Roeping. Jaargang 25(1948)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 611] [p. 611] Lod. van Maelstede Vers in den herfst Het licht glanst koel als rinsen wijn, de witte wolken zinken als trage schepen in den laten schijn der zon, - de nachten blinken. Koert nog de houtduif in het mastebos achter den berm der wegen? vlamt door het eikenhakhout ros de vroege herfst ons tegen? De okkernoten zijn geschud, nu kan de bamis komen; de goudreinetten zijn geplukt, ontluisterd staan de bomen van 's zomers kostelijke ooft. De boer gaat bieten rooien, - het akkerland wordt snel beroofd van al zijn laatste tooien. De steedse tuintjes liggen kil, als achter matglasruiten, in vale schemeringen stil te dromen van den buiten. Dwaal thans met mij door 't Brabants land waar al de bossen vlammen, totdat de laatste najaarsbrand dooft tussen winterstammen. [pagina 612] [p. 612] Lod. van Maelstede Kleine nocturne De maan schrijft met haar kille vinger op nachts donkerblauwe lei: bedenkt, o dwazen, alles gaat voorbij, slechts Eén vermag ons lot te dwingen; - beziet van uit uw warme dromenboot door 't kleine vierkant van uw ramen het zilvren schrift van duizend namen... één enkel woord zal blijven: dood. Vorige Volgende