F. van Oldenburg Ermke
Een litteraire jeugdliefde
Van de kleine boekerij, welke iedere jongen met vaag litteraire aspiraties, wisselend van een treurspel in vijf bedrijven en een sonnet, dat de-eeuwen-door de harten en hoofden beweegt, tot een ingezonden stuk in de krant over het recht van de jeugd op ‘ijsvrij’ in de winter - van de aldus met onzekere smaak samengestelde boekencollectie, (waar Karl May broederlijk schouder aan schouder staat met Hendrik Conscience, en Jacques Perk bijna verdwijnt in de schaduw van Da Costa's sinds lang niet meer ruisende lier), welke iedere jongen met een hang naar ‘litteratuur’ van zijn karig zakgeld bijeen brengt, zal in latere jaren, als de critische zin is ontwaakt en de smaak zich gevormd heeft, weinig meer overblijven.
Was het toeval, dat we reeds vroeg alles, wat Marie Koenen toen geschreven had, temidden van Conscience en Jules Verne op ons boekenrek hadden staan?
Geen toeval is het, dat thans nóg Marie Koenen tussen onze boeken prijkt, al zijn die ook niet meer van Verne en Conscience.
We zijn onze litteraire jeugdliefde van ‘De Witte Burcht’ tot aan ‘Het Wassend Graan’ trouw gebleven, niet omdat er in onze taal geen belangrijker werken geschreven zouden zijn, maar om de welhaast klassieke zuiverheid van haar stijl, om het sympathieke van haar onderwerpen en om de artistieke én vakkundige bekwaamheid, waarmee zij die uitwerkt.
Niet altijd is men in staat om de proef op de som zijner bewondering te nemen. En hoe vaak is een bewondering zo groot, dat men zich die moeite getroost?
Het Zuidelijk bekoorlijke Limburg, dat we uit Marie Koenen's proza en verzen in het kil critische Dordrecht - zo heel ánders schoon, zo heel ánders interessant - leerden waarderen, hebben we later als een ‘tweede vaderland’ gaan kennen en aanvaarden. En in het Romaanse en romantische Metz hebben we het graf bezocht van haar ‘Koninkje’, in