haar in ‘De Tijd’ en toen besloot ik: ‘Van Oldenburg-Ermke vond in het werk van Marie Koenen enkele bladzijden, die hij kon leggen naast het meest tekenachtige proza der jongere school. Men moet zelf weten, hoe hoog men deze lof wil aanslaan. Ons komt het voor, dat de schrijfster met zulk een vergelijking onvoldoende werd geprezen. Zij gaf méér dan tekenachtige bladzijden. Zij gaf aan volk en jeugd van Katholiek Nederland een edele droom. Dat deze niet bij iedereen bestand bleek tegen de jaren der volwassenheid, willen wij haar niet verwijten. Door te ontgroeien aan haar tijd, kon het leven, dat voortgang zoekt, ook enigszins ontgroeien aan haar invloed, maar een critiek, die recht wil doen en die verhoudingen eerbiedigt, concludeert tot hartelijke dankbaarheid voor hetgeen Marie Koenen aan 't katholieke volk geschonken heeft’.
Nu zij zeventig wordt, vindt deze dankbetuiging vorm in de ontvankelijkheid voor haar verzamelde werken. Hoe groot is die ontvankelijkheid? Marie Koenen begon haar schrijversloopbaan onder omstandigheden, zelfs voor degene, die ze beleefde, onwaarschijnlijk geworden. Haar kunstenaarschap vond de erkenning van een luxe, doch de tijd, waarin de kunst wederom de harmonische levensvorm van de mensen zou worden, was (en is) veraf. Die tijd, als toekomst gerezen in een droom van Thijm, blijft met de einder de eigenschap delen, bij nadering te wijken. Maar er zijn kinderen, die dromen. Er zijn mensen, die naar goedheid verlangen. Geen generatie ‘bereikt’, ten hoogste reikt zij. Dit is haar glorie.
In ons leven echter is het sterfbed van Moeder Severijns, de deemoed van de pastoor van Neekum, een paardrit van Hendrik van Isendoorn door Gelderland, onafscheidelijk van moeilijk formuleerbare dromen, die in het broedgebied onzer vermogens werkdadig bleven. Een boekbeoordelaar dankt een begaafd schrijfster altijd min of meer ‘namens het publiek’. Als ik mij afvraag, waarom ik nooit op een wijze, die mij zelf bevredigde, over Marie Koenen schreef, is het dan niet, omdat de dank, die wij zouden moeten uitbrengen namens onszelf, klinkers en medeklinkers nauwelijks verdraagt?