Roeping. Jaargang 26(1949)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 148] [p. 148] Paul Haimon Elegie Ik kan niet nader aan het leven komen en nader raak ik aan U niet, God; des lever ik dit uit: het is mijn lot als woord en droom naar het verdriet te stromen Dromen zijn van droefenis de stijging, slaan zij in 't vuur van de verdwazing neer, zij wentelen rond ons, immer meer, zo donker glanzen zij na een verzwijging. Verstild te zijn, werd men daarvoor geboren? Alleen te staan, sereen, nog koninklijk; zijn wij dan eerst aan deze mens gelijk die wij wel zijn, die wij toch nooit behoren? Nader tot U te komen, Leven, naderen door de melancholie die 't bittere omfloerst, aan een vervulling, groots, onaards, gekoerst naar vreemde zeeën, waar eeuwigen vergaderen, de eeuwig zingenden, onsterfelijken, de rijken die de armoe willen dienen als een bruid, wijl in haar hart het lied der reinheid fluit, o genen, die aan 't bed der wereld niet bezwijken. Serene dagen ook gaan nimmer onder zonder gekust te zijn van het vreemd leed, er is niets dat de droefheid zekerder weet, de liefde zelf leeft niet meer zonder zonder dat niet te raken, nooit te deren hartstochtlijk verzworven zijn aan dit geheim: Alléén naar God te gaan! Alleen met die pijn naar het Eeuwige te leven, wie wil dàt keren! Vorige Volgende