Roeping. Jaargang 25
(1948)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 352]
| |
IWie nooit eens dwaas deed heeft nog niet geleefd
doch bleef slechts peilloos in de sleur verzonken,
wie nooit eens heter wijn gedronken heeft
bleef in de droesem van 't bestaan verdronken,
maar zij die eens zichzelven zijn ontzweefd
hebben de wijsheid van het Zijn gedronken,
en wien het hart eens bijna is gesneefd
weet zich aan 't leven des te meer verklonken;
welzalig zij die in de maat der tijden
de dissonanten trots hebben doorstaan
en na de vreugde proefden 't korte lijden,
want als des levens jaren zijn vergaan
zullen zij - wijl d'angstvalgen hen benijden -
verrukt met 't zwaard in hunne handen staan.
| |
[pagina 353]
| |
IIDoor 't hoge raam waaien mij verre geuren
van rozen toe op wieken van de wind,
kastanjeblaren met zachtgroene tint
wentlen zich om de vleugels van de deuren,
en in de zon speelt een gelukkig kind
verloren in der bloemen vlammend kleuren,
maar toch moet dit mijn hart wanhopig treuren
omdat het jou niet aan mijn zijde vindt;
mijn lief, je bent zover uit mijn verblijden,
zo eindloos ver uit mijn verrukten greep,
zover uit mijn dolzalige omstrijden
dat ik soms denk dat ik slechts ijdel dweep
met een gedachte uit vervlogen tijden
toen ik des weemoeds zin nog niet begreep.
Jan. 1947. | |
[pagina 354]
| |
IIIDe melodie die in mijn hart eens klonk
doorzwijmelt d'eenzaamheid van mijn bestaan,
hoewel veel schoons voorgoed in 't niet verzonk,
voorgoed, zoals de jaren stil vergaan;
want wat nog bleef van koelen vriendschapsdronk
of van de tijd in dromerij verdaan:
de warmte die in vele ogen blonk
is in een milde herinnering vergaan;
maar 't oude lied, de eeuwge hunkering
die geen voldoening vindt in stille mijmerij
doorvaart mijn hart in lichte huivering;
want helen mogen wonden aardser averij
en doven d'oude kracht van de herinnering:
de lokroep der natuur neemt toe bij elk getij.
| |
[pagina 355]
| |
IVDe rozen die ge schonkt waren te schoon
om lang te leven: reeds zijn ze vergaan
zoals elk ding uit dit verkild bestaan
dat ons verheugt te spoedig is vervloon;
doch uw gedachten heb ik welverstaan
die gij gevoeld hebt, - zie, op zachte toon
zij dit gedicht het onvolkomen loon
dat ik u geef voor wat ge hebt gedaan;
en wat ik denk is al te snel gezegd,
reeds zei ik het: wat ons het dierbaarst is
is voor den langen duur niet weggelegd;
zie: wat ons rest van liefde's zoete dis
heeft ons het lot medogenloos ontzegd,
en na het schoon bezit rest ons gemis.
|
|