Roeping. Jaargang 25
(1948)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 498]
| |
P. Optatus, O.F.M. Cap.
| |
[pagina 499]
| |
ding der Kerk aan zijn eigen oordeel heeft vastgehouden, gelijk o.a. blijkt uit zijn Testament. Objectief was dit in strijd met de volmaakte gehoorzaamheid, maar subjectief gaat de heilige vrij uit, daar pas bij St. Ignatius een duidelijk en volledig begrip van deze deugd wordt aangetroffenGa naar voetnoot1). We zijn van mening, dat er naast genoemde opvattingen, nog plaats is voor een andere, waarbij zowel het element der gehoorzaamheid als dat van het ideaal volledig en historisch juist tot hun recht komen: Franciscus was volmaakt gehoorzaam aan de Kerk èn handhaafde zijn ideaal, niet als wet, maar als wens. Deze opvatting is niet nieuw. We willen alleen wat dieper ingaan op haar redelijkheidGa naar voetnoot2). Na een kort woord over het gebruik der bronnen, wordt achtereenvolgens besproken: het ontstaan, de groei en de grond van het conflict in de Orde omtrent Franciscus' ideaal en de houding van Franciscus ten overstaan van het conflict. | |
Gebruik der bronnen.Zo ooit, dan is het in de onderhavige kwestie vereist zich eerst te verstaan over de waarde van het aangevoerde bewijsmateriaal uit de bronnen. Zowel over hun objectieve betrouwbaarheid als over hun methodische exploitatie is de laatste tijd veel geschrevenGa naar voetnoot3). Zonder gevaar van tegenspraak, me- | |
[pagina 500]
| |
nen we het volgende als veilige basis van ons onderzoek te kunnen opstellen. Als eerste en waardevolste bron komen in aanmerking de geschriften van Franciscus zelf. Wat de getuigenissen van anderen betreft, kan als gulden regel aanvaard worden: ‘Als het verstandig is Celano aan te vullen door Br. Leo, het is niet minder verstandig Leo en zijn voortzetters soms te verbeteren door Celano en het is altijd gewenst al hun uitspraken te vergelijken met de geschriften van Franciscus zelf’Ga naar voetnoot1). Naast de geschriften van Franciscus nemen we dus Celano als grondslag, wiens gezegden eventueel zullen uitgelegd worden aan de hand van de GezellengroepGa naar voetnoot2). Bevindt zich in deze laatste bron een getuigenis, dat op geen enkele manier in Celano voorkomt of misschien er zelfs mede in strijd is, dan zal het in het eerste geval als dubieus en in het tweede geval als onaanvaardbaar worden beschouwd. De inhoud van beider getuigenissen zal steeds getoetst moeten worden aan de woorden van de Poverello zelfGa naar voetnoot3). Wat het gebruik der afzonderlijke teksten betreft uit overigens betrouwbare bronnen, lette men niet alleen op de eigenlijke inhoud der woorden en hun onmiddellijke kontekst, maar ook op het psychologisch en historisch verband, waarin zij werden gesprokenGa naar voetnoot4). Bovendien houde men rekening met de mogelijke omvorming van de oorspronkelijke formule of gedachte vanwege subjectieve, literaire, tendentieuze of synthetische instelling der respectievelijke schrijvers. Zo is het niet altijd gemakkelijk in een woord van Franciscus, door Celano, Leo of Bonaventura geciteerd, het originele te onderscheiden van het door de auteur bewust of onbewust toegevoegde. In zo'n geval zal de vergelijking met zijn eigen geschriften en van de bronnen onderling wellicht kunnen | |
[pagina 501]
| |
