De erkenning dat Gij in uw hoogte onerkenbaar zijt...
mijn geest, van de overvuurlijke vreugde, is verteerd tot asch, tot niets.
Het niets van mij met het niets van al het andere, ze zijn
als twee dansenden - ze dansen in het rond, ze omhelzen
elkander, ze doorgaan elkander met de verlorenheid van de
bruiloften der eeuwen...
Onze klare bedwelming is als die van den morgen der
wereld, binnen de glansen der engelen, toen zij zich dronken
zongen om den Eeuwige, die in hemel en aarde wissellichtte.
De ochtend der wereld dampte zwijmelend na van Gods
hart, waar ze als een liefdeszucht pas was uitgeademd...
Onze bedwelming is mateloos: buiten den dag, buiten den
nacht, buiten alles wat was en niet meer is - buiten alles
wat deze erkenning niet is; deze erkenning, die alle kennen
te boven gaat.
Het niets van mij en het niets van al het andere... òver
alle bedwelming zuigen, zuigen ze, met den snakmond aller
wichten, elkanders honing uit...
Twee zeeën zijn ééngestroomd onder den steilen storm,
tot de hemelen, van uw Onerkenbaarheid. Ze staan stil, versteend
onder den aldruk van haar overhooge majesteit -
de stilstand is eeuwig.