Roeping. Jaargang 25
(1948)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 442]
| |
Dr M. Bruna
| |
[pagina 443]
| |
blijven dat het om fouten van ons àllen gaat, en dat alleen hij mag spreken die zichzelf allerminst spaart. Noch de voldoening van ‘het eens goed te zeggen’ mag ons aandrijven, noch het zwartgallig en zelfzuchtig genoegen van zovele ondergangs-profeten. Maar men mag zeker niet schromen te constateren, dat het zout weer eens krachteloos aan het worden is, als helder inzicht en zuivere liefde daartoe dringen. Er is nog een bijzondere reden waarom zulk een volstrekte eerlijkheid juist in onze dagen geboden is. In alle eeuwen is het Christendom bedreigd door verval van binnen uit als door het ernstigste gevaar. Maar in tijden met minder ‘cultuur’ als de onze, toen het denken en voelen óók op religieus gebied nog eenvoudiger en spontaner was, bleef het gevaar voor formalistische verstarring zeker geringer. Het volk vormde toen in zijn geheel een gevoeliger klankbodem voor een wekroep tot godsdienstig réveil, en dat had minstens evenveel voordelen als gevaren. Er waren eens Chiliasten en Waldensen, maar ook een Franciscaanse beweging. Men geloofde kinderlijk in de mogelijkheid van een nieuw Pinksterwonder, en juist daarom kon zich dit soms herhalen. Wij zijn voorzichtiger en wijzer, maar ook sceptischer en meer verstard in onze deformaties. Er is een gebrek aan goede ‘primitiviteit’, en dit maakt een genezing der kwalen des te moeilijker. Jong vlees herstelt zich gemakkelijker, en zo ook vormt onze ouderdom op zich een belemmering voor geestelijke vernieuwing. Toch is deze nodig, en zeker ook mogelijk. En een der voornaamste voorwaarden die daartoe moeten worden vervuld is een helder inzicht over de oorzaken onzer ziekte. Want zolang wij uiterlijke vormen blijven verwisselen met echte deugd, die steeds innerlijk is, lijkt 't inderdaad veel op een ‘hopeloos geval’.
* * *
Wanneer we hier enkele lijnen van een diagnose trachten te trekken kunnen we gebruik maken van het feit, dat reeds elders symptomen werden aangewezen van de ziekte die ons | |
[pagina 444]
| |
belaagt. Maar wij menen toch geen overbodig werk te doen, omdat de kennis van symptomen belangrijk is, maar belangrijker de kennis der grondoorzaak, die alleen een diepere verklaring geeft, en bovendien tussen verspreide symptomen verband leert leggen. Als een der ernstigste symptomen werd reeds genoemd een formalistische verstarring, die door sommigen zelfs min of meer als oorzaak der ziekte wordt gezien. Wij stemmen daarmee niet geheel in. Als het ging om de grondoorzaak, zou men door deze weg te nemen een duidelijke verbetering op brede linie bereiken. Maar zeker zou - om een voorbeeld te noemen - de volksdevotie nog niet gezond worden als men een al te mechanisch mondgebed in de kerken vermeed. Wel moet in het algemeen de overtuiging worden verbreid, dat het ook en vooral bij ons bidden niet op de hoeveelheid woorden aankomt, en dat een kleine ‘schoonmaak’ op dit gebied zeer nuttig is, mits tevens de innigheid van het gebed verbetert. Tenslotte stuiten wij hier op de grote eis van méér innerlijkheid. Zolang deze ontbreekt zal het surrogaat der uiterlijkheid een zekere aantrekkingskracht blijven uitoefenen. En hierin ligt zelfs een lichtzijde, want het gelovige volk toont aldus toch meestal een ernstigen goeden wil. Een ander symptoom levert het gebrek aan goede kerkelijke kunst: de wansmaak op dit gebied, die toch nog als uiting van echte godsvrucht door velen wordt ondervonden. Vinden we in het bidden vaak een mechanisatie en overheersen der quantiteit, hier is het dé heerschappij van het zoetelijke en opgelegd-zalvende die op ernstig verval wijstGa naar voetnoot1). Is het niet zo, dat het geloof niet meer heel ons leven doordesemt, en dat vooral daarom dat innerlijk-doorlicht-zijn der ware religieuze kunst gewoonlijk ontbreekt? Wij zijn inderdaad in hoofdzaak nog Christenen in de kerk, en God-weet-wat daarbuiten, en dáárom moeten we onszelf bij het kerkbezoek opschroeven tot geforceerde gevoelens, die eigenlijk niet diep in ons hart resoneren. En van deze ongezonde geestelijke acrobatiek vormen het leeuwendeel onzer heiligenbeelden de onmiskenbare | |