leiden tot het vaststellen van 'n eenheidsformule, welke als zeker minimum uit de gegevens der bronnen resulteert. Bijzonder moeilijk wordt het, wanneer men na een grondige analyse der bestanddelen, wil overgaan tot een synthese van Franciscus' ideaal of geest. Met de legpuzzle der mozaiekmethode of de mecaniek van een aprioristisch gesystematiseer is de groei en de rijping van een levend, organisch zielkundig geheel niet weer te geven. Wel kan men er reeds a priori vrij zeker van zijn, dat het levensideaal van een persoonlijkheid als Franciscus langzamerhand zich ontwikkeld heeft tot een afgerond geheel, maar hoe delicaat zal het echter moeten worden gereconstrueerd met het gevarieerd materiaal der afzonderlijke karaktertrekken tot een objectief-reële weergave der concrete feitelijkheidGa naar voetnoot1). Dit alles maakt begrijpelijk, dat het laatste woord in deze kwestie nog niet gesproken werd. Wat hier volgt, wil een bescheiden bijdrage zijn tot het bereiken van een uiteindelijk accoord. | |
Het ontstaan, de groei en de grond van het conflict in de Orde omtrent Franciscus' ideaal.Over dit onderwerp werd veel, duidelijk en afdoende geschrevenGa naar voetnoot2). Daarom volstaan we met een korte recapitulatie. Slechts een enkel punt, waarin onze opvatting wellicht verschilt van anderen of waarop wat meer licht kan vallen, vraagt een nadere behandeling. De algemene voorstelling van het conflict in de franciscaanse Orde in verband met Franciscus' ideaal is ongeveer als volgt. Tot ongeveer het jaar 1217 leefde de gemeenschap der broeders geheel en al rond de Stichter, wiens voorbeeld en woord allen begeesterde. Het was de heroieke en idyllische tijd van het oerfranciscanisme, gepersonifieerd in de eerste gezellen, die leefden in de sfeer van Rivo Torto en Portiuncula als trouwe ridders van Vrouwe Armoede. Er komt echter een ogenblik, dat de hei- | |
[pagina 502]
| |
lige band van deze poëtische en idealistische gemeenschap wordt verbroken. Het aantal nieuwe candidaten neemt steeds toe, waaronder vele bestudeerde en voorname lui met een rijk verleden en veel belovende toekomst, mensen met idee's en initiatieven. Franciscus kan ze zelf niet allen meer vormen; sommigen zijn trouwens al gevormd. Hij heeft de recrutering niet meer in zijn hand. Naast de Stichter komen de provinciaals, aan wie een gedeelte der groeiende Orde wordt toevertrouwd. Zij worden meestal genomen uit de ontwikkelde klasse der broeders. Rond dezelfde tijd breidt het arbeidsveld der Orde zich uit. Italië werd te klein voor de apostolische en katholieke Arme. De grenzen van Europa zelfs worden overschreden. Geheel de wereld dient aangepakt. Het succes van deze missietochten in en buiten Europa was soms zeer twijfelachtig. Zonder klinkende aanbevelingen kwamen de broeders niet ver! Meer dan eens werd men vervolgd. Spoedig vielen er ook martelaren. Franciscus juichte echter over deze uitverkiezing, welke de bekroning van het minderbroedersleven was! Maar spoedig merkte de heilige, dat zijn enthousiasme en idealisme niet door allen werd gedeeld. De Orde was niet één van hart en één van ziel meer. Hij had de greep op de zijnen goeddeels verloren. Met de massa en het intellect was een nieuwe geest komen waaien. Gedurende de jaren 1217-9 heeft er in zijn Orde een gistingsproces plaats, dat tot een uitbarsting wordt, wanneer Franciscus in het Oosten bezig is zijn martelaars-idee en zijn evangelische devotie uit te leven. Waar ligt de bron van dit innerlijk conflict, dat Franciscus vaag had voelen aankomen en dat bij deze gang van zaken wel komen moest? De voornaamste en overtuigde dragers van de nieuwe geest waren de ministers der Orde, die als Oversten en als geleerden de aangewezen leiders werden van een soort religieuze emancipatie in de franciscaanse gemeenschap. Het is niet zonder reden, dat wij uitdrukkelijk de oorsprong der oppositie tegen Franciscus' ideaal laten ontstaan bij de ministers, die ook bij geheel het verdere verloop ervan de hoofdrol spelen. Vooral sinds P. Sabatier won de mening veld, dat de Kerk in de persoon van Kardinaal Hu- | |
