’
- ‘Mevrouw, lachte Terlinden, ons gesprek wordt theologisch.’
- ‘Vindt u dat erg?’
- ‘Volstrekt niet, mevrouw, het geeft een merkwaardig inzicht in uw persoonlijkheid, zeer merkwaardig. Het zal, die u kennen, beslist verrassen.’
- ‘Denkt u? Ik meen heel ernstig, wat ik zeg.’
- ‘Juist daarom, mevrouw. Maar mag ik u nog eens een vraag stellen van meer technische aard. U speelt de laatste jaren onder een pseudoniem. Als het niet onbescheiden is, hebt u daar een bizondere reden voor?’
- ‘Noemt u dat een technische vraag, mijnheer Terlinden?’ antwoorde zij glimlachend: - ‘ze is even weinig technisch als de vraag: waarom speelt u voor Mara?’
- ‘Dat had ik voor het laatst bewaard.’
- ‘Ik had het verwacht. Maar ik kan u op beide vragen geen antwoord geven. Het zou te intiem van aard zijn, en ik verzoek u ook mijn weigering niet te vermelden. Ik geef
| |
| |
mijn innigste gevoelens niet graag aan de openbaarheid prijs, ik doe niet aan lyriek. En misschien heb ik van morgen al reeds te veel gezegd. Ik heb volstrekt niet het besef, dat mijn strikt persoonlijk leven voor het publiek belangrijk is: het publiek vraagt, dat ik acteer en dat ik het goed doe, en ik probeer het eerlijk.’
Op dit ogenblik kwam kleine Frieda het tuintje in.
- ‘Frieda’ riep Claire, ‘kom eens hier en geef nu eens een ferme hand aan die mevrouw, waarvoor je zo bang was.’
Het meisje een beetje beschaamd: ‘wat u me zei, heb ik al aan mijn vriendinnetje verteld: mag zij ook eens komen?’
- ‘Natuurlijk, lief kind, nietwaar Térèse?’
Terlinden voelde, dat er geen aandacht meer was voor een verder gesprek.
| |
5
De Ontmoeting in de Spar-vallei.
Het was een koele zomeravond: laag aan de westerlucht uitvloeisels van wolken boven een grote rode zon, die rossige lichtvlekken wierp over het parterre. Tot aan de randen van de vallei-kom, die begroeid waren met oud geboomte en dicht struikgewas, rezen breed de halfcirkels der bezette zitplaatsen. In de diepte van de vallei tussen rotsen van mossige mergel was het toneel, waarheen van boven af links en rechts een smalle, snel dalende kronkelweg voerde. En in het midden van de achtergrond een donkere kloof onder een vooruitgeschoven stompe rotspunt.
Vanuit de geimproviseerde kleine kleedkamer zager. Henriette Verhoeks en Thérèse Dumoulin naar het publiek.
- ‘Het is nog niet zo druk geweest als vanavond. Jouw vrome rol zal bij deze mensen succes hebben. Henriette... en toch zou ik niet met je wilden ruilen, geloof je dat, meisje? Ik heb een rol, die mij volkomen ligt.’
- ‘Over succes hebt u anders ook niet te klagen, mevrouw: hebt u Terlinden niet gelezen in Cultuur?’
- ‘Van dat soort mensen moet ík het hebben, Henriëtte, van technici, van aesthetici. Maar jij verovert het hart van
| |
| |
het volk. Ik gun je dat graag; jij moet nog naam maken, kind... Wat ben je een allerliefste Violaine op je blote voeten... En heb je dat keurig kleedje zelf uitgezocht? Ik moest er in het begin wat aan wennen. Die hoofddoek van je moet wat losser; je haar komt niet genoeg uit.’
De zware gong gaf het eerste teken. Kapelaan Terborgen in een van de eerste rijen naast Godfried, keerde zich om en zag zonder de minste gêne naar de mensen omhoog achter hem. - ‘Maar goed, dat wij bijtijds van huis zijn gegaan: ze hebben hier nooit besproken plaatsen’ mopperde hij: ‘dat is toch geen systeem.’
- ‘Ik ben erg benieuwd naar de rol van Mara: die moet meesterlijk gespeeld worden door Thérèse Dumoulin. Heb je van haar ooit gehoord?’ vroeg Godfried.
- ‘Ik weet niet eens dat zij meespeelt, beste man: ik heb hier in Veldkerk mijn handen vol werk: een verouderd pastoor, die uit fatsoen eigenlijk al lang bedankt moest hebben, mijn collega, pas van het Seminarie, een puike kerel, maar nog te weinig ingeburgerd, en een moeilijke parochie, dat begrijp je, met al die toeristen. Ik zit in het bestuur van dit toneel maar wil je wel geloven, dat dit een van de weinige keren is, dat ik hier kom. En nog wel omdat jij zo aandrong.’
