Roeping. Jaargang 25(1948)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 613] [p. 613] P. Riep Overweging bij het schilderij van de moeder van altijddurende bijstand In menig huis zag ik uw beelt'nis hangen: Een oude schilderij, gevat in zware lijst. Het beeld, vaak vreemd en zonderling omhangen, - Dat uit een fond van goudverguldsel rijst - Gekleed in ongewone dracht van verre landen, Verloor de fraaie trek van het Oosterse gelaat En staart nu vreemd op Byzanthijnse handen En op de Franse lelie, die - o wonder - op de mantel staat. Maar daalt de avond op de aarde neder, - De einder van de dag wordt nooit zó fel belicht - Dan speelt langs Uw gelaat, heel zacht en teder De kleine vlam van het devotie licht. De oude schilderij wordt dan een gulden woning, En eng'len dragen in het wonderlijkste licht, De lans, de stok, de spons, het kruis, waaraan Hij hing: Het schoentje valt, en het Kindje wendt het bang gezicht En in de matheid van de schemer-uren Zie ik opnieuw uw zoet en zacht gelaat Van Oost naar West, langs alle einders turen, Waar ge ter wereld dan uw blikken dwalen laat, Ziet Gij uw kinderen van alle tijden, Heffen tot U, o moeder, hun bedrukt gelaat En bij het schrikkelijk vizioen van zoveel lijden, Smeken zij u, die immer bij hen staat. Zo mochten zij uw hoofd de fraaie sterren schenken, Naar overoude wijs en Griekse trant, Zo doet uw schoon gelaat de naam ‘Strasznaia’ denken, De ‘Smartenvolle’ naam van het lijdend Russen-land. Uw mantel zal geen koningslelie krenken, Zó heeft u eens gesierd een zuidelijker hand. [pagina 614] [p. 614] Zijt gij niet moeder van het Oosten en het Westen, Van Zuid naar Noord, zo wijd de hemel spant? Gij kent de noden van uw kinderen het beste, En draagt hun Redding op uw schoongevormde hand. Vorige Volgende