[pagina 503]
| |
golinus een groot aandeel zou gehad hebben in het verzet tegen de Orde-opvatting van de Poverello. Daarvan valt echter uit de bronnen niets, maar dan ook niets te bewijzen. Deze openbaren integendeel overduidelijk, dat Franciscus van de Kerk en van haar vertegenwoordiger, Kardinaal Hugolinus, vanaf het eerste ogenblik tot het laatste slechts steun en hulp verwachtte in de strijd voor de zuiverheid van zijn ideaal. In deze echt katholieke en christelijke overtuiging werd hij nooit, zelfs niet in het heetst van de strijd, teleurgesteld. Hoe kwam de intieme band tussen hem en de Kardinaal tot stand? Toen de heilige zag, dat de Orde zich snel uitbreidde en hij vreesde, dat de eenheid van geest en de liefde voor de armoede en de eenvoud zouden gevaar lopen - Franciscus was dankbaar voor de vele roepingen, maar tevens bang van een grote massa broeders - zocht hij spontaan bescherming bij de Kerk, opdat de Orde in eenheid van geest en hart het evangelisch ideaal van armoede en eenvoud trouw zou kunnen blijven. Het is Celano zelf, die dit uitdrukkelijk meedeelt (II Cel. 24). En wanneer hij zelf een vertegenwoordiger van de Kerk voor de dienst van zijn broeders voorstellen mag, valt zijn keuze op Hugolinus, ‘daar deze de heilige armoede en eenvoud zeer beminde en eerde’ (I Cel. 99) en reeds sinds 1217 een grote toewijding voor de belangen der Orde had getoondGa naar voetnoot1). Deze overeenstemming sluit natuurlijk eventueel meningsverschil geenszins uit, maar daarbij blijkt, dat Hugolinus per slot van rekening zijn mening steeds prijs gaf voor die van Franciscus (I Cel. 101; II Cel. 73), ook als het gaat over de benoeming van bisschoppen uit de Minderbroeders, een kwestie, welke hem zeer ter harte ging en die tegelijkertijd nauw verbonden was met het ideaal van Franciscus. Celano voegt er zelfs aan toe, dat de Kardinaal buitengewoon gesticht was in het weigerende antwoord van Franciscus (en Dominicus) en God bijzondere dank er voor bracht (II Cel. 148). Hoe diep de indruk was van dit antwoord kunnen wij wellicht opmaken uit het feit, dat hij als Paus Gregorius IX slechts één Minderbroeder tot | |
[pagina 504]
| |
bisschop benoemde en deze nog in de missie. We herinneren er aan, dat het niet de verdachte(?) Gezellengroep is, die ons dit voor het eerst komt meedelen, maar Celano, die zijn eerste Leven schreef op verzoek van Paus Gregorius IX zelf en wiens getuigenis voor velen boven alle twijfel verheven is. Toch valt er minstens één geval aan te wijzen, waaruit blijkt, dat de Kardinaal aan de kant der ministers staat, althans in deze zin, dat hij zich door hen laat overhalen, om Franciscus aan te sporen naar hun raad te luisteren, door namelijk nauwer aansluiting te zoeken bij de oude kloosterorden. Wat precies de persoonlijke mening van Hugolinus was in dit punt bij die gelegenheid, is niet duidelijk. Dit feit staat echter niet in Celano, maar in de bronnen der GezellengroepGa naar voetnoot1). Hoe de heilige rekende op de hulp van Hugolinus in de strijd om zijn ideaal, bewijst de crisis in de Orde na zijn terugkeer uit het Oosten in 1220. Overtuigd van eigen onmacht tegenover zo'n grote gemeenschap van onderling verdeelde broeders, gaat hij naar Rome en geeft de zaak in handen van zijn ‘paus’, Kardinaal HugolinusGa naar voetnoot2). Later, wanneer de partij der ministers de overhand krijgt en Hugolinus hun streven voor een deel schijnt te steunen, blijft echter het vertrouwen van Franciscus in hem en in de Kerk, welke hij vertegenwoordigt, ongeschokt. Van