[pagina 445]
| |
expressie. Zij staan daar werkelijk of zij niet weten wat hier te beginnen, en of zij deze pijnlijke situatie nu maar met een onwezenlijken glimlach trachten te redden. De industrie vervaardigt zulke beelden met precies dezelfde gevoelens als waarmee zij plaatjes van filmsterren produceert - maar het pleit niet voor de smaak, noch voor de devotie van velen, geestelijken, religieuzen en leken, die zich bij zo'n infaam bedrog door een opgelegden ‘hemelsen blik’ laten bedotten. En nu is het zeer merkwaardig dat de beschreven symptomen van verval, mechanisatie in devotie en onware zoetelijkheid in religeuze kunst, tenslotte duidelijk uit één gebrek aan den wortel voortkomen. Men moet ze beiden zien als gevolg van één ‘ontbonden synthese’, die als gevolg had dat de losgemaakte elementen tot ongezonde proporties uitgroeiden. Het godsdienstig leven is bij gezonde ontwikkeling een echt leven, dat tevens de natuurlijke zielekrachten in zich opneemt en tot hoger plan verheft. Maar bij een storing in de ontwikkeling, die men moet zien als een gevolg van gebrek aan ware innerlijkheid, worden verstand, wil en gevoel niet voldoende tot dit hogere plan getransformeerd. En dit uit zich dan gaarne in een mechanisatie of technisering der devotie - gevolg van verkeerd gebruik van verstand en wil - of ook in een vervalsing van het gevoel, dat zijn ware klimaat heeft verloren. Bovendien zal, omdat in het zieleleven alles met alles samenhangt, een storing op één gebied hierover ook zijn weerslag vinden op andere gebieden. Wij hebben deze gedachten ook al wat ruimer uitgewerkt om te laten zien dat de beschreven ziekte-symptomen niet zo ‘onverschillig’ zijn als velen wel menen. Wie zo denkt heeft juist het zuivere begrip in deze zaken reeds verloren - zo hij het ooit bezat. Maar ook wordt uit dit alles duidelijk dat men zeker trachten moet devotie en religieuze kunst op hoger peil te brengen, en dat het geloofsleven vaak hierbij zal winnen. Deze middelen moeten echter falen, als niet tevens het gehele godsdienstig leven wint aan innerlijke kracht. Want de genezing aan den wortel is het belangrijkst
* * * | |
[pagina 446]
| |
Omdat het hier over geloofsleven gaat moet toch ook theologisch en apologetisch terrein worden betreden. Het is immers een misvatting dat dit aan geestelijken voorbehouden zou dienen te blijven. Een levendige en zo goed mogelijk gefundeerde belangstelling voor theologie en apologie is nu eenmaal eis voor den ontwikkelden leek in onze dagen. Want deze vragen gaan hem in den grond niet minder aan dan hun, die daarvan ex professo studie maakten. Het zijn overigens geen nieuwe kritische klanken, wanneer we hier wijzen op een zekere formalistische verstarring óók in het theologisch denken. Toen Friedrich Nietzsche destijds zijn fiolen over het Christendom uitgoot lag daarin toch minstens één even ernstig als waar verwijt: dat vele christenen alweer luide roepen van ‘Heer! Heer!’, maar innerlijk weinig van anderen verschillen. Wij hebben Protestanten ontmoet die in hoofdzaak hun Kerk zijn uitgevlucht wegens - wat zij noemden - de ‘galmende onwaarachtigheid’ van sommige dominees; en zou een soortgelijke reden onder Katholieken, die hun kerkelijke plichten er aan gaven, zo heel zeldzaam voorkomen?
