Roeping. Jaargang 25(1948)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 578] [p. 578] Jos. Savelsberg Jonge weduwe (Blaas) Het kleine grut slaapt zacht en warm, De jongste met haar pop in de arm. Nu is de kamer koel en wijd, Het bed staat in de hoek en beidt. Het maanlicht valt door 't open raam, De weidegeur drijft troostend aan. O, hoe zijn naam elk ding omkranst, Hoe op de muur zijn schaduw danst! Ik trek mijn schoenen schreiend uit, En hang mijn rouw bij 't kleed der bruid. Het hemd der hunkring sluip ik in - O nacht, nu komt jouw marteling. Ik heb het koud; mijn lichaam lijkt Kille, besneeuwde eenzaamheid. [pagina 579] [p. 579] Jos. Savelsberg Ik wil de heldre vijver zijn (Hafis) Ik wil de heldre vijver zijn, Die jou je lief gezichtje toont, En wil de klare bronaar zijn, Waarin je zuiver leven woont. Ik wil de sombre heining zijn, Waarbinnen stil je hartje troont, En wil de grijze doffer zijn, Waarop je valk woest nederstoot. [pagina 580] [p. 580] Jos. Savelsberg Je wordt niet schuw (Hafis) Je wordt niet schuw, als ik mijn hand Nader breng tot je keurslijfband. Doch altijd vrees ik nog je neen En eerste, felle tegenstand. Sta daarom toe, dat ik het zand, Waarin je voet trad op het strand, Mij weemoedsvol leg op het hoofd, Als kroon en dierbaar liefdespand. [pagina 581] [p. 581] Jos. Savelsberg De kale heggen botten onvervaard (Owlglass) De kale heggen botten onvervaard. De grijze eik bekijkt dit spel bedaard. Hij is tevreê, dat hij van vroeg tot laat Binnen een krans van anemonen staat. Des nachts, hoe wordt de aarde grauw van wee, Hoe neurt de wind, hoe ruist de verre zee! ... Of hij God voor de anemonen dankt, Wanneer zijn brede kroon vol sterren hangt? Vorige Volgende