zijn grenzeloze eerbied en liefde voor geheel de hierarchie, waarvan zijn leven vol is, zal hij getuigen in de Regel van 1223, waarin zijn ideaal slechts gedeeltelijk kon worden vastgelegd, en in zijn Testament, waarin hij het in al zijn integriteit als zijn laatste wens allen vurig aanbeveelt. In de Regel van 1223 verplicht hij op gehoorzaamheid de ministers, dat zij aan de Paus een Protector zullen vragen: ‘opdat wij onderdanig en onderworpen aan de voeten van dezelfde heilige Kerk, standvastig in het katholiek geloof, de armoede en de nederigheid onderhouden en het H. Evangelie van O.H. Jesus Christus, dat | |
[pagina 505]
| |
wij vast beloofd hebben.’ In zijn kinderlijke aanhankelijkheid aan de leiding der Kerk laat hij de ministers ver achter zich, die trachtten zich een zekere zelfstandige positie te verzekeren tegenover de wereldgeestelijkheid in de zielzorg. Het is weer niet alleen de Gezellengroep, maar op de eerste plaats Celano, die dit meedeeltGa naar voetnoot1). Er is geen enkel getuigenis aan te wijzen, waaruit zou blijken, dat Franciscus zich in het bereiken van zijn door God geopenbaard ideaal bedreigd voelt van de zijde der Kerk. Het gevaar voor de zuiverheid van zijn verheven ideaal kwam volgens zijn opvatting van geheel andere zijde. Het kwam uit de eigen boesem der Orde en wel voornamelijk van de ministers. Vanaf het begin tot het einde hebben zij de leiding van de oppositie tegen hem. Niet dat men hierbij direct moet denken aan minderwaardige motieven, volstrekt niet; deze geleerde mannen meenden het welzijn der Orde en der Kerk te behartigen. Het feit echter van hun verzet wordt door Celano zelf duidelijk aangegeven. Naar aanleiding van Franciscus' aftrede als Overste der Orde vanwege de moeilijkheden na zijn terugkeer uit het Oosten, werd hem eens gevraagd, waarom hij zijn broeders aan anderen toevertrouwde alsof ze hem niet meer aangingen. De heilige antwoordde: ‘Kind, ik bemin de broeders zo veel ik maar vermag, maar wanneer ze mijn voetstappen zouden volgen, zou ik hen nog meer beminnen en me niet van hen vervreemden. Er zijn er echter onder de Oversten, die hen tot andere dingen brengen door hen de voorbeelden van de oude (monniken) voor te houden, terwijl zij mijn vermaningen weinig in acht nemen. Maar het zal wel duidelijk worden, wat zij doen’. Een weinig later, toen hij hevig ziek was, richtte hij zich ontdaan in zijn bed op, zeggend: ‘Wie zijn dat, die de Orde en mijn broeders uit mijn handen wegroven? Als ik op het generale kapittel kom, zal ik hen tonen, wat ik wil.’ De broeder vroeg hem nog: ‘Zult ge die provinciale ministers, die reeds zo lang hun vrijheid misbruiken, niet vervangen?’ Toen sprak de heilige Vader zuchtend dit verschrikkelijke woord: ‘Laat ze | |
[pagina 506]
| |
leven gelijk het hen belieft, want de ondergang van weinigen is niet zo erg als die van velen’Ga naar voetnoot1). Uit het getuigenis van Jordanus van Giano blijkt klaar, dat het juist de ministers waren, die de leiding hadden in het conflict, dat Franciscus deed besluiten tot aftredenGa naar voetnoot2). Ook in de kwestie van de wetenschap en de zielzorg treden zij op de voorgrond en verschillen van opvatting met FranciscusGa naar voetnoot3). Het is niet nodig uit te weiden over hun idee's, die genoegzaam bekend zijn. Een enkel woord kan volstaan. Franciscus zocht de kern van zijn roeping in de radicale beleving van het Evangelie door de zo volmaakt en letterlijk mogelijke navolging van de Gekruiste God-Mens in armoede, nederigheid, versterving en gebed en in een apostolaat van boetvaardigheid en vrede, meer door het voorbeeld dan door