Tenslotte mag men zulk een verwijt uiten als men bedenkt, dat het niet om speciale fouten van den clerus gaat maar ook om het ver-onder-de-maat-blijven, dat nu eenmaal elken Christen is beschoren. Dit is echter een ‘fatum’, dat alleen de laffen tot moedeloosheid brengt, maar voor den echten Christen - wien het in elk geval nooit aan moed ontbreken mag - een prikkel vormt om steeds hogerop te streven. Laat ons dankbaar zijn, dat tenminste deze prikkel ons nooit zal ontvallen, zolang we de eerlijkheid betrachten! Bij dit alles ging het vooral om disharmonie tussen leer en leven. Wij willen hier echter in de eerste plaats wijzen op eigenschappen van het huidige theologisch denken die een formalisme bevorderen. Gaat men te ver door te zeggen dat dit in de praktijk ‘rationalistisch’ is geïnfecteerd? Natuurlijk duiden we hiermee niet op echt rationalisme, dat geloofsgeheimen ontheiligt en regelrecht tot dwaling voert! Maar op een bepaalde instelling van den geest, die toch de vrucht- | |
[pagina 447]
| |
baarheid van het godsdienstleven kan schaden, doordat het verstand zich practisch te veel rechten aanmatigt. Vooral sinds de Middeleeuwen is er een prachtig uitgebouwde theologie, indrukwekkend als een gothische kathedraal en in zijn beste uitingen niet minder den geest en het hart verheffend. Wij weten echter allen dat de Neogothiek doorgaans weinig grootse resultaten had - welk voorbeeld onze bedoeling moge verduidelijken. Vergelijkingen gaan ook hier mank; de resultaten der scholastiek zijn zeker van diepere waarde voor het leven der Kerk dan een bepaalde bouwstijl. Maar toch leert men zo beter begrijpen hoe het cultiveren van een bepaalden ‘vorm’ van denken de ware bezieling wel eens kan schaden. Niet zelden hoort men van den kansel een betoog dat ‘sluit als een bus’ en toch totaal onberoerd laat. Hier mag men van gevaar voor formalistische verstarring spreken, of - om het anders uit te drukken - van een zekere rationalisatie of mechanisatie. Men toont een dor geraamte of een ingenieuze anatomie - maar daarmee is het inzicht over het leven weinig gebaat! Daarom ook kan één goed voorgebeden Onze Vader, één passage uit het Evangelie meer ontroeren. En een eenvoudige volksvrouw, die haar kind eerbiedig het Wees Gegroet leert bidden, heeft vaak beter begrip van wat de wezenlijke kracht der ‘prediking’ moet uitmaken. Theologie werd in den loop der eeuwen van een Mysterieleer en van hoogste en diepste Wijsheid steeds meer tot een ‘vak’. En omdat theologie en prediking, prediking en geloofsleven zo innig verbonden zijn, kan zulk een devaluatie gevolgen hebben tot in de huiskamer, of tot in het heiligdom des harten toe. Ook hier ligt een der oorzaken van het gebrek aan levend geloof, aan ware innerlijkheid, een gebrek, waarvan de gelovigen zich het bestaan niet steeds bewust worden, maar dat hen toch doet samenzwermen om een kansel waarop men het Evangelie levend hoort worden, of om een radio die een echt bezielend woord, door de praktijk van een offervaardig leven onderstreept, doet horen. Er bestaat trouwens ook zeker een verband tussen deze | |
[pagina 448]
| |
