Bernard Verhoeven
De Vestaalse onzer letteren
Ieder mens heeft de kiem in zich voor een legende; misschien is dat wel het meest reële aan hem. Iedere geschiedenis is een persoonlijke geschiedenis, een legende-vorming, die uit de zogenaamde werkelijkheid een kern van impondarabilia samenstelt. Dit is het beheersende beeld, het blijvende, het wezenlijke, hoe onwerkelijk, hoe legendarisch het moge schijnen.
Marie Koenen is zulk een legende. Ze heeft zichzelf gehandhaafd, ze is zich trouw gebleven tot in haar gezegende vitale ouderdom, trouw aan de legende, waaruit zij schiep en aan de legende, die zij schiep. Of liever aan die, welke wij, haar lezers, rond haar schiepen. Maar ten slotte is zij verantwoordelijk voor de aanleiding!
Marie Koenen is voor een belangrijk deel alleen-bezit van het katholieke volk, de voornaamste van den huize, de katholieke schrijfster bij uitnemendheid. Zij is de eerste, wier klassieke betekenis rechtmatig wordt beklemtoond door de uitgave van haar volledige werken. Hoe komt het, dat zij in haar reputatie en invloedssfeer zo sterk verkleefd is aan het eigen erf? Is zij dan uitsluitend de romancière voor de katholieke huiskamer? Zij is het wel, en het strekt haar niet tot schande, maar dit is niet de wezenlijke reden voor dit verworteld-zijn in eigen kring. De aristocratie van haar kunst waarborgt nog iets anders dan huiselijke leesstof. Ze sprak niet het dialect van de huiselijke kring, ze was te weids van verbeelding om een wereld op te offeren voor een huiskamer, maar wel had haar droom die ingetogenheid van toon en sfeer, die het katholieke levensgevoel op zijn zuiverst uitdrukt.
Ik denk aan de tijd, toen ‘Van Onzen Tijd’ in het debuut van Marie Koenen het beste bracht waartoe de katholieke vertelkunst dier dagen in staat was en toen de ‘Beiaard’ in aflevering op aflevering het rijpend meesterschap van zijn huis-romancière openbaarde. ‘Het Hofke’ verscheen, als in-