het woord, onder volledige afhankelijkheid der diocesane geestelijkheid. De ministers verlegden enigszins het accent van de Evangelie-beleving en het apostolaat door het voorbeeld naar de Evangelieprediking en het apostolaat door het woord. In dit verband streefden zij naar een meer gematigde armoedepractijk door aansluiting bij de oudere Orden en naar een ruimer arbeidsveld door middel van exemptie en andere privilegesGa naar voetnoot4). De invloed van de ministers en het succes van hun idee's openbaren zich op frappante wijze in de redactie van de Regel van 1223. Een vergelijking van deze Regel met die van 1221 kan eenieder daarvan overtuigen. Nu zal men misschien opwerpen, dat het niet zo zeer de ministers zijn geweest als wel Kardinaal Hugolinus, die bij de samenstelling van deze Regel werkzaam is geweest. Als bewijs hiervoor zou men zich kunnen beroepen op de bulle Quo Elongati, waar Gregorius IX zegt, dat hij Franciscus hielp bij het tot stand ko- | |
[pagina 507]
| |
men van de Regel en door de goedkeuring ervan te verkrijgen. Staat het echter wel vast, dat de oorspronkelijke tekst der bulle het woordje et bevat?Ga naar voetnoot1). Verder zal het moeilijk zijn de zaak op te lossen in bevestigende zin met de getuigenissen van Salimbene en de biograaf van Gregorius IXGa naar voetnoot2). Van de andere kant bezitten wij expliciete uitspraken zowel van Franciscus zelf als van buitenstaanders, om over de Gezellengroep maar niet te spreken, waaruit de medewerking van de ministers blijktGa naar voetnoot3). Hierbij kan men nog voegen de suggesties van CelanoGa naar voetnoot4). Ten slotte bewijst de houding van Franciscus na 1223 onomstootbaar, dat de ministers de hoofdrol speelden in de afzwakking en omvorming van zijn ideaal. Hij blijft steeds hèn en nooit de Kerk of Kardinaal Hugolinus verantwoordelijk stellen voor deze handelwijze. Wel staat vast, dat Hugolinus het streven der ministers, toen hij van zijn bestaan op de hoogte kwam en zijn hulp werd gevraagd, in meerdere punten heeft gesteund. De reden hiervan kan zowel zijn de redelijkheid van dit streven als ook de feitelijke onmogelijkheid het zonder grotere moeilijkheden te onderdrukken. Mogelijk hebben beide motieven een rol gespeeld. Hugolinus was immers een realistisch staatsman, die zich niet verloor in schone dromen, maar slechts rekende met de practische mogelijkheden. Daarom moet hij heel goed hebben ingezien, dat, vanwege de ontwikkeling der Orde en de omvang van het conflict, het volledig ideaal van Franciscus niet zonder meer als norm kon worden genomen van de bestaande gemeenschap. In deze geest verklaart | |
[pagina 508]
| |
hij in Quo Elongati (1230), dat het Testament verschillende zaken bevat, die voor de Orde als geheel moeilijk te onderhouden zijn en dat het mede daarom niet verplichtend is. Tegelijkertijd prijst hij echter het verlangen der broeders om zich zo dicht mogelijk bij Franciscus' wensen aan te sluiten. Bovendien zag de Kardinaal duidelijk, dat ook het Orde-ideaal, door de ministers voorgestaan, een kostbare bijdrage betekende voor de hervorming der Kerk en de bestrijding der gevreesde ketterij. Deze zienswijze heeft de heilige, wellicht niet aanstonds, maar op de duur leren begrijpen en waarderen. Dat leert ons zijn houding tegenover het conflict. | |