mechanisatie, die zich naar algemeen wordt erkend ook tot de moraal uitstrekt, en de mechanisatie in de volksdevotie, waardoor deze vaak al te inhoudloos werd. Dit alles zou niet zo bedenkelijk zijn als niet ook hier het surrogaat den smaak voor het goede voedsel bedierf. Vereenvoudiging der devotie is naast terugkeer tot de liturgische beginselen werkelijk vaak nodig om tot inniger geloofsbeleving te komen. Maar dan zal 't ook nodig zijn dat de theologische, en wellicht ook de ascetische vorming eerst van formalistische smetten, die zulk een mechanisatie in de hand werken, worden gezuiverd. Wij wijzen hier tenslotte slechts kort op het verband van deze vragen met de apologie Hier doet zich de aangeduide rationalistische inslag wel het duidelijkst bemerken. Men ‘bewijst’ hier wel eens de begrijpbaarheid van àlles, tot de diepste Mysteries toe. Met fataal miskennen van de ware behoeften van den modernen mens, die vaak eerder in dezen dood-gerationaliseerden en vertechniseerden tijd zoekt naar een bovenmenselijk Geheim, waaraan hij zijn gehele wezen kan overgeven. Bidden wij dat onze knappe, maar dorre apologetische apparatuur door nieuw leven bezield, en zelfs steeds meer overbodig worde doordat het gehele leven der katholieken een betere taal gaat spreken!
* * *
Op onze analyse terugziende moeten wij erkennen, dat deze ook een gevaar met zich meebrengt. Want daarmee is de juiste synthese nog niet voldoende belicht. Maar ook hier moeten we ons beperken; daarom tot besluit enkele beknopte gedachten van meer positieven inhoud. Zeker geldt ook hier dat ontleden gemakkelijker is dan zich een begrip van een levend geheel te vormen. Zelfs is dit in de hoogste mate waar op dit gebied. Want het gaat hier toch steeds over vragen betreffende ons geestelijk leven. En wij mogen hier zeker niet in de reeds duidelijk gewraakte fout vervallen van het probleem met een paar formules te willen | |
[pagina 449]
| |
‘oplossen’. Dan is men ongetwijfeld op den verkeerden weg. Zoals reeds gezegd is genezing uiteindelijk te vinden in een dieper geloofsleven, in een ware innerlijkheid, in de ‘geest en waarheid’ van het Evangelie. Daarvoor is als voorwaarde nodig de zuivering van belemmeringen, hierboven reeds aangewezen. Maar het leven waar het hier eigenlijk om gaat, dat steeds meer in subliemen, rijken eenvoud zich in ons ontplooien moet is in wezen een gave Gods, door den Heiligen Geest ons vervullend. Wij volstaan er mee met dit mysterie, dat zo eindeloze perspectieven biedt, te hebben aangeduid. Wel willen we hier, om wanbegrip te voorkomen, er nog op wijzen dat onze kritiek niet voeren wil en mag tot de conclusie, dat het godsdienstleven in ons land in groot verval zou verkeren. Men mag zelfs zeggen dat het besef, hoe arm aan echt geestelijk leven we nog zijn, op zich een symptoom is van een verdere ‘emancipatie’: van het zich ontworstelen aan eigen zelfgenoegzaamheid. En dit feit is zeker verheugend! De door ons geuite kritiek beweegt zich dan ook op een ander niveau dan die, welke gewoonlijk door andersdenkenden wordt uitgeoefend. Zij ligt in dat vlak, waar men alleen verder kan gaan in volkomen eerlijkheid, dus in volkomen ootmoed, die moet worden betracht op gevaar af dat anderen deze als zwakheid zouden interpreteren - Wel is het waar dat een hereniging der Christenen ook door de gesignaleerde gebreken wordt bemoeilijkt. Zijn zulke beschouwingen overbodig? Ik zou de lezers van dit maandblad onderschatten door te menen, dat de zin hiervan hun doorgaans ontgaat. En een kwalitatieve verbetering in beperkten kring is wellicht het meest werkzame middel tegen een tyrannie van kwantiteit en uiterlijkheid, die het geestelijk leven van ons goede volk al te zeer dreigt te verstikken. |
|