eigenlijk bij de gedachte met de schrijfster van aangezicht tot aangezicht te kunnen staan als ik den moed had, enige deuren verder maar eens aan te bellen. Marie Koenen heef niet kunnen weten en niet kunnen vermoeden, hóé dikwijls ik langs haar deur ben gelopen voor ik eindelijk den moed vond, de treden van haar stoep op te gaan. Ik deed het overigens met een voorwendsel: ik had een verhaaltje voor Jong leven ingezonden, waarvan ik nu niet meer weet, of het op dat ogenblik al geplaatst was of nog geplaatst zou worden. Dit verhaaltje was de aanleiding tot de kennismaking in een stille voorkamer tussen een zeer rustige en zeer vriendelijke dame en een schuchteren en waarschijnlijk zelfs schutterigen jongen man. Ik dacht aan Milia en Willem en aan al het wel bijzonder weemoedige en lieve van hun idylle en ik keek de vrouw erop aan, die dat zo zuiver geschreven had. Ik heb daar niets van gezegd, maar ik weet nog wel, dat in den loop van het gesprek Marie Koenen mij zei, dat zij van mijn naam onder mijn bijdrage voor Jong Leven de naamsinitialen na den voornaam weggeschrapt had. Daarmee voelde ik mij lelijk betrapt op een mannelijke manier van doen - in die initialen! - maar zoals Marie Koenen de ondertekening gemaakt had, zo is 't in de toekomst toen gebleven. Ik was mij overigens ook bewust, in 't huis te zijn van den mijnheer van 't Woordenboek, Marie Koenen's vader, - en Marie Koenen zelf heeft op dat woordenboek ook eens gezinspeeld toen zij zei, dat het huis van haar jeugd er helemaal het huis door was van ‘Nederlandse Taal’.
Ik was naderhand blij om mijn bezoek, om de gans simpele gewoonheid en den huiselijken eenvoud van een vrouw, die een bekend schrijfster was.
Inderdaad geloof ik, dat in ‘Het Hofke’ de sleutel ligt van heel het werk van Marie Koenen. Het Limburgse landschap, het Limburgse huis, de Limburgse lentelijkheid, de Limburgse vroomheid, de Limburgse kleur in stoet en gilde en feest en bronk en Zondagskerk dragen bij tot het klankgamma dier stem, die ook in ‘De Andere’ spreekt en ook in ‘De korrel in de Voor’ en in ‘De Moeder’, die echt-Limburgse verhalen.