Houding van Franciscus ten overstaan van het conflict.Hoe men de gegevens der bronnen in hun historisch en psychologisch verband ook wendt en keert, zij tonen overduidelijk aan, dat Franciscus ook nà de Regel van 1223 trouw blijft aan het ideaal, dat hij van God ontvangen had. Toen hij eenmaal had ingezien, wat de hemel van hem en zijn Orde verlangde - en dat wist hij wat het wezenlijke betreft vrij spoedig en zeer helder - kon niemand of niets hem daar nog van af brengen. Dat aan dit ideaal werd getornd door sommigen van zijn eigen broeders, ging hem onbeschrijfelijk zwaar aan het hart. Aan het adres van dergelijke broeders moeten de woorden van Franciscus bij Celano gericht zijn: ‘Zij doorsteken mij met een scherp zwaard en trekken het heel de dag door langs alle zijden door mijn ingewanden’ (II Cel. 157). Zijn uitspraken in dit punt aan het adres van de ministers en de magisters dwingen tot de conclusie, dat hij het ontstaan van hun streven in menig opzicht misdadig achtte en er een schuldige ontrouw in zag ten overstaan van de providentiële taak der OrdeGa naar voetnoot1). Later moet hij hebben ingezien, dat de groei van dit streven, afgezien van zondige nalatigheid, vanwege de geweldige uitbreiding der Orde niet te stuiten was. Deze massale uitbreiding heeft hij echter mede daarom dan ook geenszins toegejuicht, maar | |
[pagina 509]
| |
hij kon haar niet kerenGa naar voetnoot1). Tevens kwam hij onder leiding van de Kerk tot de overtuiging, dat het meer gematigd en meer op de massa afgestemde ideaal der ministers, gelijk het in de Regel van 1223 zijn officiëel en juridisch beslag kreeg, een aanvaardbaar minimum was, dat als wet en verplichting aan al de broeders kon worden voorgelegd. Het was echter niet zijn volledig ideaal met inbegrip van al zijn wensen. Geheel zijn optreden, ook ná 1223, bewijst het. Al had de heilige afstand gedaan van het juridisch bestuur der Orde, toch blijft men hem beschouwen als de belichaming van het ideaal. Van zijn kant gaat Franciscus door met leiding te geven, niet alleen aan afzonderlijke personen, maar ook aan de ministers. Tegenover de Orde als geheel spreekt hij nog alsof hij Overste is, gelijk b.v. blijkt uit zijn Testament, waar hij ‘op gehoorzaamheid’ gebiedt aan al zijn broeders. Door iedereen, ook door de Pausen, wordt practisch erkend, dat hij nog steeds een bijzonder gezag heeft. Waarom moeten de broeders anders gehoorzaamheid beloven aan Franciscus (Regel van 1221 en van 1223) en richt Paus Honorius III de bulle waardoor hij de Regel van 1223 goedkeurde, aan hem? Het feit alleen, dat de heilige, nà zijn aftreden als Overste, twee Regels maakte voor de broeders, toont zijn grote invloed. Deze invloed gebruikte hij vooral om zijn ideaal aan allen voor te houden en het, zo nodig te verdedigen. Zo b.v., gelijk voldoende bekend is, in de kwestie van de wetenschap, de zielzorg en de privileges, waarin hij zijn eigen standpunt tegenover dat der ministers tot op het einde trouw bleef. Misschien is er echter toch iets in zijn houding veranderd gedurende zijn laatste levensjaren. Want zo hij in het begin van zijn Orde mocht hebben gemeend, dat hij volgens Gods bedoeling handelde, wanneer hij al zijn broeders tot geheel zijn ideaal verplichtte, dan is hij daarvan later terug gekomen. Toen het verzet immers | |
[pagina 510]
| |
bleef toenemen tegelijk met de snelle uitbreiding der Orde en het standpunt der ministers voor een goed deel in de Regel van 1223 was gesanctionneerd, kon niemand, zelfs zijn eerste Gezellen niet, hem er nog toe bewegen, zijn volledig ideaal als gebod en als wet aan allen op te leggenGa naar voetnoot1). Hij weigerde dit, aldus de Gezellengroep, uit vrees anders ergernis te geven en te streng te zijn. Het deed hem echter veel pijnGa naar voetnoot2). Hierdoor erkent hij impliciet het goed recht zich alleen op de Regel te baseren, welke de uitdrukking is van zijn wil en gebod. Het moet in deze zin zijn, dat Paus Gregorius IX in Quo