Inderdaad, hij had aangedrongen: hij bewoog zich niet gemakkelijk onder veel mensen, en bij zulke gelegenheden als deze avond had hij graag gezelschap van een bekende.
- ‘Je zult er geen spijt van hebben, kapelaan.’
Een tweede gongslag: het werd stil. - ‘Ik hoop het, ik heb er anders niet veel verstand van.’
In de proloog bij het einde van het spannend tweegesprek van Violaine en Pierre de Craon, sloop vanuit de donkere spelonk Mara: loerende naar de twee posteerde zij zich achter een rotsblok: een magere jonge vrouw, de lippen op elkaar geprest, sinister spioen, onbarmhartig begerig naar het slachtoffer, maar volkomen beheerst in de minste bewegingen van haar sluipend lichaam. Nauwelijks zichtbaar hief zij de rechterhand op bij Violaine's noodlottige kus op de mond van den melaatse, Pierre; dan trok zij zich weer behoedzaam en snel terug in de donkerte van de rotskloof.
| |
| |
Bij het zien van het bleek en gespannen vrouwengezicht, kwam kort en ver de gedachte bij Godfried op: - ‘Het kon waarachtig mijn zus wel zijn.’ Dit licht vermoeden werd echter niet bevestigd noch ontkend, het verdween. Maar in het eerste bedrijf kwam het terug, sterker en dieper, toen plotseling na de bewogen dialoog van haar vader en moeder, Anne Vercors en Elisabeth, Mara in haastige drift stond voor haar verbijsterd oud moedertje: - ‘Ik weet goed, dat u van mij niet veel moet hebben: maar haar hebt u altijd voorgetrokken. Och ja, als u spreekt over uw Violaine, dat is suiker, dat is een kers, die je zuigt, als je de pit gaat uitspuwen. Maar Mara, die treitert je: die is hard als ijzer en bitter als gal. En dan is uw Violaine ook zo mooi nog: en kijk eens, de hoeve Combernon wordt nu helemaal van haar. Wat zal ze ermee gaan doen, die lomperd? Wie van ons beiden kan achter de kruiwagen lopen? Ze meent, dat ze de heilige Elf-duizend-maagden is. Maar ik, ik ben Mara Vercors, die niet hou van onrecht en van iemand iets wijs te maken. Mara zegt de waarheid, maar dat ergert de mensen. Laat het hun ergeren: ik lach erom.’
Godfried kon het niet langer betwijfelen. Hij herkende haar. ‘Dat is Trees, dat moet Trees zijn, de jaloerse, de koppige: zo moest ze voor moeder gestaan hebben... Zou ze mij gezien hebben?’
- ‘Wat ben je stil,’ zei de kapelaan in de pauze: ‘ben je zó onder de indruk?’ - ‘Het heeft mij diep getroffen.’ - ‘Kalm aan, kalm aan: spel is spel: in het praktische leven komen verhoudingen als tussen Violaine en Mara toch maar uiterst zelden voor.’ - ‘Weet je dat wel zeker?’ - ‘Een meisje dat haar zus den verloofde ontnemen wil, en blij is dat haar bloed-eigen concurrente melaats is geworden! Dat is geen mens meer, dat is een duivelin.’ - ‘Je zult aanstonds nog erger dingen zien. Afgunst is irrationeel: zij kan tot het uiterste gaan.’
Hij voelde dat hij Terborgen verzwijgen moest, wat hij ontdekt had. Hij sprak met niemand nu eenmaal graag over zijn familie, - waarom, dat wist hij eigenlijk zelf niet - maar zeker niet met dezen nuchteren, haastigen man, dien hij trouwens ternauwernood kende.
| |
| |
Het viel hem moeilijk bij het spel aandachtig te blijven. Violaine en Mara, telkens opnieuw moest hij denken aan vroeger, aan de afgunst van Trees op Agnes, vooral nadat dit eenvoudig hartelijk kind verloofd was met Herman. Wat had moeder onder die afgunst geleden: hij wist het uit haar brieven; zij had hem dikwijls om raad gevraagd. Zijn vader was veel te streng geweest voor Trees: een man die weinig sprak en trouw zijn plicht deed, en die als hij zich ergerde om de venijnige opmerkingen van Trees over Agnes, de macht verloor over zijn karige woorden en te ver ging. Moeder was eigenlijk te goed en trachtte maar te bemiddelen: uit bezorgdheid voor Trees verweet zij Agnes wanneer zij met haar alleen was, de openhartigheid, waarmee het meisje sprak over haar geluk, over haar aanstaand huwelijk.
- ‘Kind, je weet, ik ben gelukkig om jouw geluk, maar ik vraag je terwille van Trees, spreek er zo weinig mogelijk over, als zij er bij is.’
