- ‘Nee.’ - ‘Maar de verzen, die gij hebt geschreven,
deden mij denken, dat gij - ongedeerd -
niet van de meisjes steeds zijt afgebleven.’
- ‘Dat is wat anders’, heeft hij zich verweerd.
Een andre huisvrouw, die hem wilde raken,
heeft hem gevraagd: ‘Hebt gij wel ooit gevrijd?’
- ‘Ja’, zei de dichter naar de werklikheid. -
- ‘Maar 'k heb u nooit een Heuvelstraat zien maken
met aan uw arm een frisse jonge meid...’
- ‘Wat zou dat? Moei u met uw eigen zaken!’
Ovidius: Tristia III 4-25-26
Crede mihi: bene qui latuit, bene vixit; et intra
fortunam debet quisque manere suam.
Zo is het: goed-verborgen goed-geleefd;
en: roeien met de riemen die men heeft.