Elongati (1230) schijnt te willen suggereren met een beroep op zijn intieme omgang met de heilige, dat deze zijn broeders niet bedoelde te verplichten in zijn Testament, ofschoon hij het met een vrome intentie schreef en het zeer edel te noemen is, als de broeders verlangen er zich aan te conformerenGa naar voetnoot3). Maar al eiste Franciscus geen algehele volgzaamheid van zijn broeders, toch liet hij niet na, tot aan zijn dood toe, aan eenieder te tonen, op de eerste plaats door zijn eigen voorbeeld, wat hij - en O.L. Heer door hem - eigenlijk precies verlangde, wat m.a.w. zijn volledig Orde-ideaal was. Dit beschouwde hij nà zijn aftreden als Overste en nà de goedkeuring van de Regel van 1223, als de bijzondere taak hem door God opgedragenGa naar voetnoot4). Echter niet alleen door zijn voorbeeld, ook in zijn geschriften bleef hij sindsdien zijn standpunt uiteenzetten en handhavenGa naar voetnoot5). Er blijkt uit, dat hij zijn ideaal trouw bleef tot het einde en dat hij zijn broeders aanspoorde hetzelfde te doen. In deze geest verstaan wij het briefje aan Broeder Leo en het Testament aan ClaraGa naar voetnoot6). In | |
[pagina 511]
| |
zijn brief aan de Custoden handhaaft hij zijn standpunt aangaande de eerbied voor het H. Sacrament en verzoekt zijn broeders dringend hem terwille te zijnGa naar voetnoot1). Opnieuw spreekt hij hierover in zijn brief aan het generaal kapittel, waaruit tevens blijkt, dat Franciscus, al spoort hij ook allen aan om boven de Regel uit te gaan, toch voor de Regel een zeer grote en heilige eerbied heeft, daar hij in zijn oog de grondslag is van het Franciscaanse leven en de verplichte norm voor allen. Met aandrang smeekt hij de generale ministers de Regel door allen ongeschonden te doen onderhoudenGa naar voetnoot2). Het sterkste bewijs van Franciscus' ijver voor zijn volledig ideaal en het welsprekendste pleidooi voor de beleving ervan, biedt zijn Testament, dat hij schreef kort voor zijn dood. Hij herinnert er aan zijn melaatsenzorg, aan zijn eerbied voor de kerken en het Allerheiligste, aan zijn nederige en volledige onderdanigheid ten overstaan van de priesters, vooral de parochiegeestelijkheid, aan zijn evangelische levenswijze met de eerste broeders in uiterste armoede (één tuniek) en gehoorzaamheid aan iedereen. Verder dringt hij aan op strikte Regelonderhouding, vooral op het punt van armoede en het bidden van het Officie. Maar hier blijft het niet bij. De Regel bevat slechts een gedeelte van zijn ideaal, zijn minimumeisen, zijn gebiedende wil. Welnu, allen, geheel de Orde, spoort hij aan, om al zijn wensen op te volgen: ‘opdat de Regel beter en volmaakter onderhouden worde’. In dit verband wijst hij speciaal op het eerbiedig bewaren van Gods heilige namen en geschreven woorden (voor de zoveelste keer!), op het handwerk, op het toch niet aanvragen van beschermbrieven aan Rome en op de gehoorzaamheid aan de OverstenGa naar voetnoot3). Door zijn Testament gaf Franciscus nogmaals, en nu plechtig en definitief, zijn standpunt aan tegenover de ontwikkeling, welke de Orde onder leiding der ministers genomen had. Het grote argument, dat hij hierbij voortdurend aanhaalt en dat tevens de grondslag vormt van zijn Testament, | |
[pagina 512]
| |
is: de goddelijke oorsprong van zijn ideaal en dat van zijn Orde: God zelf openbaarde het mijGa naar voetnoot1). Op zijn sterfbed riep de heilige al de aanwezige broeders bij zich. En na hen opgewekt te hebben tot goddelijke liefde: ‘weidde hij uit over het beoefenen van het geduld en het bewaren der armoede, terwijl hij zeide: het H. Evangelie gaat boven alle andere instellingen’ (II Cel. 216).