Maar het spontane meisje, met geen talent voor huiselijke diplomatie, vergat het telkens weer. En dan begon Trees met haar schamperheid, met haar koppige buien en met haar somber voor zich uit zitten te kijken aan tafel. Totdat eens na een heftige uitval van vader, zij zonder afscheid te nemen de volgende dag van huis ging naar een vriendin in Amsterdam. Zij hoorden later, dat zij zich had aangesloten bij een toneelgezelschap: zij liet alle brieven onbeantwoord en was niet eens naar huis gekomen noch bij de dood van vader noch toen moeder stierf. En nu zag hij haar na zo lange tijd ineens terug als Mara, die haar eigen zuster liet verongelukken... Hij moest haar spreken, vanavond nog: hij had zich eigenlijk van haar veel te weinig aangetrokken. Zou zij hem zien zitten? Zij richtte zich heel weinig tot het publiek. Toch een keer meende hij het stellig, en hij merkte tegelijk, dat Violaine aarzelde met haar antwoord, alsof Mara zich versproken had. Of was het verbeelding van hem?
Hij zou op haar wachten: maar was het niet opvallend? Hij als priester met een actrice. En waar blijft hij met Terborgen? Trouwens, het kan best zijn dat zij het niet eens graag heeft. Toch wist hij dat hij het zeker zou doen.
| |
| |
Toen Thérèse zich omkleedde, zei ze tot Henriëtte: - ‘ik ben doodmoe.’ - ‘Wat had u toch vanavond in dat derde bedrijf? U maakte me een ogenblik lelijk in de war.’
- ‘Zou het publiek het bemerkt hebben? Ik was ineens uit het spel.’ Ook zij verzweeg wat zij ontdekt had: het was te sterk, te plotseling geweest: ze moest er eerst wat aan wennen. - ‘Het is ook zo'n hete dag geweest, zei Henriëtte: in Holland is het nooit zo drukkend.’ - ‘Denk je dat het daar vandaan kwam? Luister eens kind, ik zou er prijs op stellen, als ik je voortaan met mijn taxi naar huis breng 's avonds. Ik vind dat wij na het spel zo maar niet onder het volk moeten gaan: wij moeten op afstand blijven: wij zijn het verplicht aan onze rol: ik voel dat zo.’
- ‘Graag mevrouw, maar ik logeer anders vlak bij, in hotel Keizershof.’
Zij was blij dat Henriëtte meeging. Misschien zou Godfried op haar wachten, en zij ontmoette hem niet graag alleen, zo de eerste keer na zo lange tijd, waarin zo veel was gebeurd. In ieder geval zou zij doen alsof zij hem bij het spel niet gezien had. Want zij durfde eigenlijk niet goed, ofschoon zij toch weer in het diepste van haar hart wenste dat zij hem vanavond nog spreken kon.
Opgenomen in de massa van mensen, die langs het smalle bospad naar de uitgang schuifelden, vroeg Terborgen aan Godfried naast hem: - ‘Je gaat zeker mee naar mijn huis. Wij moeten nog eens even uitblazen van al de emoties van jouw Paul Claudel.’ - ‘Kapelaan, je moet het mij niet kwalijk nemen: maar ik heb een bekende van me ontdekt, die ik wil opwachten bij de uitgang.’ - ‘Zoals je verkiest.’
Godfried stelde zich aan de overzij van de uitgang op; hij had dan een beter overzicht. Zou zij alleen naar huis gaan? Hij wachtte met spanning. Toch moest hij voorzichtig zijn en uiterst gereserveerd, want niemand kon vermoeden dat zij zijn zuster was. Het waren nu vrijwel de laatste groepjes van mensen, die naar huis gingen; gelukkig, want des te minder viel het op. En nu zag hij duidelijk haar figuur onder de booglamp: ja, dat was Trees; zij was in gezelschap van een
| |
| |
meisje - dat was wat hinderlijk - en zij scheen iemand te zoeken. Toch niet naar hem? Een chauffeur kwam naar haar toe, wees naar een wagen en maakte buigend het portier voor haar open. Zij stapte aarzelend in, toen Godfried, zich buigend onder de kap van de auto, wat gejaagd vroeg: ‘Pardon dame, u is toch Thérèse Dumoulin?’ - ‘Godfried, het is dus waar!’ terstond was zij weer uitgestapt, zij wenkte Henriëtte: ‘stap maar in, chauffeur, een ogenblik’. Zij stond nu voor hem. - ‘Trees,’ zei hij zacht, jij hier? Maar je begrijpt: het is nu de tijd niet. Kom morgen bij me Trees, hoek Pruisenstraat, een groot, lelijk klooster, je ziet het zo.’ - ‘Maar kan dat wel? Een actrice.’ Hij knikte glimlachend, gaf haar de hand en sloeg de weg in naar huis. Zij stapte haastig in. - ‘Dat was mijn broer, Henriëtte, wij hadden elkaar sinds jaren niet meer gezien.’ - ‘Dat is ook toevallig, mevrouw.’ - ‘Chauffeur, wij rijden langs Keizershof; je stopt daar wel even.’
(Wordt vervolgd.)
|
|