Na al het voorgaande kan hoogstens nog de schijn bestaan van een conflict tussen Franciscus' gehoorzaamheid aan de Kerk en de gehechtheid aan zijn ideaal. Maar zelfs deze schijn zou te veel zijn en de waarheid geweld aandoen. Uit al de bronnen van zijn leven, ook die van de Gezellengroep, blijkt allerduidelijkst en op de meest overtuigende wijze, dat Franciscus de gehoorzaamheid aan de Kerk en aan de Orde-Oversten tot aan zijn dood als een wezenlijk en fundamenteel element beschouwde van zijn evangelisch ideaal. Hierbij dacht hij niet alleen aan de gehoorzaamheid van de uitvoe- | |
[pagina 513]
| |
ring en van de wil, maar ook aan die van het eigen oordeel. Het is onbegrijpelijk, hoe men dit punt in twijfel heeft kunnen trekken en de mensheid tot St. Ignatius wil laten wachten om haar een volmaakt idee van de gehoorzaamheid te leren! Men leze slechts II Cel. 152 over de vergelijking met het dode lichaam, welke aan duidelijkheid en veeleisendheid niets te wensen overlaat. Het offeren van eigen oordeel wordt uitdrukkelijk vermeldGa naar voetnoot1). Nu kan men echter zeggen: de vraag is niet alleen of hij wist wat volmaakte gehoorzaamheid was, maar ook of hij haar zelf heeft beoefend, heel bijzonder in dit punt? De moeilijkheid betreft niet zozeer zijn gehoorzaamheid ten overstaan der Orde-Oversten, tegenover wie hij als Stichter een bijzondere plaats innam, maar vooral die ten overstaan van de Kerk. Welnu, ook in dit opzicht bestaat geen enkele twijfel. Wat de Kerk van hem heeft gevraagd, was dat hij de Broeders niet zou verplichten geheel zijn ideaal te beleven en dat hij zich zou neerleggen bij de Regel van 1223 als de juridische grondslag van zijn Orde. Hij heeft dit gedaan, al werd hem door sommige Gezellen hiervan meer dan eens een verwijt gemaaktGa naar voetnoot2). Heeft Kardinaal Hugolinus echter ook van hem geëist of ook maar gewenst, dat hij zijn ideaal als ideaal, m.a.w. als een vurige wens of verlangen, waartoe hij allen aanspoorde en opwekte, prijs te geven? In de verste verte niet. In Quo Elongati verklaart hij uitdrukkelijk, zoals we zagen, dat Franciscus met een vrome bedoeling het Testament schreef en dat het edel is, zich er zoveel mogelijk naar te richten. Geheel de ge- | |
[pagina 514]
| |
schiedenis der franciscaanse Orde door, zijn er broeders geweest, welke deze edele gezindheid hebben bezeten en met hart en ziel er naar streefden het volledig ideaal van hun Vader, gelijk dit uit zijn Testament en andere geschriften en niet het minst uit zijn eigen voorbeeld sprak, als norm van de gemeenschap der broeders te noemen. We vinden hen bij de eerste Gezellen, onder de Spirituelen, in de Observantie, totdat dit Orde-ideaal in de zestiende eeuw, toen de omstandigheden gunstig waren en het streven in alle opzichten verantwoord bleek te zijn, officiëel door het hoogste gezag in de Kerk werd goedgekeurdGa naar voetnoot1). Beweren dat het streven naar de beleving van Franciscus' volledig Orde-ideaal, vanwege zijn verhevenheid niet levensvatbaar zou zijn voor een grotere groep mensen, is historisch onjuist, daar de feiten het tegendeel bewijzen, en dogmatisch aanvechtbaar, daar de Kerk dit streven sanctionneerde en er geen christelijk volmaaktheidsideaal te hoog kan worden geacht sinds de goddelijke Meester zelf verklaarde: weest volmaakt zoals uw hemelse Vader volmaakt is. |
|